bloesem gaat kijken, ga je naar de knoppen.’
Haike Vluggen is vroeger boerenarbeider geweest. Zelf had hij ook wat vee en land. Daarnaast werkte hij bij de PLEM en plaatste hij lichtmasten. Nu zegt ie: ‘Elke morgen spek met ei, goed slapen en elke zondag naar 'n café in Wittem, Mechelen of Epen: dat is 't leven. Wie morgen leeft, morgen zorgt.’ Nu en dan onderstreept hij zijn woorden met een fors, plotseling gebaar van zijn arm, alsof hij iets weg wil duwen. Haike houdt zo ontzettend van het leven. Iedereen in de streek rond Mechelen, Epen en Wittem kent hem om zijn vrolijkheid.
‘Weet je hoe het hier in Zuid-Limburg is?’ zegt hij. ‘De boeren denken alleen maar aan hun koeien: hoeveel ze er hebben, en of ze er méér hebben dan 'n ander. Ze werken dag en nacht, maar weten nergens van. Die Hollandse toeristen, die hebben kennis van de natuur, van de bomen en van de bloemen. Daar weten wij niks van.’
We gaan zijn huisje binnen. Hij verontschuldigt zich voor de wanorde. ‘Morgen ga ik 'n beetje poetsen’, zegt hij. Op de kast staat een radio van vóór de oorlog. ‘Hij werkt niet meer’, zegt Haike. ‘Trouwens, ik gebruikte hem de laatste tijd toch alleen maar om te luisteren hoe laat het was.’
Er zijn in zilverachtige lijsten gevatte, vergeelde foto's. ‘Dat is mijn vader’, zegt hij. ‘En op die foto staat mijn moeder. Mijn ouders kwamen uit Gulpen. En dit is mijn tante.’ Tussen het glas en het hout van een andere kast staan foto's van een missionaris uit Mechelen, van Haikes moeder op het ziekbed en van een oude man uit Mechelen bij een pak pijptabak. Boven op de kast verrijst een ouderwets beeld van Christus. Haike Vluggen: ‘Je moet zondag met me mee gaan naar Wittem. Dan zing ik 'n liedje en dan kunnen we lachen!’