Opoeteren
De bossen tussen Opoeteren en Gruitrode zijn onoverzienbaar. Al wandelend verlies je het zicht op je omgeving. Diep in de bossen (waar je soms, als een ree, onhoorbaar loopt over mossen) is er geen kerktoren te zien en geen huis. Je dwaalt rond in een streng in zichzelf besloten wereld, bestaande uit zich in het wild uitstortende bossen, vlakten met gerooide veldvruchten en weilanden waar koeien als opperhoofden van het bosvolk rondlopen. Aan de rand, waar het al te stille uitloopt in boerenhoeven, val je aanstonds in het tomeloze geblaf van kettinghonden. Slordige schuren liggen half open vol katten en leeglopende kinderen die in hoeken en stallen stilstaan en onder duistere balken treden. Verderop wordt iets van een dorp zichtbaar, soms is er een huis dat je van ver aanstaart. Maar de straatkeien en de loshangende hekken vervagen weer langzaam, komen soms en even nog in het bos waar ze tenslotte ophouden te bestaan en waar de angst om achtervolgd te worden door kwaadaardige honden zich uitdrupt uit twijgen en takjes.