| |
| |
| |
Zaadplanten. Phanerogamen, Phanero̲gamae.
II. Bedektzadigen. Angiospermen, Angiospe̲rmae.
A. Eenzaadlobbigen. Monocotylen, Monocotyledo̲neae.
| |
| |
Nimfkruidfamilie.
Najadaceeën, Najadaceae.
Waterplanten met drijvende en ondergedoken bladeren en in den grond wortelende stengels, meestal overblijvend; de echte Nimfkruiden (het geslacht Najas) zijn eenjarig. Bloemen met meeldraden en stampers (tweeslachtig) of slechts met een van beide (eenslachtig); in 't laatste geval meeldraad- en stamperbloemen op dezelfde plant (eenhuizig) of op verschillende (tweehuizig). De bloemen zijn klein, groen, vaak zonder bloembladeren en tot aren vereenigd. Vrucht een soort van steenvrucht.
De bestuiving geschiedt soms door den wind; bij 't zeegras e.a. bereikt het draadvormige stuifmeel door 't water de stempels. Vele soorten bloeien met bloemen, die nooit opengaan en waarin onder water zelfbestuiving plaats heeft.
De planten van deze familie, vooral die van het geslacht Fonteinkruid, zijn van belang voor de vischteelt, daar de visschen er gelegenheid vinden tot 't afzetten van kuit.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
Zeewaterplant met lange lintvormige bladeren, de bloemen moeilijk te vinden en ingesloten in de scheede van het bovenste blad. Zie fig. Blz. 190, Zeegras |
|
b. |
Brak- of zoetwaterplanten, bloemen niet ingesloten in een bladscheede. |
2 |
| |
| |
| |
2
a. |
Bladeren in paren en met stekelig getanden rand, bloemen alleenstaand, slechts uit cén stamper of één meeldraad bestaande. Zie fig. Blz. 191, Nimfkruid |
|
b. |
Bladeren niet stekelig getand, meestal verspreid. |
3 |
| |
| |
Geslacht: Zeegras, Zostera.
a. |
Bladeren zeer zelden langer dan een halven meter, met 1-3 nerven, aan den top ingesneden, de bladscheede met twee uitsteekseltjes (oortjes). Op ondiepe plaatsen in de zee, zelden dieper den 1 M. Juni-Aug.
z. ♃ Klein Zeegras, Z. nana |
|
b. |
Bladeren langer dan 1 M. met 1-7, soms zelfs 9 nerven, aan den top afgerond. Op ondiepe plaatsen in de Zuiderzee en de Wadden, groeit tot op 10 M. diepte. Juni-Aug. ♃ Zeegras, Z. marina |
|
Op de wierwaarden worden jaarlijks groote hoeveelheden zeegras gemaaid, ook het losdrijvende wordt ingezameld. Het wordt gedroogd op de glooiingen der zeedijken en op 't land en dan in balen geperst en verzonden. Wieringen en Texel houden zich veel met de zeegras-industrie bezig. Het dient als vullingsstof voor zittingen en matrassen, als pakmateriaal, soms voor dekking van daken. Onze oudste zeedijken waren gebouwd van een mengsel van zand en zeegras. Door de bevolking der Noordzee-eilanden wordt het altijd ‘wier’ genoemd.
| |
| |
| |
Geslacht: Nimfkruid, Najas.
a. |
Stengels en de achterzijde van de bladeren meestal met stekels, bloemen tweehuizig, helmknopjes vierhokkig. In stilstaand en langzaam stroomend zoeten brakwater tot 3 M. diep. Juni-September.
z.z. Groot Nimfkruid, N. major |
|
b. |
Alleen de bladranden stekelig, bloemen eenhuizig, helmknopjes eenhokkig. Als de vorige soort, maar tot 4½ M. diep. z.z. Klein Nimfkruid, N. minor |
|
| |
Geslacht: Zannichellia, Zannichellia.
Stengel 1-5 dM. lang, bladeren 1-10 cM. lang, draadvormig, spits. De bloemen bevinden zich in de oksels der bladeren, onder water. De vrouwelijke bloem bestaat uit vier stampers met trechtervormigen stempel, de mannelijke uit één of twee meeldraden; vrucht zittend of gesteeld. In stilstaand en langzaam stroomend zoet- en brakwater. Mei-October.
z. ♃ Zannichellia, Z. palustris
De soort Z. pedicellata, die zich onderscheidt door vruchtjes, weinig of niet langer dan de stijl op steeltjes van 1 mM., wordt tegenwoordig als een variëteit van Z. palustris beschouwd. Deze vorm komt bij ons zeldzaam in brakwater voor.
Omtrent de bestuiving van de bloemen van Zannichellia is nog niet alles bekend. Zij geschiedt onder water, waarschijnlijk wordt het door 't water zinkende stuifmeel in de trechtervormige stempels opgevangen.
| |
Geslacht: Ruppia, Ruppia.
Waterplant met draadvormige bladeren met breede
| |
| |
bladscheeden. Alleen de bloeiwijzen komen boven water uit. Aan elken steel zitten twee bloempjes, bestaande uit 2 meeldraden en vier stampers. Hoofdzakelijk in brak water. Mei-October.
Ruppia, R. maritima
Men onderscheidt twee ondersoorten: de Spiraalruppia (R. spiralis), met bloemen, waarin de meeldraden eerder rijpen dan de stampers (proterandrische bloemen) en vruchtstelen, die bij rijping der vrucht ineenrollen, en de Snavelruppia (R. rostellata) met bloemen, waarin de stampers het eerst rijpen (proterogynische bloemen), rechte vruchtstelen en gesnavelde vruchtjes. De laatste komt 't meest voor.
| |
Geslacht: Fonteinkruid, Potamogeton.
1
a. |
Bladeren twee aan twee tegenoverstaand, ongesteeld. Bloeisteel korter dan de bladeren, arm aan bloemen. Vruchtjes rond, met scherpen rand en haakvormig omgebogen punt. In ondiep, stroomend water. Juni-Augustus. ♃ en ☉ Dichtbladig Fonteinkruid, P. densus |
|
b. |
Bladeren verspreid. |
2 |
| |
2
a. |
De ongesteelde bladeren sluiten met hun voet om den stengel heen, zijn dus stengelomvattend of doorgroeid. |
3 |
b. |
Bladeren wel dikwijls ongesteeld, maar niet stengelomvattend. |
5 |
| |
3
a. |
Stengel kantig. Bladeren met evenwijdige, gekrulde zijranden, fijn gezaagd. In stilstaand en langzaam stroomend zoet en brak water. Mei-October.
♃ Gekruld Fonteinkruid, P. crispus |
|
b. |
Stengel rond. |
4 |
| |
| |
| |
4
a. |
Stengel recht, bladeren rond of langwerpig, zelden meer dan tweemaal zoo lang als breed, met hartvormigen voet. Stroomend en stilstaand water, tot 5 M. diep. Juni-Augustus.
♃ Doorgroeid Fonteinkruid, P. perfoliatus |
|
b. |
Stengelleden zigzagsgewijze gebogen, bladeren doorgaans driemaal zoo lang als breed met afgeronden voet, bladtoppen kapvormig. In diep water. Juni-Juli, ook wel later.
z. ♃ Langstengelig Fonteinkruid, P. praelongus |
|
| |
5
a. |
Bladeren onderaan met een ongeveer 5 cM. lange, groene scheede. Bloeiaar los, met leege plekken (afgebroken). Vruchtjes bijna bolrond met een kort puntje aan 't eind van den minst gekromden kant. In stilstaand en stroomend zoet en brak water. Juni-Augustus.
♃ Draadfonteinkruid, P. pectinatus |
|
b. |
Geen bladscheeden. |
6 |
| |
6
a. |
Alle bladeren lijnvormig, ongesteeld |
12 |
b. |
De bovenste bladeren niet lijnvormig en meestal gesteeld. |
7 |
| |
7
a. |
Stengel onvertakt, alle bladeren gesteeld, de bovenste meest drijvend. |
8 |
b. |
De ondergedoken bladeren ongesteeld. |
10 |
| |
8
a. |
Bladeren kort gesteeld, doorschijnend; de steel korter dan de helft van de bladschijf. Bloeistelen zeer dun. In stilstaand water. Juni-September.
♃ Weegbreefonteinkruid, P. Hornemanni |
|
b. |
Bladstelen even lang als of langer dan de bladschijf. |
9 |
| |
| |
| |
9
a. |
Gedurende den bloei zijn alleen de drijvende bladeren aanwezig, vóór dien tijd zijn er lange, bandvormige ondergedoken bladeren. Bladsteel van boven gegroefd. In stilstaand water, weinig in heipoelen. Juni-Aug. Fig. ook blz. 189.
♃ Drijvend Fonteinkruid, P. natans |
|
b. |
Tijdens den bloei zijn ook spatelvormige ondergedoken bladeren voorhanden; bladstelen niet gegroefd, vlak. In heipoelen. Juni-Augustus.
♃ Duizendknoop-fonteinkruid, P. polygonifolius |
|
| |
10 (7)
a. |
Aarstelen niet dikker dan de stengel, over hun geheele lengte even dik. Stengels en bladeren roodachtig, bladeren gaafrandig, de drijvende kort gesteeld. In stilstaand en stroomend, liefst helder water. Juni-Augustus. ♃ Rosbladig Fonteinkruid, P. rufescens |
|
b. |
Aarstelen naar boven dikker wordend. |
11 |
| |
11
a. |
Bladstelen kort, gevleugeld, bladeren alle ondergedoken, groot (tot 30 cM. lang en 5 cM. breed) groen glanzend, aarstelen tot 25 cM. lang, de aar zelf 6 cM., dichtbloemig. In stilstaand en stroomend water. Juni-Aug. z. ♃ Glanzig Fonteinkruid, P. lucens |
|
b. |
Ondergedoken bladeren ongesteeld, tot 10 cM. lang, de drijvende tot 7 cM. lang met duidelijke stelen. Aarstelen tot 7 cM., de aar zelf 8 cM. Stilstaand en stroomend water. Juni-Aug.
♃ Gras-fonteinkruid, P. gramineüs |
|
| |
12 (6)
a. |
Stengels plat. |
13 |
b. |
Stengels zoo goed als rond. |
14 |
| |
| |
| |
13
a. |
Bladeren tot 20 cM. lang, 2-4 mM. breed, met stompe punt. Aarsteel 2-4 cM. lang, aar met 10 of meer bloempjes. Stilstaand en stroomend water. Juni-Aug.
♃ Vlak Fonteinkruid, P. compressus |
|
b. |
Bladeren met lange, spitse punt. Aarstelen meest korter dan 1 cM., aar met zes of minder bloempjes. In slooten en poelen. Juni-Aug.
z.z. ♃ Spitsbladig Fonteinkruid, P. acutifolius |
|
| |
14
a. |
Aarstelen even lang als of weinig langer dan de aar. Bladeren 2-8 cM. lang, 1-3 mM. breed, 3- tot 5-nervig. Aar met 6 -8 bloemen. Slooten en poelen. Juni-Augustus. ♃ Stompbladig Fonteinkruid P. obtusifolius |
|
b. |
Aarstelen minstens tweemaal zoo lang als de aar. |
15 |
| |
15
a. |
Bladeren tot 5 cM. lang en 1.5 mM. breed, met 1-3 nerven. Aarstelen tot 3 cM. lang, vruchtjes ovaal. In stilstaand en stroomend zoet en zilt water. Juni-September. ♃ Klein Fonteinkruid, P. pusillus |
|
b. |
Bladeren haarfijn, 1-nervig. Aarsteel tot 5 cM. lang met 4-8 bloemen; vruchtjes bijna halfcirkelvormig. In slooten. Juni-Juli.
z.z. ♃ Haarfijn Fonteinkruid. P. trichoides |
|
|
|