Den hof en boomgaerd der poësien
(1969)–Lucas de Heere– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
XLaant. An mynen Heere van Watervliet & ç.1[regelnummer]
De Chronijcken gheeftmen dese eere en glorie,Ga naar voetnoot1
Datse sijn ghetughen van zaken voorleden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot2
Ga naar margenoot+Meestersse des leuens, d'leuen, de memorie,Ga naar voetnoot3b
Het licht der waerheit, ende ooc des outheits zeden.Ga naar voetnoot4baant.
5[regelnummer]
Want men siet daerinne wat alle andere deden,
Ende waermede dat si wel voeren eenpaer,Ga naar voetnoot6
Ofte waer deur si quamen in druck en onvreden:Ga naar voetnoot7
D'welc heet met d'sanders schade wijswerden voorwaer.Ga naar voetnoot8
Maer wat verdient sulx d'welc de cronijcken (zom swaer
10[regelnummer]
Tweedragtich, en besmet met faulten bouen schreuen)Ga naar voetnoot10
Maect verstandich, suuer, accordigh ende claer?Ga naar voetnoot9-11
Dit doen de Medaillen; maer wat zijnse alle gaer,
Zonder het uutlegh dat ghy daerop cont gheuen,Ga naar voetnoot13
Dan een doot lichaem? d'welck ghy gheeft gheest en leuen?
| |
XLIaant. An M. Pieter de Rijcke, Aduocat.1[regelnummer]
Dit boos lichaem' begheert tsine ghenesenGa naar voetnoot1
(Eersame vrient): maer den geest willet latenGa naar voetnoot2
Als een vuul vanghenesse waert mespresen,Ga naar voetnoot3
D'een bemindt de weerelt, d'ander wilt z'haten.
5[regelnummer]
D'lichaem om blyuen zouct zijn eighen baten,Ga naar voetnoot5
Bringht ons tsweerelts vreucht voor ooghen altijt:
Maer den gheest die berespt dat bouen maten,
Doende ons ghedijncken des hemels iolijt.
D'lichaem seit, moet ic wegh, sonder respijt:Ga naar voetnoot9
| |
[pagina 51]
| |
10[regelnummer]
Den gheest seit, hoe salmen dat so seer vlieden?Ga naar voetnoot10
Ga naar margenoot+D'welck ghy b'hoorde te zoucken, wie ghy zijt.Ga naar voetnoot11
Aldus isser in ons (siet) eenen strijt:
Maer laett ons beslaten naer Schrifts ghebieden:Ga naar voetnoot13
| |
XLIIaant. An Ioos Borluut, Heere van Bouckele, ende an Guillame ghebroeders.1[regelnummer]
Alexander de groote, verwhider van al,Ga naar voetnoot1
Beminde soo de schilderye en schilders mede,
Dat hi hem verneerde te sine van tghetal
Der disciplen Appellis, en tschilderen dede.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den keyser Hadrianus, naervolghde ooc die zede,Ga naar voetnoot5aant.
Voughende den scepter bi de verwe en tpinceel,Ga naar voetnoot6
En was ooc constigh inder ronde beelden snede:Ga naar voetnoot7
Alexander seuerus naervolghde hem gheheelGa naar voetnoot+.
En Gordianus maecte menigh tafereel,aant.
10[regelnummer]
Onder Diogenem leerende uut liefde en ionste:Ga naar voetnoot10aant.
Ons Coninc is desghelijx van dese onzer conste.Ga naar voetnoot11
En ghilien naervolghende desen hoop van waerden,Ga naar voetnoot12
Hebt dees hemelsche const omhelst binnen mijn woonsteGa naar voetnoot13aant.
Die u maect me'ghesellen vande meeste der aerden.Ga naar voetnoot14
| |
XLIIIaant. An M. Laurens de Mets.1[regelnummer]
Nv wi de weerelt sien soo vul alder boosheden
Ende soo veel mesbruux in alle lie'n en staten,Ga naar voetnoot2
Zoo menigh quaet erreur, het volc soo onbesneden,Ga naar voetnoot3
T'bedrogh so ghemeene in allen plaetsen en steden.Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 52]
| |
5[regelnummer]
Nu wi sien d'een broeder den anderen ooc haten,Ga naar voetnoot5
Nu wi de zonde sien doen met soo stauten haert,Ga naar voetnoot7
Als oft si ware deught, eerlic, en goet bouen maten.
En naer dien den goeden (soo langhe als hem God spaertGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Int sondich lichaem) ooc lanx' so meer sonden gaertGa naar voetnoot10
En onderworpen is d'ellenden, naer Viues segghenGa naar margenoot+aant.
Waerom minnen wi dees helle, en sijn wi vervaertGa naar voetnoot12
Voor tgeunt dat ons daeraf vrijtt ende bewaert?Ga naar voetnoot13
Om dat wi ons crancheit te veel oorcussens leggen.Ga naar voetnoot14
| |
XLIVaant. An M. Ian van Safle.1[regelnummer]
Cvpido en is gheen God, tis een toouenaer
Die d'herten soo betoouert ende weet te vanghen
Onder t'decsel van ghenoughte goet en eerbaer,Ga naar voetnoot3
Dat si naer haer helle ende doot zeere verlanghen.
5[regelnummer]
Ende maect dat si sonder verworghen hanghen,Ga naar voetnoot5
Ooc dat haer de vangh'nesse dinct vriheit te sine:
Zoo soetelic weet hemlien dit boufken te pranghenGa naar voetnoot7
Hemlien vergheuende (elaes) met sinen venine.Ga naar voetnoot8
Dus is hi bet een verrader ghenaemt ten fine,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En een moordadich tiran dan een God expres,Ga naar voetnoot10
Ofte vrau Venus kint d'welck hy toch niet en es.
Want waer hi van Venus commen, hi waer wat vroeder,Ga naar voetnoot12
(Al en will'ic om haer deucht niet nemen proces),Ga naar voetnoot13
En zoude wat houden van zulc een zachte moeder.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 53]
| |
XLVaant. An Carolum Vtenhoue, Griecsch, Latijnsch, en François Poëte.1[regelnummer]
Ga naar margenoot+Vtenhoue ghy zijt, en blijft schuldigh eenpaerGa naar voetnoot1
De weerelt, v lant, en ooc v seluen ten fine,
Ons ontreckende aldus u schoon dichten (voorwaer)Ga naar voetnoot3
Die ons en elcken behoorden ghemeen te sine.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wel is waer ghi hebt ghesayt wt uwen latyne,Ga naar voetnoot5
Griecsche ende Fransoysche eenige blomkens expeert,Ga naar voetnoot6
Die wi vinden soo goet bi ander, als de myne,Ga naar voetnoot7
Dat wi sichtent altijt veel meer hebben begheert.Ga naar voetnoot8
Deelt dan mildelic: (want het is de pine weert)Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
D'welc u God mildelic gheeft in alder maniere:Ga naar voetnoot10
Tooght tguent dat ghi sijt, op dat elck zegghe en crihiere:Ga naar voetnoot11
Ziet daer een Ghentenaer te recht edel en wijs,
Zinghende soo constigh op sijn hemelsche lyre,
Dat God, zijn land, en hy, hebben lof en prijs.
| |
XLVI Den Autheur tot sijn huusvrauwe.1[regelnummer]
Lief, ons liefde begonst ghelijc op eenen tijtGa naar voetnoot1
Van God ghejont, die ons dese gracie dede:Ga naar voetnoot2
Welcke liefde blijft eenvoudigh, mids dat ghi sijt,Ga naar voetnoot3
Van minen sinne, en ic ooc vanden uwen mede.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dies en heeft twist, noch onruste bi ons gheen stede,Ga naar voetnoot5
En wi leuen aldus, in rechte weelde eenpaer:Ga naar voetnoot6
Want daer sodanigh accoord is, paeys ende vredeGa naar voetnoot7
Ghebonden met Gods hant, wat can ghebreken daer?Ga naar voetnoot8
Naer dien ons liefde is zulc eenen stercken pilaerGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat si ons inde doot selfs niet en sal begheuen,
Laet dit op ons graf (als wi steruen) zijn gheschreuen:
Ga naar margenoot+Hier light man en wiif, nochtans gheen twee lichamen,
| |
[pagina 54]
| |
Die gheliic en accordigh waren in haer leven,Ga naar voetnoot13
Storven ooc gheliic: en leven weder te zamen.Ga naar voetnoot14
| |
XLVIIaant. Sonet ghetranslateert by d'huusvrouwe vanden Autheur, uut een. Françoys sonet bi hem ghemaect op een schilderye van M. Willem Key t'Andwerpen: twee ghesellen spreken tsamen.1[regelnummer]
A Av gheselleken wat is hier, daer voor v siet?Ga naar voetnoot1
Ic sie ghinder een naecte vrauwe seer bequameGa naar voetnoot2
B Maer mi dinct si en verroert haer weinich oft niet
Slaept si? neens, want ic zie open d'oogskens eersame.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
A Van haer bi te commen niemant van ons en schame:Ga naar voetnoot5
Want wie sou verschrict sijn van dat ghesichte claerGa naar voetnoot6
B Maer my dinct van onse comste (naer den betame)Ga naar voetnoot7
En verschiett si niet, haer haudende still' eenpaerGa naar voetnoot8
A Is dat niet een goet stic, als ict werde ghewaerGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tis schilderye, tast wilt u hant gheloof gheuen:Ga naar voetnoot10
Zijn wi niet wel bedodt, ende uutghestreken daer?Ga naar voetnoot11
B Neen, neen, wi en sijn niet bedroghen teenegaer,Ga naar voetnoot12
Hebbende voor een leuende vrauwe beseuenGa naar voetnoot13
De beelde die soo wel is gheschildert naer d'leuen.Ga naar voetnoot14
| |
XLVIIIaant. An me Vrau vanden Nes, Nazaretten & ç.1[regelnummer]
Men weet wel tis een verdriet'licke zaecke
Voor een ionghe vrauwe te sine absent,Ga naar voetnoot2
Van haren lieuen man, die si bekent
Voor goet, ende seer wel t'haren ghemaecke.Ga naar voetnoot3-4
| |
[pagina 55]
| |
5[regelnummer]
Want hoe wel si haer doorGa naar voetnoot+ die felle draeckeGa naar voetnoot5
Ga naar margenoot+Der ialoursie, niet en laett verleeden,Ga naar voetnoot6
En niet en acht de ghemeen achterspraecke,Ga naar voetnoot7
Die ghebeurt als twee ghehuwde soo scheeden.
Ende al sijnse ghetrouwe onder hem beeden,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Deur Gods gracie, diet al vermagh alleene,
En doet dat zwaer is, wesen licht en cleene.
Nochtans soo heeft si oorzaeck' ongheblaemtGa naar voetnoot12
Om vreesen dat eenighe dief'ghe onreene,Ga naar voetnoot13
Haer sau roouen den schat die haer betaemt.Ga naar voetnoot14
| |
XLIXaant. Sonet, van het excellent stick van schilderyen, staende in het huus van Iacob Weytens te Ghent. Een van de gheschilderde vraukens spreeckt.Ga naar voetnootTitel1[regelnummer]
Wy zijn geschildert hier, al schinen wi leuende
Bi Hugues vander goust, een meester excellentGa naar voetnoot2
Die in ons sijn const' was tooghende en uutgeuende,Ga naar voetnoot3
Ter liefden van eene onder ons eerbaer en gent.Ga naar voetnoot4aant.
5[regelnummer]
Wt welcke men de liefde, die hi haer drough, kentGa naar voetnoot5
Zomen uut de beelde van Phryna mogt anschauwenGa naar voetnoot6aant.
De liefde die Praxiteles haer drough ten hent:Ga naar voetnoot7
Want si neemt uut buten alle ons dochters en vrauwen.Ga naar voetnoot8
Hoe wel het isser al constigh in alder vauwen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Tsi mannen, vrauwen, esels (welke sijn ghemeene)Ga naar voetnoot10
Tsi peerden, oft tschoon coleur gheduerigh en reene.Ga naar voetnoot11aant.
Maer voor al tooghde hi an ons sijn constigh ingien:Ga naar voetnoot12
Want niet en faelt doch an ons dan de sprake alleeneGa naar voetnoot13
Welcke fault en zelden is in vrauwen ghesien.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 56]
| |
Ga naar margenoot+Laant. Sonet wt een Epigramma van Martialis beginnende Vitam qui faciunt beatricem & ç. an Abraham Ortelium.1[regelnummer]
Ziet hier (beminde vrient) wat de mensche doetGa naar voetnoot1
Een recht gheluckigh leuen hebben op der aerdenGa naar voetnoot2
T'hebben eenen gheest gherust, onnoosel en vroet,Ga naar voetnoot3
Ieugdigh, ghesont lichaem, wel te paerde en te voet.
5[regelnummer]
Nemmermeer processen hebben, noch twist anvaerden:Ga naar voetnoot5
Goet, ghesont huus en hof, ooc huusgesin van waerden:Ga naar voetnoot6
Vier, ende vrienden sijns ghelijke hebben eenpaer:Ga naar voetnoot7
Niet te seer versnott sijn op tdrinken, tspel oft paerden.Ga naar voetnoot8
Snachts sijn sonder sorghen, ende ooc inden dag niet zwaer:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
T'hebben een goede huusvrauwe, en goe'kinders van haer
Niet te begheeren de doot, noch vreesen voor tsteruen.Ga naar voetnoot3-11
Hier hebdy nu de conditien allegaer
Die de menschen maken hier gheluckich voorwaer:
Maer God helpse die daer af den meesten hoop deruen.Ga naar voetnoot14
|
|