Boven Eys
De Piepert, een gehucht van Eys, is het allerlaatste wat er van dit dorp nog zichtbaar is.
Daarna begint het heuvelland. In een hoek van de aarde worden de kleine huizen en hoeven zeldzamer en zeldzamer, tot er niets meer is. Het eindigt met een half ingestort schuurtje.
Dan is er de dood van de doodlopende weg. Verderop ligt het waterwingebied. Een ontoegankelijk gebied. Ruw en nog onbegonnen zijn de bosschages, de plekken gronds en de struwelen.
Prachtig van glanzen rust het land in zichzelf, onberoerd, onbezongen, onbetreden.
Nabij de Piepert loopt in kronkels de Eyserbeek. Ze is niet te zien: ze heeft zich ingegraven in het weiland. Alleen randen van grijze mergel zijn zichtbaar. Je ziet de vogel er overheen vliegen, maar het water blinkt de wandelaar niet tegen.
Klimmend ga je de heuvel op, ploegt in de natte, vermergelde grond, het Eyserbos tegemoet dat zich schuw op een afstand boven Eys verheft, met randen van blauwgrijze schamelheid die uitlopen in verstilde struiken, oud gras dat zich verweg en slapend ophoudt.
Aan de rand van het bos ga ik zitten en kijk uit op Eys. De Piepert is verdwenen. Rimpelloos houdt het gehucht zich stil achter ronde glooiingen. Hoe ik ook luister en kijk: het is er niet meer, zoals het er voor de wereld niet meer is.
Vanuit mijn plekje boven Eys speur ik naar beneden. Ik zie in een ovale lijst van bosschages en witte en donkere woningen de kerk met zijn spits die een grijzere tint heeft dan het oplopend heuvelland daarachter.
Ik kijk in het land, terwijl de koeien in de weide vlak vóór