Voorwoord
Als eerste vluchtige verkenning van de Mexicaanse lyriek verscheen een voorloper van deze uitgave ruim een halve eeuw geleden en wel als een der aparte ‘schriften’ van het literaire maandblad ‘De Vrije Bladen’ (jaargang 14, december 1937). Met zijn sierlijke omslag, door Eppo Doeve getekend, droeg ik het toen op aan mijn trouwe vriend, de beeldhouwer en schrijver Leo Braat. Nu hij niet langer deze aardse paden bewandelt, vind ik het passend deze verlieterde en rijkelijk uitgebreide herdruk opnieuw aan hem te wijden - ditmaal helaas aan de nagedachtenis van de verdienstelijke kunstenaar en strijder van de vrijheid van kunst en cultuur, die Leo P.J. Braat tot zijn levenseinde toe bleef. Een voorbeeld van onversaagde produktieve weerbaarheid!
In een halve eeuw leert men wel het een en ander bij en krijgt soms de gelukkige kans om wat in jeugdige voortvarendheid gepubliceerd werd, te corrigeren en door scherpere of verruimde inzichten te vervangen. Geen geringe compensatie voor de euvelen der senioriteit, waarin wij ‘bevoorrechten’ bij gebrek aan ‘toekomst’ maar al te graag naar het verleden terugkijken.
Deze nieuwe publikatie - thans een lyrisch ‘prentenboek’ bij mijn meer prozaïsch ‘Mexico-kwartet’, waarvan het laatste deel (‘Zusters van Liefde’) in 1987 verscheen - bevat na het omgewerkte ‘Beknopt overzicht van Mexico's dichtkunst’ nu ook een kleine staalkaart van uit het hoogland van Anahuac afkomstige, pre-columbische lyriek, die ik dank zij de acribie van een klein aantal filologen en amerikanisten, rechtstreeks uit het Nahuatl kon vertalen. Dit aangevuld met voorbeelden van oudere en nieuwere volkspoëzie, - want hier is sprake van een volk dat ook en masse én lyrisch receptief, én produk-