Borgharen
Ik kom het door de tijd vergeten dorp binnen. Er is een eenzaam huis als een voorpost. Een vrouw schrobt de hardstenen trap. Achter de ramen, die hoog en blank zijn, waaien wolken weg. Het huis is zo leeg als een lege bolster. Aan de andere kant van de weg, waarover geen mens komt noch gaat, ligt dicht bij het water een klein, tussen bomen slapend, herbergje. De rivier achter afgegraasde weilanden laat zich blind voorttrekken, op weg naar een rumoerige wereld. Verder het dorp in dwalend hoor ik ergens uit een lokaal fanfaremuziek. De klanken hebben te maken met alles wat vergeten is en verloren, wat niet meer terugkomt en wat in je jeugd betekenis had. De muziek van het fanfarekorps maakt de straat stiller, de kerk leger, de huizen geslotener en de mensen zwijgzamer. Het dorp ligt op de hurken neer onder de klank van het koper. Achter de ramen begint voorgoed de eeuwige, eindeloze zondag van het dorp.