Bob Hanf 1894-1944(1982)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdWaarin opgenomen Christiaan Philippus' Mijmeringen over de nachtzijde van het leven Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] II Amsterdam, mijn goede stad, door de heerschende proleeten uitgevreten, leeg-gejat! Had ik het vooruitgeweten, 'k was hier tóch wel blijven wonen. Hier ben 'k thuis. Want lief en leed en roem, en hoon, en toekomstdroomen (droom ook roem en hoon-gedachten), alles kondt gij wêer mij toonen in de spieg'ling van uw grachten, in verlaten water-wijdte langs den havenkant. Uw nachten maakten vreemd en toch dichtbij de oude huizen; en de maan scheen nieuwsgierig door de heime- lijk-wenkende takken aan stammen, bronsgroen van den regen, die, een rij van watergoden aan hun element ontstegen, in 't onzeek're licht - als dooden die tot beeld verstarden - staan. Zoo staan z'er nóg. - Langs de wegen, glib'rig van tot drab vertreden blaad'ren, kom ik niemand tegen als 'k, behoedzaam, in den nacht door mijn goede stad sluip. Stegen nemen m' op, liefd'rijk. Op wacht staan de oude watergoden, en hun doode vingers wenken heim'lijk in den leegen hemel... Wenken mij opzij te gaan, want: met dronkemans-gezemel, Heimat-zang en wat dies meer zij, komen drie proleeten 'r aan. En 't is geraden om, wanneer zij, zonder eenige betrekking tot de zonderlinge nacht van deze stad, langs stille wegen klet'rend stappen, - níet onachtzaam door te loopen. Hoe licht zou er [pagina 182] [p. 182] één van hen eens kunnen slippen; en als hij dan, als een kerstboom volgehangen met z'n helden- eereteekens, op de glibbe- rige keien ligt en ík zou moeten lachen... Nee, 't is beter 'k breng die krul daar een bezoek. Als ik later, klaar hiermee, te- rugkom, is 't weer stil geworden. Vorige Volgende