Bob Hanf 1894-1944(1982)–Toke van Helmond, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdWaarin opgenomen Christiaan Philippus' Mijmeringen over de nachtzijde van het leven Vorige Volgende [pagina 179] [p. 179] I Tot den bedelstaf gebracht door de heerschende proleeten, woon 'k hier aan een stille gracht. Langzaam word ik opgevreten door geniepig ongediert, - maar de grootste zorg is 't eten. Toch neem 'k soms nog Shakespeare te baat om 't binnenst van mijn ziel (alsof lamplicht door een kier, te feest'lijk bijna, binnenviel in een leege kamer), - neem ik Shak'speare nog te baat om, schriel maar toch troostrijk, te verlichten 't leege binnenst van mijn ziel. En nu zit ik zèlf te dichten, als in tijden toen er daar - binnenin een eigen licht en leven was -: bijwijlen maar, want ook in dat vroeg're leven stonden er reeds radio's klaar die dat Eigene verdreven. Maar nu dat er niet meer is, zijn ook radio's m' om 't even. En zoo blijkt dan alweer 'es dat bij elke schaduwzijde ook een lichtzij hoort, - en meer is er niet noodig... Zoo past bij de donk're stemming van mijn gracht lichtend-juist als poëzij: de stap van de proleeten, 't ach- terlijk buurtvolk, 'n enk'le smeris (anders komt hier niet voorbij), de zwakke lichten in den nacht die, weerkaatst, in 't water beven, 't ongedierte, en de klacht om 't schrale eten. - Bij wie zin voor de Nachtzij van het Leven [pagina 180] [p. 180] heeft, gaat dat als koek erin - ('k meen die poëzij). Om even op mijn ziel terug te komen: die is leeg en dor, en in 't leven-zélf wand'len de droomen. Vorige Volgende