reparatie is. En aan de andere kant, in het dode water aan de stille oever, is er een donker, dreigend werkschip met containers: een bijna gestorven reus die tot aan zijn heupen in het water zit.
‘Ik wacht hier op een oproep’, zegt de man op de sleepboot. ‘Zogauw als 'n schip me nodig heeft ga ik. Soms vaar ik wel 'ns voor drie dagen met een sleep naar Rotterdam.’
We kijken over het water naar een eindeloze vlakte van gras. Hier en daar lopen dwergachtige koeien, hun koppen boven de horizon. Een eenzame auto, zich een weg banend over modderige paden, komt als een schim aangegleden. De hemel slaapt in het land en het land in de hemel.
‘Deze boot is vroeger een stoomboot geweest. Van 1901 af heeft zij gevaren van Rotterdam naar Amsterdam, als sleepboot. Het is al een ouwe boot, maar als je haar goed verzorgt en bijhoudt kan zij best nog lang mee.’
‘Dit grintgat maken we dicht’, zegt de man op zijn sleepboot. ‘Vijftien jaar geleden zijn we hier begonnen. Die berg met aarde die u hier ziet hebben we naarboven gehaald. Nu zijn we die berg weer af aan het graven. We gooien eerst mijnsteen in het water en dan komt die grond erop.’
‘Je kunt op deze grond nooit meer landbouw bedrijven, maar je kunt er wel koeien laten grazen. Dit wordt allemaal weer weiland, behoudens een kanaal waarvoor we de weg vrijhouden.’
De man zegt: ‘Je zit hier helemaal alleen. Vrijdag is het wasdag: dan maak ik het schip schoon. Alleen als het water hoog is of als het mistig is, dan moet je met twee man zijn.’
We lopen terug over de loopbrug, komen op de zandige oever waar fietsen staan en auto's. Een verstorven hoek van het land met stilstaand dood water, met schepen die doelloos liggen te weerspiegelen, geen acht slaand op de verre kerktorens van Stevensweert en Maasbracht.