| |
| |
| |
[1 a & b] Voorbeeld van een uiterst goedkoop tot stand gebracht massaprodukt, waarvan fabrikanten een aantal konden bestellen om zich op de achterkant als de zich beleefd aanbevelende schenker te vermelden. Dit deed Pool voor de gebitverzorgende pasta van Odol met het versje ‘Wie is de slimste?’ Het acht pagina's tellende boekje is gedrukt in rood en blauw, het versje in zwart.
| |
| |
| |
Tine van Buul
Het kinderboek in de reclame
Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde zich naast het kinderboek dat door reguliere uitgeverijen werd uitgegeven, en via erkende boekhandelaren maar ook wel via bazars en speelgoedwinkels het publiek bereikte, een nieuw fenomeen: het reclameboek met vooral de jeugd als doelgroep. Het beleefde zijn grootste bloei in de periode voor de Tweede Wereldoorlog, hoewel het na 1945 bepaald niet uitstierf. Hoe belangrijk het verschijnsel was, blijkt uit de grote populariteit van een aantal personages uit zulke uitgaven. Wie - zelfs van een recente generatie - kent niet Piggelmee, Arretje Nof, Piet Pelle, Tiels Flipje en, overgeleverd uit het vettige petroleumtijdschrift De Automaat, Pijpje Drop? Wie nam destijds niet de King atlas van Nederland mee in een fietszijtas en in welk gezin met enige liefde voor de natuur kwam niet een Verkade-album op tafel? Het boek als bron van beschaving of vermaak vond door middel van de bedoelde publikaties ruimschoots zijn weg naar gezinnen waar misschien wel niemand de toenmalige luxe van een bezoek aan een boekhandel had beleefd; de reclameuitgaven vormden in vele gevallen een exclusief bibliotheekje, dat - wie weet - werd gekoesterd.
Door het verbeteren van de reproduktietechnieken en de versnelling van de procédés voor het zetten en het drukken, kortom door de industrialisering van de grafische bedrijfstakken, breidden de mogelijkheden voor de verspreiding van papieren dingen om voor weinig geld te lezen of te bekijken zich drastisch uit. In het bijzonder aantrekkelijk geachte afbeeldingen werden eerst gemeengoed en vervolgens verzamelobject. De prentbriefkaart, die weliswaar niet strikt in dit verband thuishoort, is er een voorbeeld van; luxueuze banden vol ansichten zijn antiquarisch gezocht. Het in chromolithografie uitgevoerde albumplaatje, de voorloper van het reclameboek, is ook zo'n voortbrengsel van de vernieuwing waaraan alles wat profiteerde van de door stoom en later elektriciteit gemechaniseerde nijverheid meedeed. Op de achterkant van het albumplaatje stonden een verklaring en, uiteraard, een reclametekstje. Het verzamelen deed de behoefte aan albums ontstaan en de veelal verbruiksgoederen producerende ondernemers die de plaatjes uitbrachten stelden ook deze - tegen een geringe vergoeding - ter beschikking; men diende zich rechtstreeks bij hen of bij de winkeliers te vervoegen. De eerste albums bevatten nog geen tekst. Als stimulerende bewaarmiddelen sec
| |
| |
werden zij voldoende geacht. Van Duitsland, waar de eerste gespecialiseerde drukkerijen waren, sloeg de rage naar Nederland over. Al in 1897 verspreidde Bensdorp - in chocolade - een reeks albumplaatjes ‘Van kinderspelen en kinderversjes’. In 1903 begon Verkade met het verpakken van drie jaar eerder in Duitsland gekochte sprookjesalbumplaatjes bij zijn koek en gaf Van Nelle - van de koffie, de thee en de tabak - albumplaatjes op prentbriefkaartformaat met kastelen, monumenten en stadsgezichten uit. De voorzet was gegeven.
Het reclameboek kwam er in enkele genres, waarvan het peil qua inhoud en vorm drastisch verschilt.
Het minst gedistingeerd waren de aan de centsprenten verwante, uiterst goedkoop tot stand gebrachte massaprodukten, die in de professionele boekhandel nog lang als ‘plat goed’ een niet door het reglement voor het handelsverkeer beschermd bestaan leidden. Een fabrikant of een winkelier kon er een aantal van bestellen en zich op de achterkant als de zich beleefd aanbevelende schenker laten vermelden. Een enkele industrieel ging wat verder dan het aangeven van zijn naam, zijn adres en zijn activiteit, zoals Pool voor de gebitverzorgende pasta van Odol. Een boekje van hem heet In het circus, is zowat briefkaartgroot, laat zich door typografische karakteristieken als een Duits maaksel onderscheiden en heeft op de achterzijde een versje dat ‘Wie is de slimste?’ heet, dat gezongen moet worden op de wijze van ‘A. B. C. D. E. F. G. / Meester de jongens brengen knikkers mee’ en begint met ‘Jan poetst zijn tanden,/Piet poetst ze niet./Wie is er slimmer,/Jantje of Piet?’. Het is (zo blijkt uit de zeven strofen die volgen) Jan die Piet in slimheid overtreft. Piets tanden kwellen hem pijnlijk en zullen zeker ontijdig uitvallen. Met deze beschrijving van een primitief voortbrengsel uit het begin van de Twintigste Eeuw lijkt de soort in dit bestek voldoende gedocumenteerd.
Ambitieuzer en naar alle waarschijnlijkheid voor hun streven financieel ook beter geëquipeerd waren de makers van merkartikelen die met in eigen beheer gemaakte boeken kwamen en niet nalieten hierin hun artikelen veelvuldig te noemen. Tot deze categorie behoren Van Nelles Van het toovervischje, dat als ‘Piggelmee’ het eeuwige leven lijkt te hebben, en Tiels ‘Flipje’ van De Betuwe voor de jam.
Nobeler waren de ondernemingen die zich in hun publikaties van reclame onthielden. Tot deze sjieke soort behoren de Verkade-albums, maar zij zijn beslist niet de enige.
De boeken van het eerste genre, of wat er enigszins op leek, waren typisch weggevertjes. Zij namen bij de koop van de artikelen die meer van de huishoudportemonnaie vergden dan wat voor de dagelijkse leeftocht werd betaald de plaats in van het snoepje of het plakje worst bij de middenstanderskassa.
Voor het bezit van de andere categorieën werd veelal de verleidelijke basis gelegd door de albumplaatjes die bij merkartikelen waren verpakt. De albums waren dan voor onwaarschijnlijk lage prijzen (Verkade vroeg er in het begin een kwartje voor) aan te schaffen. Ook waren de plaatjes, de albums of de boeken die geen plakwerk vereisten te verkrijgen door het sparen van bonnetjes met de waarde van een punt of meer naar gelang van de prijzen der artikelen; deze ‘waardepapieren’ zaten in de pakken of waren erop gedrukt.
| |
| |
[2] Een uitgave van Verkade's Fabrieken n.v., Zaandam, uit 1935. De band met papieren plat en linnen rug heeft een versiering van C. Rol, die al van 1926 voor Verkade werkte en dertien albums illustreerde.
[3] Een uitgave uit 1924 van K. Tiktak, Koffie en Theehandel, Groningen / Amsterdam, die in het voorwoord schrijft ‘dat dit album niet slechts haar eigen, maar ook een “volks-cultureele” zaak op zoo uitnemende wijze heeft willen dienen’. Binnen twee jaar verschenen drie drukken. Het album heeft een donkergroene heel linnen band waarvan het voorplat bedrukt is in zwart en geel naar ontwerp van H. Sikkema.
| |
| |
Waarlijk epoque maakte Verkade in 1906 met het uitgeven van het zeer fraai uitgevoerde album Lente; het was niet meer in Duitsland vervaardigd maar geheel in Nederland. Jac. P. Thijsse was er de auteur van; hij was er pas aan begonnen nadat hem was verzekerd dat er geen reclame in zou voorkomen. Thijsse was een protagonist van het vroeg-twintigste-eeuwse idealisme met een humanistische inslag. Als onderwijsman was hij met zijn collega E. Heimans een gedreven popularisator van de natuur; de liefde ervoor paste in hun maatschappijvisie en vanzelfsprekend vooral bij wat zij, bij de lering der jeugd betrokken, aan nieuwe generaties wilden doorgeven. De albumplaatjes werden door Jan Voerman senior, de schilder van het IJssellandschap, en diens zestienjarige zoon, Jan Voerman junior, geaquarelleerd; de laatste zou de taak voor latere albums in zijn eentje vervullen. L.W.R. Wenckebach maakte zwart-witillustraties bij de tekst. Lente werd met ruim 29 000 exemplaren een enorm succes; een gewone uitgeverij bereikte zelden een dergelijke oplaag. Het was voor Verkade nog maar een bescheiden begin van een langdurige activiteit: in 1939 kreeg A.F.J. Portieljes Dierenleven in Artis, het op een na laatste album, een verspreiding van ruim 155 000 exemplaren. Thijsse schreef negentien albums, Portielje vier, A.J. van Laren drie en H.E. Kuilman twee. Als albumplaatjestekenaars fungeerden ook Jac. J. Koeman, Edzard Koning, J. van Oort, H. Rol en C. Rol. Het thema van een album was altijd een of ander aspect van de natuur.
Verkade verdient deze omstandige aandacht omdat de albums in meer dan een opzicht voorbeeldig zijn geweest. Dat in de grote Van Dale al edities lang het trefwoord ‘plaatjesalbum’ met ‘Verkade's plaatjesalbum’ wordt geadstrueerd, verbaast niet. Dat in de jaren zeventig en tachtig een aantal albums door een reguliere uitgeverij is herdrukt en massaal verkocht, toont de waarde van Verkades gelukkige initiatief aan; trouwens, de oorspronkelijke albums waren al lang antiquarisch zeer gezocht, met Friesland van 1910 als de grootste zeldzaamheid, ondanks de toch nog 16 000 exemplaren die er in een povere tijd van werden geproduceerd. Hoe de jeugd op de albums van Verkade reageerde, moge blijken uit ‘Verkade-album’ van T. van Deel in zijn bundel Strafwerk (1969):
Het exemplaar van Hans de Torenkraai
haalt het niet bij mijn oude
dat ik kwijtgeraakt ben. Neem nu
die bruine vlekken vroeger
op het titelblad, of de scheur
bij de kiekendief (23) - onzalig moment
waarop ik met de gedachte
moet hebben gespeeld de plaatjes
los te maken! Het bewijst ten overvloede
dat voor mij Hans met ‘pezen en spieren
tot scheurens toe gespannen’ niet meer
zoals toen door het luchtruim schiet.
| |
| |
[4] Niemand minder dan C. Joh. Kieviet tekende voor de tekst. De band heeft een papieren plat en een linnen rug bedrukt in bruinen en geel, getekend door de niet met name genoemde ‘artistieke ontwerper van de firma Belderbos & Coesel te Amsterdam’ die ook de binnenwerkillustraties maakte. Het is een uitgave uit 1925 van de n.v. Koek- en Beschuitfabriek v/h G. Hille & Zoon, Zaandam.
[5] De slot pagina van het welhaast beroemdste reclameboek, Van het Toovervischje, in de wandeling ‘Piggelmee’ genoemd. In dit sprookje, opnieuw verteld en berijmd door de toen nog in de anonimiteit verscholen vertegenwoordiger van Van Nelle, L.G. Steenhuizen, wordt de reclame niet geschuwd.
| |
| |
Verkade maakte school. Vele fabrikanten van produkten die dagelijks werden verbruikt, koffie, thee, koek, beschuit, zeep en waspoeder, volgden zijn voorbeeld. Ik noem slechts de firma K. Tiktak, die voor haar koffie en thee na een primitief Vlaggenalbum J. de Jonges Vogelalbum (1924) uitgaf, en er van deze auteur het tweede deel onder dezelfde titel (1927) en Neerlands bosschen en groene weiden (1928) op liet volgen; voor het bevestigen van de anoniem in chromolithografie gemaakte plaatjes was geen Gluton nodig, daar de vier hoeken in sleufjes pasten. Hille, als schepper van koek en beschuit een concurrent van Verkade, kwam in 1925 met In den dierentuin door niemand minder dan de schrijver van Uit het leven van Dik Trom en ander gemeengoed van de jeugd, C. Joh. Kieviet. Hille wilde kennelijk de rompslomp van het ruilen der plaatjes, waarvoor Verkade kon zorgen, omzeilen. In het voorwoord staat: ‘'t Is eigenlijk een plaatjesalbum, maar wij maken het U gemakkelijk; de plaatjes zijn er ingedrukt. U behoeft dus geen losse plaatjes op te sparen, ruiling is niet noodig en U beloopt evenmin de kans minder frisch uitziende plaatjes toch te moeten inplakken om het album volledig te maken.’ Trots luidt de nogal naïeve slotzin: ‘Wij besteden op deze manier een groot bedrag aan reclame, dat echter geheel en al onzen verbruikers ten goede komt: voor slechts 150 bons ontvangt u een boek van groote waarde.’ Er moest wat afgegeten worden eer het boek er was!
Ik kan het chapiter van de albums niet afsluiten zonder van de vele, die een imposante bibliografie vormen, J.W. de Groots De bloemenvelden, ‘waarin te bevestigen ‘Klaverblad's’ plaatjes, welke zich bevinden in de verpakking van de bekende en gezochte Karnemelkzeep No. 340, merk ‘Het Melkmeisje’, te vermelden; de plaatjes, gewijd aan bolgewassen en het kweken ervan, hadden nog lang nadat zij uit de verpakking waren gehaald iets heel geurigs.
Het succes van Van Nelle evenaart op een ander plan dat van Verkade. In 1920 verscheen Van het toovervischje. Dit oude sprookje was, op rijm, opnieuw verteld door L.G. Steenhuizen, van 1906 tot 1926 hoofdvertegenwoordiger bij Van Nelle. De plaatjes - die geplakt moesten worden - kwamen anoniem uit Duitsland. Het begin van de tekst is in het geheugen des volks opgenomen: ‘In het land der blonde duinen/En niet heel ver van de zee,/Woonde eens een dwergenpaartje/En dat heette “Piggelmee”.’ Als ‘Piggelmee’ gingen Van het tooverschje, de vervolgen en de gewijzigde edities door vele decennia heen van mond tot mond. Steenhuizen - de bevlogen reiziger - en zijn bazen schuwden, ander dan Thijsse en Verkade, de reclame niet. Van Nelle's koffie komt geregeld in de tekst voor. Als Piggelmee en zijn ontevreden vrouwtje alle zegeningen van het tovervisje hebben verloren en weer in hun Keulse pot wonen, luiden de laatste regels apotheotisch aldus: ‘Tot het einde hunner dagen/Zat het eenzaam dwergenpaar/Steeds “Van Nelle's” koffie drinkend,/In-gelukkig bij elkaâr.’ Steenhuizen dichtte nog Hoe Piggelmee groot werd, een oospronkelijk sprookje; in plaats van de anonimiteit van het eerste deel verkoos hij het pseudoniem Leopold, misschien met een knipoog naar de dichter J.H. Leopold, die inmiddels zijn beroemde stadgenoot was. Pas na de Tweede Wereldoorlog begon Van Nelle weer met Piggelmee. In 1951 kwam De wonderschelp en in 1953 Piggelmee, de baas van het bos; in 1956 verschenen de oude boekjes opnieuw met nieuwe illustraties, van Nans van Leeuwen; deze restyling
| |
| |
[6 a & b] Ter vergelijking een pagina uit Van Nelle's uitgave uit 1928 en de tekeningen en tekst van de oorspronkelijke uitgave in Het Volk van 1922. Zwemmen kon kennelijk niet zonder broekje. Ontleend aan Bulletje en Boonestaak, uitgave D'Roodkoopren Knoop, 1979.
| |
| |
viel bij het publiek niet in de smaak zodat bij herdrukken de oorspronkelijke plaatjes, waarin de gelaatsuitdrukkingen wat vrolijker waren gemaakt, werden hersteld. In 1984 publiceerde Van Nelle nog Piggelmee bij de eskimo's, op basis van een manuscriptje dat, naar het verhaal luidt, in de jaren twintig door een mevrouw bij Van Nelle was ingeleverd en sindsdien op de plank had gelegen. Plakken was voor de naoorlogse uitgaven niet meer nodig; de illustraties waren ingedrukt.
Van Nelle beperkte zich niet tot Piggelmee. Van Johan Fabricius verschenen in 1930 en 1931 drie door hem geschreven en getekende boekjes onder de titel De wonderbaarlijke avonturen van Bartje Kokliko. Van A.M. de Jongs en George van Raemdoncks beroemde strip Bulletje en Bonestaak, van 1922 tot 1937 in Het volk en zijn broederbladen geplaatst, gaf Van Nelle massaal een extra verspreiding in boekvorm, echter na enige kuising van de makers te hebben geëist. De hoofdpersonen zwemmen bij voorbeeld niet meer naakt doch met zwembroeken aan; behalve het bedekken van naakte lichaamsdelen, werden de meest bloedige taferelen en opruiend geachte teksten veranderd, zonder dat dit het karakter van het verhaal aantastte, want de anti-kapitalistische, anti-militaristische en anti-kolonialistische opvattingen van de schrijver en de tekenaar in het beeldverhaal werden niet verdoezeld; dit hinderde de idealistische gebroeders Van der Leeuw, die Van Nelle bestierden, kennelijk niet. Het debiet stond het ook niet in de weg.
Tot 1940 gaf Van Nelle ook nog een groot aantal boeken voor jongens en meisjes uit, qua inhoud volkomen verwant aan de uitgaven van Van Goor, Kluitman en Valkhoff, met avonturen, lief en leed thuis, op school en in de vakantie. De auteurs waren onder meer Guus Betlem jr., Rie Cramer, D.A. Cramer-Schaap, Maren Koster, Clare Lennart, Jeanne Reyneke van Stuwe en Leni Saris. Qua boekvorm verschilden zij drastisch van de gebruikelijke kinderboeken; in plaats van gebonden waren zij, toch met een omvang van 160 tot 192 bladzijden, gebrocheerd, zo op heel vroege paperbacks lijkend. De omslagen waren nu eens geïllustreerd dan weer uitsluitend beletterd; aan een enkel omslag is de hand van Jac. Jongert, de schepper van Van Nelles avantgardistische huisstijl, te herkennen. Dat deze boeken in het geheugen bleven hangen, bewees Willem Brakman, die in 1987 op het omslag van zijn verhalenbundel Jongensboek Adri Alindo's plaatje voor het omslag van B. van Huëts De club uit Rustoord liet afdrukken. De flaptekst van Jongensboek heeft deze openingszin: ‘De club uit Rustoord is, als je afgaat op het omslag, het ideale jongensboek: twee jongens vertellen elkaar verhalen, op de grond zittend in een keurig onderhouden mastbos.’ Bij Van Nelle wisten ze hoe ze het jongetje Brakman moesten pakken...
De Gazelle Rijwielfabriek gaf begin jaren twintig een leporello met tekeningen van de ooit zeer beroemde André Vlaanderen uit. Het heette De wonderlijke avonturen van Jan Kalebas. Erachterop staat: ‘Als iemand verre reizen doet, dan kan hij wat vertellen,/Dat ondervond Jan Kalebas op reis met zijn Gazelle.’ Deze Kalebas was de voorfietser van Piet Pelle. Vrijwel niemand kent Kalebas nog, maar Pelle, van iets later, is voor zeer velen een dierbare jeugdherinnering door 't Avontuur van Piet Pelle op zyn Gazelle, een miniatuurboekje van een heel wat naïevere hand dan die van Vlaanderen. De ondertitel geeft er het dierbare tijdsklimaat van aan: ‘Een artistiek prentenboekske voor kinderen van 8 tot 80 jaar.’ Dat ‘artistieke prenten-
| |
| |
[7] Een exemplaar uit de reeks jongens- en meisjesboeken “Aangeboden door de erven de Wed. J. van Nelle, Rotterdam”. Deze gebrocheerde boeken zijn te beschouwen als vroege paperbacks. Het prentje op het omslag van De club uit Rustoord is van Adri Alindo. Het maakte diepe indruk op het jongetje dat de schrijver Willem Brakman werd. Op het omslag van Brakmans roman Jongensboek is deze illustratie verwerkt. Jaren dertig.
| |
| |
[8 a & b] De eerste druk verscheen als “een artistiek prentenboekske [8 × 7 cm] voor kinderen van 8 tot 80 jaar”, de latere als “een boeiend verhaal voor kinderen van 8 tot 80 jaar”. De twee overeenkomstige bladzijden uit beide uitgaven van 't Avontuur van Piet Pelle op zyn Gazelle spreken voor zichzelf. Het papieren omslag is in beide gevallen gedrukt in zwart, rood en groen. n.v. Gazelle Rijwielfabrieken, Dieren, is de uitgever.
| |
| |
[9] Een eerder onnozel dan boosaardig discriminerend boekje, waarbij Joe, de zwarte dief zich “blank” zal wassen met het “Sneeuwwit Poederzeep” van “De Klok” zeepfabrikant te Heerde. Het boekje heeft een linnen rug en papieren platten. De voorplatillustratie en de binnenwerkillustraties in kleur zijn van E.M. ten Harmsen van der Beek.
| |
| |
[10] Dit “gezond en frisch jongens- en meisjesboek” was voor één gulden te koop bij de rijwielhandel en was een uitgave van Handel-Mij-R.S. Stokvis & Zonen, Rotterdam. Het is gebonden in heel linnen. Voor de band, bedrukt met zwart, groen en geel, tekende Louis Bron. Menno verzorgde de verdere illustraties. Omstreeks 1926.
| |
| |
boekske’ houden we er niet in, hebben ze later bij Gazelle gedacht; in de herdrukken met gladde, wat de kleding betreft gemoderniseerde illustraties staat ‘een boeiend verhaal’. In de berijmde tekst komt vrijwel om de andere pagina de merknaam Gazelle voor. Het personage dat de vader van Piet Pelle als geschenk voor een met succes doorstaan examen een Gazelle aanprijst heet in het oorspronkelijke rijm ‘koopman’ en in het nieuwe ‘handelaar’, wat blijkbaar van meer respect moest getuigen. In 1963 is van de dichter Kees Stip en de cartoonist Guus Boissevain Piet Pelle's ruimtereis uitgekomen, en in 1964 Piet Pelle, de schildpad en de haas. Hoeveel zij aan de eeuwigheidswaarde van ‘Pa ik kan u goed nieuws vertellen: “'k ben door m'n examen” roept Piet Pelle/“Heel goed” zegt vader weltevree/en denkt daarbij “dat valt me mee”/En verder zei de vader niets,/maar dacht: [“]ik koop voor Piet een fiets” / de koopman sprak: “meneer 'n Gazelle, dat is een mooie sterke snelle...[”]’ hebben toegevoegd, moet nog blijken.
Voor een andere fietsenfabrikant, R.S. Stokvis & Zonen, schreef D. Hans, als geestdriftige radioverslaggever van koninklijke optredens landelijk bekender dan als hoofdredacter van De Haagse Avondpost, een boek voor jongens en meisjes van de middelbare school in de geest van door Chr. van Abkoude, Jan Feith, Kieviet en George van Aalst aan de ietwat rijpere jeugd geschonken werken. Het heet De knalclub van 3a; de bandtekening is van Louis Bron. De reclame erin is discreet. Als Lijn Tien, Rookworst, Nachtegaaltje en andere scholieren een club oprichten en een naam zoeken, oppert iemand ‘De Kroon’, wat een ander onder bijval uitbreidt tot ‘De Nederlandsche Kroon’. ‘“De Nederlandsche Kroon?” schalde Nachtegaaltje met haar welluidende sopraan. “Zoo heet m'n fiets: dat is ook toevallig!”’ Dat die fiets goed is blijkt natuurlijk ook, echter zonder dat er voortdurend gedramd wordt. De knalclub van 3a was voor een gulden, ongeveer een derde van wat zo'n gebonden, rijk geïllustreerd boek normaal kostte, in de rijwieldetailhandel te koop, zonder dat men zich een fiets diende aan te schaffen. Omdat er 20 000 exemplaren van verkocht werden, vroeg Stokvis Hans om een tweede boek. Het kwam er, met ‘Nieuwe lotgevallen van de knalclub van 3a’ en onder de titel Zonnebloem. Aanhalenswaard om de geest des tijds te kenschetsen is het begin van het ‘Inleidend woord’ bij het eerste deel van H.A. Meerum Terwogt, die sportverslaggever bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant was: ‘Een gezond en frisch jongens- en meisjesboek kan in dezen tijd van film-sensatie en maniacaal bioscoop-bezoek een psychisch wonder verrichten ten bate van de jeugd.’ Zo diende de reclame voor een rijwielmerk een ethisch reveil.
Van ongeveer dezelfde tijd als de boeken van Hans en Stokvis dateert Joe de gauwdief, een voor het waspoeder van de zeepfabriek De Klok door E.M. ten Harmsen van der Beek getekend reclameboekje. Het vierentwintig bladzijden tellende vers vertelt van de neger Joe die bij een vertegenwoordiger van het waspoeder Sneeuwwit gestolen heeft. De reiziger belooft, hem niet te zullen aangeven als hij mee de wereld ingaat om te laten zien hoe wit je van het waspoeder wordt en hoe zacht het is. Hier zijn de slotstrofen:
Wij gaan saam de wereld door
En ik zal je goed betalen.
| |
| |
[11] Met de strips over Flipje, het fruitbaasje van Tiel, propageerde De Betuwe decennia lang zijn produkten. Elk ‘filmpje’ bestond uit tien prentjes met een kort rijmpje. De films kon men afdraaien in een Flipposcoop, een bioscoopachtig toneeltje van karton. De maker was Eelco ten Harmsen van der Beek; de strips begonnen te verschijnen in de jaren dertig.
| |
| |
| |
| |
Dan moet j' overal verhalen
Dat je zelf, als echte Moor
Toonen zult dat in ‘Sneeuwwit’
Zoo'n enorme waschkracht zit.
En dan laat je elken keer
Door 't publiek je wang bekijken
En betasten en bestrijken.
En je zegt: ‘Het deed geen zeer,
Een bewijs dat in “Sneeuwwit”
Heel geen scherpe grondstof zit.’
En zijn wij met reizen klaar,
Dan bezit je zooveel centen,
Dat je ruimschoots van je renten
Leven kunt, wel veertig jaar,
En dan wasch je in een week
Heel je zwarte body bleek.
Krompraterij, domheid, oneerlijkheid en, zoals hier ook, het verlangen om toch maar vooral blank te zijn werden zonder de geringste gêne maar eerder onnozel dan echt boosaardig, aan als vreemd en vogelvrij ervaren figuren buiten het vertrouwde milieu toegeschreven, aan ‘wilden’ zogezegd. In het fonds van een respectabele uitgeverij kon destijds in een prestigieus uitgevoerde serie naast Het grote kabouterboek (schrik niet) Het grote nikkerboek verschijnen; om Sambo kon je lachen. De kabouters en de negers, van wie menigeen slechts met Zwarte Piet - een kunstzwarte dus - vertrouwd was, mochten de soms barre fantasie ongestraft dienen. Trouwens, jongens aan wie te zien was dat zij uit ‘ons Indië’ kwamen en wier spraakgebruik eigenaardig was, waren in jeugdboeken nu en dan ridicule underdogs. De discriminatie was dus waarlijk niet aan met boeken reclame makende firma's voorbehouden.
Eelco ten Harmsen van der Beek, die ook als Harmsen van Beek en Eelco signeerde, en zijn vrouw Freddie Langeler waren al in de jaren twintig maar misschien nog wel meer in de jaren dertig voor reclameboekjes veel gevraagde illustratoren. De omvang van hun produktie is, gezien het hoge peil, adembenemend. Te verbazender is het dat zij ook de begeleidende rijmpjes maakten; hun kinderen werkten er zodra dit ging aan mee, wat de gedachte aan een schrijverscollectief avant la lettre oproept. De langdurigste populariteit genoten ongetwijfeld de strips over Flipje, het fruitbaasje van Tiel; De Betuwe propageerde er decennia lang de jam van die naam mee. De strips begonnen in de jaren dertig te verschijnen als stroken die door een Flipposcoop, een bioscoopachtig toneeltje van karton, moesten worden gedraaid. De strips waren bij de jam verpakt. De Flipposcoop en, voor wie dit apparaat niet ambieerde, de albums waren te koop. Veel later werden de strips, honderden, als boekjes herdrukt; deze waren voor bons verkrijgbaar. Dat Langeler ook aan de tekeningen van haar man heeft meegewerkt, staat wel vast.
| |
| |
[12] Een produkt van Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddy Langeler voor de cacao van Blooker, waarin de regels ‘Die eenmaal aan het Blook'ren slaat,/Die drinkt niets anders meer.’
[13] A-B-C-/De meisjes drinken géén thee/De meisjes drinken van Houten's cacao/En de jongetjes drinken mee.’ Bekende kinderrijmpjes gebruikt voor reclame van Van Houtens produkten. Het omslag en de prentjes in kleur zijn van Freddie Langeler.
| |
| |
[14] De wondere avonturen van Arretje Nof uit 1926 bestaat uit vijf boekjes geschreven en geïllustreerd door Johan Fabricius. De boekjes zijn bijzonder fraai uitgegeven door de Oliefabrieken Calvé-Delft om de slaolie aan te prijzen.
| |
| |
[15] Miniatuurboekje (10 × 7 cm) in kleur. Omvang inclusief omslag acht pagina's. Dit is nummer 6 uit de serie 105 van Jamin's Kinderbibliotheek.
[16] Veertiendaags tijdschrift voor de jeugd van n.v. Anton Jurgens' Margarinefabrieken, Oss. Elk nummer telde zestien pagina's met een kleurig omslag van Van Geldorp. Het was kosteloos te krijgen voor wie bij de kruidenier Solo margarine kocht. Een vrolijk, rijk geïllustreerd tijdschrift. Ongeveer 1910.
| |
| |
[17] In het vorstelijk uitgevoerde periodiek Ons eigen tijdschrift van C.J. van Houten & Zoon, Weesp, stond een vaste rubriek ‘Voor onze kinderen’, waaraan veel bekende schrijvers en tekenaars meewerkten. Jaren twintig.
[18] ‘Dr. Thijsse in het sneeuwlandschap’ door Sj. Kuperus staat in Het Sint Nicolaas Boek uit 1925, een extra uitgave van Ons eigen tijdschrift van C.J. van Houten & Zoon, Weesp. Kinderen kenden Thijsse kennelijk ook al.
| |
| |
Van 1926 en later dateert het reeksje dat mede door zijn boekvormelijke eigenschappen een nadrukkelijke onderscheiding verdient: Johan Fabricius' De wondere avonturen van Arretje Nof, door de schrijver zelf in kleur geïllustreerd en uitgegeven door Calvé-Delft om de slaolie aan te prijzen. Het serietje, een sprookje genoemd, bestaat uit vijf oblonge deeltjes; er was een halflinnen portefeuille met gebatikt papieren platten en sluitlinten voor beschikbaar. De boekjes zijn met de hand gezet, uit de ambachtelijk aandoende Nicolas Cochin ofte wel de Gravure 2, bij de idealistisch opgezette drukkerij Van Marken. De uitgave ademt sociaal voelende noblesse. Fabricius' dubbelbegaafdheid was al gebleken uit Eiko van den Reigerhof en De scheepsjongens van Bontekoe, maar in Arretje Nof mocht hij zich voor het eerst polychroom uitleven, zoals later in Bartje Kokliko (1929) voor Van Nelle. In Arretje Nof slaat Nof op de initialen in het handelsmerk van de fabriek; meer ‘reclame’ bevatten de uitgaafjes, die aan Duizend en een nacht doen denken doch zich ook buiten het Midden-Oosten begeven, niet.
Omstreeks 1930 verschenen ook reclameboekjes van Blookers cacao; zij zijn gebaseerd op een van Nederlands bekendste slagzinnen: ‘Half elf Blookertijd!’ De makers van de werkjes in tekening en rijm zijn (hoe kan het anders?) Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddie Langeler.
Eveneens van Freddie Langeler zijn de illustraties bij de Oud-Hollandsche kinderrijmpjes van die andere chocoladefabrikant, C.J. van Houten & Zoon, een uiterst fijnzinnig prentenboekje. De versjes zijn voor de propaganda van het cacaogebruik aangepast: ‘Bim Bam Beieren / De koster lust geen eieren / Weet je wat hij wou? / Van Houten's cacao / O, die lekkere koster, nou!’
In 1936 kwam Tonnema & Cie. met iets nogal afwijkends. Om de toch al bekende King-pepermunt nog meer ingang te doen vinden publiceerde het bedrijf de King atlas van Nederland, voor school en toerisme. Het atlasje was voor een miniem bedrag te koop; er werd imposant voor geadverteerd en de oplaag was gigantisch: 800 000 exemplaren. In vele huishoudens zal het wel de enige atlas zijn geweest. Er verschenen nog enkele atlasjes en losse kaarten, maar deze werden niet zo bekend als het eerste initiatief.
Enkele van de vele uitgaven die voor 1940 verschenen noem ik hier nog. In het begin van de jaren twintig bracht C. Jamin ‘Jamin's kinderbibliotheek’, een serie van miniatuurboekjes in kleur, acht bladzijden groot, met bij voorbeeld Hans Christian Andersens Het dappere tinnen soldaatje. Voorts vermeld ik C. Joh. Kieviets Jachtavonturen met Theo en Adoe (1926) voor Hille-beschuit, H. van Wermeskerkens Snoet's wilde jaren 1 en 2 (1932 en 1933) voor Haust-beschuit, C. Joh. Kieviets Benito de jonge zwerver 1, 2 en 3 (1930, 1932 en 1933) voor Paul C. Kaiser-brood, H. van Wermeskerkens Jojo de Sumatraan (1935) voor Lever's zeepmaatschappij en Hans de la Rive Box' Maarten Wouters' luchtreis (1938) voor Kanis & Gunnink, koffie en thee.
Behalve de albums en de boeken was er ook een aantal heel aardige, goed uitgevoerde kindertijdschriften en kinderrubrieken in tijdschriften voor volwassenen die als reclame werden uitgegeven.
Omstreeks 1910 startten Jurgens' margarinefabrieken met De Solist, een veertiendaags tijdschrift voor de jeugd. Onder de kop redactie staat alleen: ‘Met mede- | |
| |
werking van bekende schrijvers en teekenaars.’ Het blad was kosteloos te krijgen bij de kruidenier voor wie Solo-margarine kocht. Het zag er vrolijk uit, was rijk geïllustreerd en had de bekende rubrieken: verhaaltjes, een versje, grappen, advertenties, ‘gedachten’, handwerken voor meisjes en een ‘brievenbus’. De advertenties dienen vooral om plaatjes te ruilen. Zo wil Jan Klaver Fzn. te Zuid-Scharwoude Verkades Zomeralbumplaatjes ruilen voor plaatjes ten behoeve van Bonte wei en geeft Andries B. Neele te Rotterdam voor elk plaatje van Het Naardermeer twee prachtige, onbeschreven ansichtkaarten of twee vreemde postzegels naar verkiezing.
In de jaren twintig verscheen bij de margarinefabriek Van den Bergh het Blue-Band-tijdschrift. In dit blad voor het hele gezin stond voor de kinderen de strip ‘Appelsnoet en Goudbaard’, geschreven door A.M. de Jong en getekend door George van Raemdonck.
De met veel smaak en gemeenschapszin begiftigde chocolade-Van-Houtens hadden in de jaren twintig een vorstelijk uitgevoerd periodiek voor het hele gezin, Ons eigen tijdschrift, dat vooral met cultuur en natuur veel moet hebben bijgedragen aan de volksontwikkeling. Het bevatte een royale rubriek ‘Voor onze kinderen’, onder redactie van A.B. van Tienhoven: deze had als medewerkers schrijvers en illustratoren van naam zoals Rie Cramer, Netty Heijligers, Willy Pétillon, Ella Riemersma, David Tomkins, Catharina van Rennes en Bas van der Veer. Een speciale uitgave van Ons eigen tijdschrift was Het Sint Nicolaas boek met een omslag van Eelco (ten Harmsen van der Beek); er staat veel wetenswaardigs en amusants in, bij voorbeeld een bijdrage van Jac. P. Thijsse, door Sj. Kuperus geïllustreerd; hoe beroemd Thijsse in 1925 al was, blijkt uit de aangrijpende tekening ‘Dr. Thijsse in het sneeuwlandschap’.
Misschien wel het beroemdste van alle reclametijdschriften was, uit de jaren twintig, het weekblad De Automaat, dat ook voor de armsten uit de bak van een petroleumkar te voorschijn kwam en vooral vermaard - zo niet onsterfelijk - was door de strip met ‘De lotgevallen van Pijpje Drop’, versjes van A.S.-D. en plaatjes van P. Koenen. Pijpje Drop was (moet het nog gezegd worden?) een negertje. Aan het einde van elke aflevering stond het rijm ‘Hoe 't verder “Pijpje Drop” vergaat, staat in de volgende “Automaat”’, voor sommige generaties nu nog een gevleugeld woord.
Van 1936 tot 1968 verscheen bij de Nationale Levensverzekering-Bank als maandblad Het kinder-kompas, een met veel zorg vervaardigd tijdschrift, waarvan tot 1963 An Schulte de redactie voerde en tot de opheffing Heleen Biemond. Van de trouwe medewerkers moet M. Bosch van Drakestein om haar versjes en tekeningen genoemd worden.
Na 1945 hebben de reclamekinderboeken nooit meer zo'n grote rol gespeeld als voor 1940. Een aantal oorzaken is daar zeker voor aan te wijzen. Voor de nieuwe generaties was het boek veel meer gemeengoed geworden dan voor hen die in het begin van de eeuw waren geboren. De drempels van de boekhandel waren, ook doordat meer warenhuizen boeken gingen verkopen, van lieverlee geslecht. De pockets en de paperbacks maakten door hun prijzen boeken gemakkelijker bereik-
| |
| |
[19] Het weekblad De Automaat, dat ook voor de armsten uit de bak van de petroleumkar kwam, is vooral vermaard om zijn strip ‘Pijpje Drop’, waarvan elke aflevering eindigde met de nog voor sommige generaties gevleugelde woorden ‘Hoe 't verder “Pijpje Drop” vergaat, staat in de volgende “Automaat”’. Jaren twintig. Illustratie ontleend aan Wordt vervolgd. Striplexicon der Lage Landen. Het Spectrum Utrecht/Antwerpen 1979.
| |
| |
[20] Van 1958 tot 1965 verscheen een aantal reclameboekjes van het duo Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp. Dit zijn er enkele, voor Nutricia, Pré, Ata-Super, Ideaal Persil en Venz.
| |
| |
[21] Dit met zorg vervaardigde tijdschrift van de Nationale Levensverzekering-Bank n.v., Rotterdam, verscheen van 1936 tot 1968. Van de trouwe medewerkers moet om haar versjes en tekeningen M. Bosch van Drakestein genoemd worden.
[22] ‘Het leuke hondje links is Flip./De dikkerd rechts is Flap./Die Flap dat is een goede sul./Maar Flip is slim... en knap.’ Een serie met teksten van Han G. Hoekstra en illustraties van Joop Geesink gemaakt voor Douwe Egberts n.v. Joure en Utrecht 1965.
| |
| |
baar voor grotere groepen van de bevolking. Door de leerplicht was de geletterdheid langzamerhand een feit. De uitgeverijen gingen net als andere ondernemingen adverteren in kranten en tijdschriften, wat zij vroeger maar sporadisch hadden gedaan. Er ontstonden boekenclubs, die ook kinderboeken aanboden. Er werd een speciale Kinderboekenweek ingesteld, met een speciale kinderboekencatalogus. Er ontstonden alom in den lande kinderboekwinkels. De kinderboekencultuur had zich van het min of meer elitaire ontdaan.
Stelde tot de Tweede Wereldoorlog het reclameboek qua oplaag het produkt van de gewone uitgeverij vaak in de schaduw, dit fenomeen zou later verdwijnen. Kleur, vroeger aan prentenboeken voorbehouden, werd gewoon door de ontwikkelingen in de grafische industrie en door de internationale samenwerking, die gecombineerde oplagen mogelijk maakte. Toch verschenen na de Oorlog nog wel enige opmerkelijke reclameboekjes voor kinderen. Ik noem er een paar:
1950. Johan Veeninga's De wonderlijke reis van Pukkie Planta, acht boekjes met stereoscopische plaatjes, waarvoor een brilletje diende en die door Joop Geesinks studio gemaakt waren, voor de Planta-margarine. |
1953. Jean Dulieus Boffie en Buikie in de knoop, voor Albert Heijn. |
1955. J. van Doverens en Fred Thomas' De bonte wereld van het circus, voor het Zuivelbureau. |
1956 en 1957. A.D. Hildebrands De avonturen van Bert en Bertie Brinta met illustraties van Gérard van Straaten, voor Brinta-ontbijt. |
1958. Annie M.G. Schmidts en Fiep Westendorps Drie stouterdjes, acht deeltjes, en Prelientje, acht deeltjes, voor Persil. |
1960. Annie M.G. Schmidts en Fiep Westendorps Floddertje, zes deeltjes, voor Nutricia. |
1961. Annie M.G. Schmidts en Fiep Westendorps Ibbeltje, boekjes met een grammofoonplaatje, voor Venz-chocolade. |
1963. Annie M.G. Schmidts en Fiep Westendorps Pluis en Poezeltje, zes deeltjes, voor Persil. |
1964. Annie M.G. Schmidts en Fiep Westendorps Spiegeltjes rondreis, voor de klm. |
1965. Han G. Hoekstra's De Avonturen van Flip en Flap, vier delen met tekeningen van Joop Geesink, voor Douwe Egberts. |
1971. Paul Biegels Een toren naar de maan, verhalen, legenden en sprookjes uit verre landen met tekeningen van Carl Hollander, voor de Algemene Bank Nederland. |
Bij ‘De Nederlanden van 1845’ verschenen twee vermeldenswaardige bloemlezingen: Als het klokje 18.45 slaat met verhalen van An Rutgers van der Loeff, Tonke Dragt, Miep Diekmann, Hans Andreus, Paul Biegel, Mies Bouhuys, Clare Lennart, Han G. Hoekstra en anderen, en met illustraties van Otto Dicke, Jenny Dalenoord, Peter Vos, Mart Kempers, Babs van Wely en anderen, en in dezelfde geest De molen van 18.45 en andere verhalen.
Eén tijdschrift moet ook nog genoemd worden. De Shell Junior Club gaf van 1957 tot 1963 Olidin uit. Hierin stond onder meer de strip ‘Olidin’, geschreven door W. Schippers en getekend door Friso Henstra.
|
|