Den hof en boomgaerd der poësien
(1969)–Lucas de Heere– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Aantekeningen | |
I1 Den Hof en Boomgaerd: Een titel in de aard van ‘Boomgaerd’ was niet ongewoon in de 16de eeuw. Voor het gebruik van ‘Bosken’ (Jan van der Noot) en ‘Bocage’ (Ronsard) in navolging van ‘Silvae’ (Statius) zie de inleiding door W.A.P. Smit in Jan van der Noot, Het Bosken en het Theatre (ed. W.A.P. Smit-W. Vermeer), A'dam-Antw., 1953, p. 22. Lucas d'Heere dankt deze titel waarschijnlijk aan zulke voorbeelden en eveneens aan de beeldspraak van Quintilianus, zoals die uitgewerkt is in III. 8 Griecsche: Er werden geen rechtstreekse ontleningen aan Griekse dichters aangetroffen. 15 T'ovtste is tbeste: Eigenaardige kenspreuk vooraan in een bundel moderne poëzie! Verdere leuzen van d'Heere: ‘quodque primum verissimum’ (o.a. bij het refrein aan Jan Radermacher), ‘Vreest wt liefden d'Heere’, en zijn anagram ‘Schade leere u’. 16 Paeys is goedt: devies van Ghileyn Manilius. | |
II5 e sinalepha: ‘Synalepha, es te zegghen uutstoatijnghe van der vocale e / in thende des woords / dat van twean silleben es of mear / als tnavolghende woord (zonder eanigh tussenschead) van h / of vocale beghind.’ Zie Joos Lambrecht, Nederlandsche Spellijnghe, uutghesteld by vraghe ende antwoorde duer Joas Lambrecht Lettersteker, Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4e Reeks - Nr. 3, Gent 1882, [sign. E1 ro]. | |
IIIDe vergelijking, die in dit gedicht uitgewerkt wordt, is afkomstig van Quintilianus. Vermits deze auteur echter nergens vermeld wordt, is de onmiddellijke bron, zoals bij vele realia in deze bundel, wel Franciscus Patricius. F. Patricius, de institutione...., Parisiis, 1585, fol. 2 vo: ‘Praecepit etiam Quintilianus... apes nobis imitandas esse, quae diutius vagantur vt flores carpant, deinde quicquid attulerint disponunt, fauisque suis inserunt, succumque varium proprij oris spiritu in dulcissimum illum nulli similem mellis saporem conuertunt.’ | |
IVAdolf van Bourgondië, kleinzoon van Antoon van Bourgondië. Heer van Wacken, Catthem en Capelle; gehuwd met Jacoba de Bonnieres, genaamd Souatre naar een heerlijkheid in Artois. Hoogbaljuw te Gent op 27 mei 1555. Karel V verbleef in Adolfs woning, het hof van Wacken te Poele, in 1556. Adolf vergezelde de afgetreden keizer naar Spanje. Als plaatsvervanger van Hoorn verleende hij hulp aan de Engelse onder-admiraal Clinton tijdens de oorlog met Frankrijk in 1558. 1559 Gulden-Vliesridder. Daarop begeleidde hij Filips II naar Spanje. Weinig krachtdadig optreden tegen de beeldenstormers. Overleden te Middelburg op 6 juli 1568. Naast Lucas d'Heere droegen ook Paquier Joostens (Paschasius Justus) en Marcus | |
[pagina 112]
| |
van Vaernewijck hem werken op. Zie Ph. Blommaert, Levensschets van L. D'heere, Gent, 1853, voetnoot p. 15. 3 ‘Pictoribus atque poetis // quidlibet audendi semper fuit aequa potestas.’ Epistola ad Pisones, v. 9b-10. 5 Echo: Boeotische nimf. Versmaad door Narcissus kwijnde zij geheel weg, tot alleen haar stem overbleef. 6-10: Ontleend aan Ronsards ‘Préface’ voor het eerste boek der ‘Odes’ (ed. Cohen, Paris, 1950, II, p. 972): ‘Je fu maintesfois avecques prieres, admonesté de mes amis faire imprimer ce mien petit labeur, et maintesfois j'ai refusé, apreuvant la sentence de mon sententieus auteur, ‘Nonumque prematur in annum.’ [Epistola ad Pisones, v. 388b.].’ 19 inuencie: Ontleend aan Th. Sebillet: ‘Le fondement et première partie du Pöéme ou carme est l'invention.... de laquéle résulte toute I'élégance de son pöéme.’ Th. Sebillet, Art poétique françoys (ed. F. Gaiffe), Paris, 1932, p. 21 en p. 22. 20-22: Th. Sebillet, a.w., p. 9: Car le Pöéte de vraye merque, ne chante ses vers et carmes autrement que excité de la vigueur de son esprit (B), et inspiré de quelque divine afflation. Pourtant appelloit Platon (C) les Poétes enfans dés dieuz: le pére Ennius (D) lés nommoit [p. 10] sainz, et tous lés savans lés ont toujours appelléz divins.... 27-29: J. du Bellay, La Deffence et Illustration de la Langue française (ed. H. Chamard), Paris, 1948, p. 45: ‘Car il n'y a point de doute que la plus grand' part de l'artifice ne soit contenue en l'immitation, & tout ainsi que ce feut le plus louable aux Anciens de bien inventer, aussi est ce le plus utile de bien immiter,...’. 29-33: Patricius, de institutione,... fol. 3 ro: ‘Ab Homero autem non modo poëtae omnes decurrunt, vt flumina omnia ab Oceano defluunt, verum scriptores etiam aliarum rerum. Nam & Strabo Cretensis totus Homericus est, & Dio, & Philostratus, & innumerabiles alij. Latini etiam a Graecis & a nostris magna cum libertate acceperunt, & Cicero in primis, qui a Platone & Demosthene magna ex parte decurrit, & virtutes omnium Graecorum quos probauit in Latinum eloquium transtulit,.. Virgilium etiam non puduit millia versuum ab Homero transferre, & affectus omnes imitari’. 35 hooch-Duytsche: Geen enkele vertaling uit het Duits werd in deze bundel aangetroffen. Wel werd de kosmograaf Sebastian Münster geraadpleegd (LXXVIII, v. 19-20). Deze roemde zijn moedertaal als ‘solidam, integram, impermixtam, et nulla alia inferiorem’. Zie L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw, Gent, 1956, p. 283. Had d'Heere deze uitlating op het oog? | |
[pagina 113]
| |
38 t'onrechte: Bij het woord ‘rhetoriqueurs’ (J. du Bellay, La Deffence et Illustration.., p. 158, voetnoot 1) merkt H. Chamard op: ‘Ce nom désignait au XVe siécle et dans la 1re moitié du XVIe les écrivains qui cultivaient la ‘seconde rhétorique’, c'est-à-dire la poésie’. 40-41: J. Du Bellay, a.w., p. 14: ‘& ne me puys assez emerveiller de l'etrange opinion d'aucuns scavans, qui pensent que nostre vulgaire soit incapable de toutes bonnes lettres & erudition’. 47 excellenter: Deze bewering werd afgeleid van de titel ‘Pourquoy la Langue Francoyse n'est si riche que la Grecque & Latine’ J. du Bellay, a.w., p. 22. 52 Philippus van Spaengien: Filips de Schone (1478-1506), vorst der Nederlanden, werd, door zijn huwelijk met Johanna van Aragon, koning van Spanje na de dood van Isabella van Castilië (1504). 58De rederijkerskamer ‘Jhesus metter balsembloeme’ werd opgericht op 20 maart 1492. Ph. Blommaert, Beknopte geschiedenis der Kamers van Rhetorica te Gent, Gent, 1838, p. 7 en p. 29: ‘Pieter Aelturs, 's vorsten kapellaen werd als zijnen stedehouder prince souverein herkend.’ Deze interpretatie van Filips' handelwijze vindt haar oorsprong bij J. du Bellay, a.w., p. 132: ‘Certainement si nous avions des Mecenes & des Augustes, les Cieux & la Nature ne sont point ci ennemis de nostre siecle que n'eussions encores des Virgiles.’ | |
VDit gedicht bestaat uit 12-lettergrepige verzen, echter met volgende uitzonderingen: 1 Flora: Romeinse godin van de lente en de bloemen. In april werden voor haar te Rome de Floralia gevierd. Zij is de echtgenote van Zephyrus, de zachte Zuidenwind. 3 Aurora: godin van de dageraad. Hier wordt de dageraad zelf bedoeld. 72 Tityrus: een der beide herders uit de eerste ecloge van Vergilius, die de naam aan Theocritus' derde idylle ontleende. Vandaar een der meest gebruikte namen in latere arcadische poëzie. 73 Pan was een zoon van Hermes en god van het beboste Arcadia. Hij was half mens en half dier, bezat bokspoten en hoorns, verwilderd haar en een baard. In het gezelschap der nimfen doortrok hij met wild geschreeuw wouden en bergen. Door fel op de fluit te blazen wekte hij de mensen uit hun middagslaap, zodat er een ‘panische’ schrik ontstond. 80 Phoebus: Apollo. 85 Bacchus of Liber, vereenzelvigd met de Griekse Dionysus. Als wijngod was hij verlosser van zorgen en schenker van vreugde. Ceres was een vegetatiegodin, die de eredienst ontving van de Griekse Demeter, godin van de vruchtbaarheid en de landbouw 88 ‘Sine Cerere et Libero friget Venus’: Terentius, Eunuchus, v. 732, Cicero, Nat. Deor., II, 60. | |
[pagina 114]
| |
94 Priapus: God van de vruchtbaarheid. 95 De klassieke mythologie kent Priapus' echtgenote niet. 104 Phoebus: ‘de lichtende’ een bijnaam van de zonnegod Apollo. Hij was niet gehuwd, alhoewel hij verwikkeld raakte in menig liefdesavontuur. 105 Daphne: dochter van de riviergod Peneus. Apollo, verliefd, achtervolgde haar. Tijdens de vlucht werd ze op haar verzoek door de goden in een laurierboom veranderd. 107 Aanpassing van Vergilius, Georgica, I, v. 145. 111 schoon onthael: Bel-Accueil. In de ‘Roman de la Rose’ nodigt Bel-Accueil, zoon van Courtoisie, de minnaar tot de rozen. 116 den valschen samblant: In tegenstelling tot Marot (v. 189) verwart d'Heere Faulx-Danger met Faulx-semblant. Faulx-Danger verschrikt de minnaar wanneer deze de roos wil kussen; Faulx-Semblant is een der bondgenoten van de minnaar bij de bestorming van het rozenslot. 122 groene: de kleur van de hoop. 126 Iason: werd zijn vrouw Medea ontrouw voor Glauce (Creüsa). 146 Dido: Koningin van Carthago, werd verliefd op Aeneas en pleegde zelfmoord toen hij haar op bevel van Jupiter verliet. 147 Helena: echtgenote van Menelaus, liet zich schaken door Paris. 148 Een certeyn Autheur: Marot preciseert: Jehan de Mehung. Jean de Meun was de auteur van het tweede en uitvoerigste deel van de ‘Roman de la Rose’. 165 Bekende spreuk. Zie ‘Die Historie van Heynken de Luyere’ v. 196 in Cornelis Crul. Heynken de Luyere en andere gedichten (ed. C. Kruyskamp), Antwerpen, 1950. 178 de const van minnen: P. Ovidius Naso's ‘Ars amatoria’. peregrijn: De ‘Pélerinage de la vie humaine’ van Guillaume de Deguileville (of een ander soortgelijk werk). Deze toelichting dank ik aan Prof. Dr. C.A. Zaalberg. 179 brieuen: Ovidius schreef in Tomi: ‘Epistulae ex Ponto’. Vermits hierin weinig of geen sprake is van liefde, bedoelde d'Heere wet een jeugdwerk ‘Heroides’, vertaald door Cornelis van Ghistele onder de titel: ‘Der Griecser Princerssen... clachtige Sendtbrieven...’ Antwerpen, 1553. 181 bouc met twee blaren: omschrijving voor het minnespel. Zie Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna - W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Ref. XII, 25; XXI, 7; CLXXVII, 3. 187 Genius: Bij de Romeinen oorspronkelijk het voortplantingsprincipe; spoedig tot familiegodheid ontwikkeld. Bij Jean de Meun is Genius de priester van ‘Nature’ en geeft hij het sein tot de bestorming van het kasteel der rozen. Zie E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern, 1948, p. 126, voetnoot 2. 188 Labrum: reinigend bad. Zie Pauly-Wissowa, Real-Encyclopädie..., 23. Hbd., kol. 286. 189 Lustralis: voor aqua lustralis, wijwater. 195 requiescant: slotvers in het dodenofficie. 200 Gaeilliaerden...: De gaillarde: een oude Italiaanse springdans. De allemande: Duitse dans uit de 16de eeuw met rustig tempo. 202 Venus brief: waarschijnlijk ‘Ouidij brieuen’ (v. 179). 213 paeysbert: bewerkt blad van metaal, hout of ivoor om de vredeskus te ontvangen. 230-231: Psalm 42, 2. 235 Dido: zie v. 146. | |
[pagina 115]
| |
VITitel: In een paradox wordt de aandacht op een diepe waarheid gevestigd door ze in schijnbaar tegenstrijdige woorden te uiten. D'Heere draagt zulk gedicht op aan Marcus van Vaernewijck omdat deze laatste eveneens dergelijke verzen schreef. Marcus van Vaernewijck (1518-1569), stamde uit een oud Gents patriciërsgeslacht. Reisde doorheen Europa vóór zijn huwelijk met Livina Hallijns in 1558. Lid der rederijkerskamer ‘Maria theeren’. Hoog in aanzien te Gent: kerkmeester van St.-Jacobs, ‘schepene van der keure’ in 1564 en ‘schepene van gedeele’ in 1568. Leus: ‘Laet vaeren nijd’. 14 buyten ende binnen: naar lichaam en geest. Het lichaam werd onderworpen aan talrijke kwalen; de geest werd door de erfzonde geneigd tot aardse bekoringen, zodat... (v. 15). 16 Dina: de dochter van Jacob en Lea, die door Sichem verkracht en door Simeon en Levi bloedig gewroken werd (Gen. 34, 1-31). 17 haer: die van Sichem. Dit blijkt uit de parallelle constructies met betrekking tot Amon (v. 20), David (v. 22-23) en Salomon (v. 27-28). 18 Thamar: dochter van David. Haar halfbroer Ammon werd op haar verliefd en verkrachtte haar. Thamars broer Absalon nam wraak door Ammon te doden (2 Sam. 13:1-39). 21 Bersabe: Bath-sjeba (Bethsabee), vrouw van Uria, werd door David tot echtbreuk verleid. Nadat Uria door Davids schuld gesneuveld was, werd Bath-sjeba door de koning tot vrouw genomen. Zij was de moeder van Salomo (2 Sam. 11:1-12:25). 23 noch een zoo erghen daet: het feit dat David Uria wetens en willens in de dood zond. 25 ‘En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten, gelijk zand dat aan de oever der zee is. En de wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van al die van het Oosten en dan al de wijsheid der Egyptenaren;’ (1 Kon. 4:29-30). 26-28 Salomo's vreemde vrouwen verleidden hem tot afgodendienst (1 Kon. 11:1-8). 36-40 Ontleend, met de foutieve spelling der eigennamen, aan F. Patricius, Compendiosa... descriptio, Parisijs, 1547, fol. 66 vo. ‘Candalus lydorum rex uxorem habuit: cuius forma deperibat: nec satis ei erat illam omnibus praedicare, & matrimonii reticenda pandere: sed & testem uoluptatum suarum uoluit habere: proinde eam nudam sodali suo Cyeno veli ligi: ut ait herodous, ostendit qua uisa ille in amores eius ita exarsit ut nihil amplius cogitaret nisi quomodo ea potiri posset. Illa uero recognita cum existimaret se a uiro proditam quasi ille alteri delicias suas alienasset cedem uiri adultero permisit, eique & se & regnum tradidit: ita candalus regnum uitam & uxorem amisit cum minores uoluptates suas fieri silencio putaret.’ Zelfde geschiedenis, maar met de ons vertrouwde spelling der eigennamen (‘Candaulus’ ‘Cycno vel Gygi’ ‘Herodotus’) en in enigszins andere formulering in Patricius,... de institutione..., fol. 122 vo. 45 Spreekwoord. Zie LXVII, 33. 47 Narcissus werd verliefd op zijn spiegelbeeld en stierf van verlangen. | |
[pagina 116]
| |
81 Zie Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna-W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Deel I, Refr. L, 41: Derwerts lopen [zij] op ghesnuijt als poppen die te coop staen. 89 Esopus: Grieks fabeldichter. Zijn uiterlijk zou zeer lelijk geweest zijn. 92 Venus- ianckerkens: Zie C. Kruyskamp in Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan Dr F.K.H. Kossmann, 1958, p. 118; WNT, XVIII, 1881-1882. 104 Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna-W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Refr. LXIII, 29-30; ‘sy doen steken tornoyen mit swerden houwen // verliesen en winnen.’ 116 by den smet: bij de smid; omdat zij donker van huid zijn, niet blank, als gerookt? | |
VIIDe nieuvve Vaert: het kanaal van Gent naar Sas van Gent. Op 2 april 1562 besloten de schepenen de hoogbaljuw naar Madrid te zenden om de koninklijke goedkeuring te bekomen. Adolf van Bourgondië keerde terug op 12 december. Zie Bibl. Belg., 2e série, tome XVI, H 222, 4. V. Fris, Histoire de Gand, Bruxelles, 1913, p. 197. Hoogh-Bailliu: in tegenstelling tot zijn helper, de onderbaljuw. 1 Pallas (genitief): godin v. de wijsheid. Camerieren: de muzen. 35 met bliden angane: met blijdschap te aanvaarden; ofwel: met een opgewekt aanvaarden. De tweede druk pleit voor de tweede mogelijkheid: ‘met blijden aengaen’. 46 De Ghentsche maeght: De schrijver zorgde ervoor dat Willem de Zwijger in 1577 en Anjou in 1582 eveneens door ‘de Gentse maagd’ begroet werden. 80 Dorie: Andrea Doria (1466-1560), Genuees patriciër en vlootvoogd. In 1524-1528 in Franse dienst. Vanaf 1528 opperadmiraal van Karel V. Leidde de expedities tegen Tunis en Algiers. 92 gheionstigh: door hem een snelle en voorspoedige reis te schenken. 101b Openb. 21, 6: ‘Ik ben de Alfa en de Omega; het Begin en het Einde!’ 123 simpel: Zie E.R. Curtius, a.w., p. 91: ‘Affektierte Bescheidenheit.’ | |
VIIIme Vrauvve van VVackene: zie IV. Het huwelijk van Adolf van Bourgondië met Jacoba de Bonnières, weduwe van Frans van Pottelsberghe, neer van Vinderhoute, bleefkinderloos. Zie F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, VII, p. 248. L. d'Heere schreef voor haar ook epigram XIII. 3 ‘Daarom zal de man zijnen vader en zijne moeder verlaten, en zijne vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn.’ Gen. 2:24. | |
IXDe lijst der schepenen voor 1562-1563 in Memorieboek der stad Ghent van 't jaar 1305 tot 1795, Gent, 1852-1861, II, p. 317. Jan de Vos overleed op 26 april 1571: Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. De Potter), Gent, 1870, p. 328. | |
XAdolf van Bourgondië wordt voorgesteld als Apollo, beschermer der kunsten in het gezelschap der negen muzen, uitgebeeld door jongedames uit het Gentse patriciaat. 2 Helicon: gebergte in Boeotië, bekend als muzenberg. 3 Parnassus: gebergte op de grens van Boeotië en Phocis. Op de zuidelijke helling bij Delfi, werden Apollo en de muzen vereerd. 6 In medio: Apollo zit in het midden. 12 medicijnschen: Apollo was god der geneeskunde. | |
[pagina 117]
| |
13 Lyre noch boghe: Als god der muziek voert hij de lier als attribuut. Met zijn pijlen doodde hij de zonen van Niobe en verwekte hij onheil en pest. 14 Tριπος: drievoet. De Pythia, die de orakels van de god verkondigde te Delphi, zat op een drievoet. 25 Luna: Diana, de Latijnse maangodin, werd later gelijkgesteld met de Griekse Artemis, godin van de jacht en tweelingzuster van Apollo. Ocia fi(lia): de snelle maagd; Ocia voor Ocior. 26 Cybele: godin van de woeste bergnatuur, evenals de Artemis van Ephese. Ceres: een oud-Italische vegetatiegodin. 36 Diana sloeg alle huwelijksaanzoeken af. 40 Calliope: muze van de epische en lyrische dichtkunst, voorgesteld met stift en wastafeltje. 41 Vranie coeli: Urania, de muze der astronomie, voorgesteld met globe. 49 Clio gest(arum): De muze van de geschiedenis, voorgesteld met boekrol. 56 Hauweghem: Waarschijnlijk een verwante van Nicolaes Triest: ‘Den XII en [juni 1570] heeft men de uutvaert ghehouden van mer Nicolaes Triest, heere van Auweghem... Hij hadde in huwelicke de sustere van Mijn heere van Wackene, Capelle ende Catthem, admirael vande zee.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 260. 57 Thalia: als muze der komedie met een komisch masker voorgesteld. Comica las (civia): de schalkse komische. 62 luythe: In 16de en 17de eeuw was de luit het huisinstrument bij uitnemendheid. 64 Triest: ‘Het geslagte van Triest.. is een van de oudste en edelste van Vlaenderen, en geen ander als dit, heeft zoo dikwijls het Voorschependom van Ghendt bekleedt’.: Ghendtsche Geschiedenissen of chronycke van de beroerten en ketterye binnen, en omtrent de stadt van Ghendt,... door P. Bernardus De Jonghe... (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 121 voetnoot. 65 Dulciloq(ua): lieflijk sprekend. Euterpe, muze der muziek, werd afgebeeld met een fluit. 66 Schalmeyen: de schalmei is een oud blaasinstrument met dubbel riet. 67-68 Bij het begin der antieke komedie en tijdens de pauzen werd fluitspel ten gehore gebracht: Horatius, Epistola ad Pisones, v. 214-215. 70 Grutre...: verwante van... ‘Chaerles de Grutere, gheseyt Exaerde, heere van Meerickercke, die onlancx [oktober 1570] deser weerlt overleden ende in huwelicke ghehadt hebbende de dochtere van joncheere Pieter van Cauwenbergh...’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campere... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 284. 73 Terpsichore, voorgesteld met lier, was de muze van de reidans en het koorgezang. Terps(ichore) aff(abilis): de minzame T. 76 Het geslacht Borluut was een der oudste en aanzienlijkste te Gent. D'Heere kende minstens nog twee edellieden uit deze familie (XLII). 81 Mel(pomene) Tra(goediae): Melpomene, met een tragisch masker, was muze van de tragedie. 88 Vele leden van het geslacht Grutere waren schepen of bekleedden ambten te Gent in de 16de eeuw. 89 ‘Den IX en [mei 1570] omtrent den VIII hueren smorghens, es ghegaen naer tcloostere van sente Claren binnen deser stede, de dochtere van Mr Jacop de Blasere, wijlent president vanden Raedt van Vlaenderen..’: Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 255. Plectra ge(rens): citers dragend. 96 Erato: muze van lyriek en minnedicht. Attribuut: de citer. | |
[pagina 118]
| |
103 Cythare: de citer is een met darmsnaren bespannen muziekinstrument met platte klankkast. 104 Polymnia: Polyhymnia, de muze van de hymnen of van het geheugen. Geen attribuut. 109 ‘[Jacobus Martins, president van de Raad van Vlaanderen] stierf... 1574 den 5. Meert en hij liet eene eenige Dogter achter de welke trouwde met M'her Petrus Steelandt Heere van Marckeghem, Hasselt & c. ‘Ghendtsche Geschiedenissen of chronycke van de beroerten en ketterye binnen, en omtrent de stadt van Ghendt... door P. Bernardus De Jonghe... (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 9 voetnoot. | |
XIDeze ode is een der bronnen waaruit zowel Ludovico Guicciardini als Carel van Mander hun kennis omtrent het befaamde schilderij geput hebben. Van Mander werkte de tekst om tot zuivere alexandrijnen in Het Schilder-Boeck..., Haarlem, 1604, fol. 201 ro-202 ro. 3 Croesus: laatste zelfstandige koning van Lydië. Verslagen door Cyrus. Bij de Grieken was Croesus beroemd om zijn rijkdom en mildheid. 9-10 De 3 centrale figuren boven het middenpaneel. 16 fighe: ‘Adam.../ schijnende te grouwelen / also hem van zijn nieuw Bruydt wort gheboden / niet (als de Schilders ghemeenlijck schilderen) den Appel / maer een versche Vijghe / waer by eenighe geleertheyt blijckt geweest te hebben in Joannes.’ Van Mander, Het Schilder-Boeck, Haarlem, 1604, fol. 200 ro. 17-20: ‘Omtrent dese Mary-beeldt zijn Engelkens / die Musijcke singen / soo constich en wel gedaen / darmen aen hun actien licht mercken can / wie den boven-sangh / hoogh contre / tenor/en bassus singt.’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro. 26 Op de voorgrond van het middenpaneel bevinden zich links de rechtgelovigen uit het Oude Testament, en rechts de belijders. 28 laken: Veel belang werd gehecht aan kleurenrijkdom en drapering der gewaden. Zie Van Mander, a.w., fol. 200 vo: ‘de lakenen zijn ghenoech nae den aert der ployen / op de maniere van Albertus Durerus,’. 29 Op de achtergrond rechts treden de martelaressen te voorschijn. 32 Op de twee linkerzijluiken naderen de ridders van Christus en de rechtvaardige rechters. 33-36: ‘In d'ander deuren comen te Peerde / den Graef van Vlaender / als geseyt is: oock de twee Schilders / Hubertus en Joannes. Hubertus sit op de rechtersijde van den broeder / om zijn ouderdom wille /... [Jan] hebbende op enen swarten Tabbaert een root Pater noster / met een Medaillie.’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro-vo. 37-38: ‘Eenige meenen / dat Hubertus dese Tafel eerstmael alleen hadde begonnen / en datse Joannes daer nae voldaen heeft’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro. Hubert stierf in 1426. 39 zuster: ‘Oock hun suster Margriete van Eyck is vermaert / dat sy met grooter Const het schilderen gheoeffent heeft / en als een gheestighe Minerva... in Maeghdlijcken staet tot den eyndt haers levens ghebleven is.’ Van Mander, a.w., fol. 199 ro. 44 ‘Desen constighen Schilder heeft gheweest van grooter aandacht... want in dit werck comen ontrent 330 gheheel tronien / daer niet een d'ander gelijck en is’. | |
[pagina 119]
| |
C. van Mander, a.w., fol. 200 vo; Dit is ontleend aan Marcus van Vaernewijck, Die Historie van Belgis, Gent, 1574, fol. 120 ro kol. 2. Zelfde bron voor: ‘Daer was oock tot Ghent in Sint Janskercke een schilderye van Jan van Eyck / in de welcke drie hondert dertich geheele aensichten gesien werden...’ L. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Neder-landen, Amsterdam, 1612, p. 291, kol. 2. 46-48: ‘...en de coleuren / blaeuwen / roon / en purpuren / die zijn onsterflijck / en alles so schoon / datse noch versch gedaen schijnen / en alle ander schilderije over-treffen.’ Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 53-55 ‘Maer om in een summa dit werck te verhalen / het is van Teycken-const / Actituden / gheesticheyt / van Inventie / suyverheyt / en netticheyt uytnemende / en verwonderlijck / nae sulcken tijt te rekenen: ‘Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 55 grooten gheest: ‘Hy [Jan] was (soo eenighe meenen) oock een wijs gheleert Man / seer versierlijck / en vindigh in verscheyden dinghen der Consten / veelderley aert van verwen ondersoeckende / hem oeffenende te deser oorsaeck in Alchemie / en Distillatien.’ Van Mander, a.w., fol. 199 vo. 56 ordinancien: schikkingen en aangebrachte verhoudingen in een kunstwerk. Bij Van Mander heet het 5de hfdst. van Den Grondt der Edel vry Schilder-const: ‘Van der Ordinanty ende Inventy der Historien.’ a.w., fol. 15 ro. 61 Georgius Vasarius: de schilder Giorgio Vasari (1511-1574). Vooral beroemd om zijn Vite de' piú excellenti pittori, scultori ed architetti italiani. 1550, 15682. 62 Heycus: Jan van Eyck. Volgens Van Mander was Van Eycks werkwijze geheim, ‘Tot dat eenen Antonello, van der stadt Messina in Sicilien / beweeght / en lustich om dese wetenschap van d'Oly-verwe te leeren / is ghecomen te Brugge... daer hy dit gheleert hebbende / de Const in Italien heeft ghebracht / gelijck wij in zijn leven hebben verhaelt’ a.w., fol. 202 ro. 63-64 ‘Den Hertogh van Orbijn / Frederick de 2e hadde van Joannes een baed-stove / ...Laurens de Medici hadde te Florencen van zijner handt oock eenen s. Jeronimus,... Oock worde... te Napels ghesonden aen den Coningh Alphonsus den eersten / een seer schoon stuck...’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. Guicciardini, a.w., p. 79 kol. 1 en 2. Vasari, a.w., (ed. Le Monnier), Florence, 1846-'57, I p. 163. 65-66: zie LXXVIII. 68 Meester: ‘Het is te achten / dat in soo vroeghen tijt / daer in dien rouwen oft eensaemen hoeck landts / weynich Schilders oft eenich goet voorbeeldt van Schilderije most wesen’. Van Mander, a.w., fol. 199 ro. 69-71: ‘Dese twee ghebroeders / ...waren bij hem [Filips de Goede] seer lief en weert / en in grooter eeren / bijsonder Joannes: welcken men acht / om de uytnementheyt zijner Const / en om zijn treffelijck groot verstandt / is heymelijck Raedt van hem geweest / en den selven Grave hadde hem altijt geern in zijn geselschap.’ Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 73 ‘Veel meer weercken heeft hij ghedaen / die door den Cooplieden verre vervoert zijn geworden /’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. 75 Te Brugge berusten nog steeds ‘De Madonna met kanunnik Van der Paele’ en het ‘Portret van zijn vrouw’. 76 ‘Daer was van Joannes tot Jper / in de kerck en Prostie van S. Marten, een Tafereel van een Mari-beeldt / waer bij quam eenen Abt priant: de deuren waren onvoldaen/ ...dit werck gheleeck meer Hemelsch als Menschlijck te wesen.’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. 77 Nochtans leefde Jan van Eyck van ca. 1390 tot 1441. ‘...en [ik] weet oock dat Joannes soo langhe niet en leefde / ...als Vasari den tijt stelt / hoe wel Joannes, niet | |
[pagina 120]
| |
jongh gestorven is / als eenigen Schrijver meent.’ Van Mander, a.w., fol 200 ro. 78 Aldeneik bij Maaseik? 79 Jan van Eyck ligt begraven in de huidige O.L. Vrouwkerk. 81 ons Coningh: Filips II. 82 Filips II was een groot kunstliefhebber en verzamelaar. ‘Den Coningh Philips 36e. Graef van Vlaender / om de stadt van Ghent van dit Juweel niet te berooven / seer begeerich daer nae wesende / heeftet laten copieren door Michiel Coxcie, Schilder Van Mechelen / die dat seer uytnemende nae ghedaen heeft... Deze geconterfeyte Tafel werdt na Spaengien gesonden...’ Van Mander a.w., fol. 200 vo. 85 Michiel Coxie (1499-1592). La zijn jeugd reisde hij naar Italië en onderging er Raffaëls invloed. Terug te Brussel werd hij medewerker van Barend van Orley. Zijn kunst was academisch en gemaniëreerd. Leven en werk bij Van Mander, a.w., fol. 258 vo - 259 ro. Michiel Coxie verbleef te Gent van 1557 tot 1559 om het Lam Gods te kopiëren. Zie E. de Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand... Gand, 1865, I, p. 171. 90 Vendedoly: Valladolid in Oud-Castilië, 1469-1606 hoofdstad van Spanje. | |
XIIMatthijs de Castelein kent geen Echogedicht. Volgens J. Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm im de Nederlandsche Poëzie, Gent, 1904-1906, II, p. 384, hebben de Italiaanse renaissancedichters deze vorm aan de oudheid ontleend. De Fransen zouden bij de Italianen te rade gegaan zijn. - Inderdaad kent Th. Sebillet een ‘echo’, a.w., p. 201. - Daarop zouden onze dichters het overgenomen hebben. Zeer vlug hebben polemiek en satire zich van dit genre bediend: zie Chr. Sepp, Verboden Lectuur, Leiden, 1889, p. 153. 44 quaed: nl. de mogelijkheid een kind te bekomen. 45 bi gans loock: basterdvloek, wellicht ‘bij Gods dood’. 46: ‘Men sal de oude vrienden niet verwerpen / gelijck men de oude schoenen doet’ Sartorius, Adagiorum Chiliades tres, Lugd. Batav., MDCLVI, p. 572. 48 Paulus: ‘Gij vrouwen! weest aan uwe eigene mannen onderdanig, gelijk aan den Here’ (Efes. 5:22). ‘Gij vrouwen! Zijt uwen eigenen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Here’ (Koloss. 3:18). | |
XIIIMe Vrauwe van Wackene: echtgenote v. Adolf van Bourgondië, zie IV en VIII. Diana: als godin van de jacht (v. 2), zuster van Apollo (v. 3) en maangodin (v. 6). Duuster: door de bewolking. | |
[pagina 121]
| |
XIVme Vrauwe van Wallebeke: zie Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 5: ‘Barbe Clayssone, dame de Wallebeke et d'Hundelghem, avait épousé Gérard Rym, seigneur d'Eeckenbeecke, qui mourut le 3 décembre 1570’. | |
XVme Vrauwe vanden Nes, Nazaretten & ç: Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 5: ‘Philipotte de Gruutere, dame de Nazareth qui avait épousé en secondes noces Jacques vanden Nes’. Zie XLVIII. | |
XVIMe Vrauwe d'vtenhoue, van Ypre: ‘Nous trouvons à cette époque, de 1545 à 1563, Charles Utenhove, seigneur de Secquedin, Pulsdomme, etc., grandbailli à Ypres.’ Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 6. | |
XVIIMarie van Gheldre. Er zijn geen nadere gegevens bekend over deze ‘uitmuntende schoonschryfster’ zoals Ph. Blommaert haar noemt in Levensschets van Lucas D'heere, Gent, 1853, p. 26. | |
XVIIIChristophle vander Beke, Aduocat: Zie Ph. de Kempenare, Vlaemsche kronijk (ed. Ph. Blommaert), Gent, 1839, p. 31: ‘Den 15 [juli 1567] werd het vonnis van den ban, voor vijftig jaren,... uitgesproken, tegen [o.a.] zekeren genaemd Beke, van Douai, alle advocaten’. 1 Castali': Castalia: een aan Apollo en de muzen gewijde bron bij de Parnassus, dicht bij Delphi. | |
XIXFranchois Florus: Frans Floris (1516-1570), verbleef enige jaren te Rome en Florence. Teruggekeerd te Antwerpen, steeg hij vlug tot hoog aanzien en oefende hij grote invloed uit op zijn omgeving. Was leermeester van Lucas d'Heere zelf. Guicciardini: ‘Laet ons nu spreken vande levende [schilders] / ende stellen ten eersten Frans Floris / soo uytnemende Schilder... dat herwaerts 'tgheberghte in soo veel Provinciën zijns ghelijck veel licht niet en is..’ a.w., p. 80, kol. 2. Van Mander behandelt Frans Floris zeer uitvoerig (a.w., fol. 238 vo-243 vo), roemt hem als ‘de eere onser Consten in onse Landen’ a.w., fol. 239 ro, en besluit met dit lofdicht van d'Heere, dat hij echter sterk gewijzigd heeft (a.w., fol. 243 ro-vo). | |
XXFrançois Hieman: Francies Hieman (1522-1585), was deken der rederijkerskamer van Ste.-Barbara. Als gevierd dichter zou hij tijdens de opstand tegen Spanje poëzie opgedragen hebben, zowel aan Filips II als aan Willem van Oranje. Geen werken bekend. Zie Ph. Blommaert, De Nederduitsche Schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 162-163. ghelaureert: Eén bron, onbekend aan Blommaert: Guicciardini, a.w., p. 290, kol. 2: ‘Ende nu onlancks hebben die van Gent noch ghehadt... / Levin Brecht / ende Fransoys Himan / beyde ghelauwerde Poeten.’ Zie ook Antonius Sanderus, a.w., p. 42. 1 Mineruams camerieren: de muzen. | |
[pagina 122]
| |
XXII. Bauier: Bibl. Belg. ibid. H 222, 7 ‘Jacques de Bavière, qui obtint, plus tard par lettres patentes du 19 janvier 1580, une place de conseiller extraordinaire au conseil de Flandre.’ Dit procédé - de dichter die zijn onvermogen om een bepaald onderwerp te behandelen desondanks in versvorm uitdrukt - is misschien een navolging van Horatius, Oden, Boek I, 6. 12 Attributen van Apollo: zie X, 13. | |
XXIIsijn lief: ‘een schoon dochter van Audenaerde’ (XXIV, LVII) of E. Carboniers (LVIII, LIX, LX). | |
XXIII5 Het overspel van Venus en Mars (Aphrodite en Ares) uitvoerig bij Homerus in de Odyssee, boek VIII. | |
XXIVM.V.H.: zelfde figuur als ‘een schoon dochter van Audenaerde’ (LVII). | |
XXVRoseane: ‘Rosiana Coleners, Poetria, Anna Bincianae aequalis: cui & nota & amica fuit: quam Marcus Vaernewyck publicis suis monumentis commendavit. Haec licet illiterata, imo analphabeta, non tamen amusa fuit: supersung enim in Sodalitate Rosiana, in qua nomen dederat, Flandrica ejus Poematia, quae etjam in meliore sexu laudem mereantur. Obiit circa annum MDLX tumulata hîc ad D. Virginis.’ D. Lindanus, De Teneraemonda libri tres, Antverpiae, M.DCXII, p. 243. Ook P. van Duyse ‘Rosiana Coleners’ in Belgisch Museum, Gent, 1838, II, p. 96-101, en Van Vaernewijck, Den spieghel der nederlandscher audtheyt, Ghendt, 1568, fol. * 8 ro, kol. 2. 2 Haelsuut: Dendermonds rederijker? 12-13 Ook Van Vaernewijck beroemde er zich op dat hij amper één maand onderwijs genoten had. 16 cleene: Als Gentenaar kan d'Heere de oude naijver tussen de twee steden - o.a. wegens de weefnijverheid - nog niet vergeten. 17 Scijpion: een lid der beroemde familie uit de gens Cornelia. Bedoeld is hier wel: Publius Cornelius Scipio Africanus Maior, de overwinnaar in de tweede Punische oorlog, die Hannibal te Zama versloeg. | |
XXVI23 Roose: zij herneemt de vergelijking van Lucas d'Heere in XXV, 25. | |
XXVIII1 nu curts: ‘In dit schependom den XVIII en Juny [1563] waren twee jonghe ghezellen ghevoert naer de galleye. Den IX en Maerte [1563] waren by schepenen van de Kuere op de gallye ghewijst vijf ghesellen.’ ‘Den IX en dito [december 1563] waren bij schepenen van der Kuere ghewijst 4 ghesellen op de galleye,’ Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 320 en 325. | |
XXX7 coen: zie Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 2: ‘deshalven sy [de dames alhier] in handel / spraecke ende alle dinghen veerdich / behendich ende koen worden.’ | |
[pagina 123]
| |
XXXIProf. Dr. C.A. Zaalberg was zo vriendelijk mij nog een vertaling van dit versje van Marot te signaleren, nl. de bewerking door Henric Laurens Spiegel. Zie G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Groningen, 1906-1912, III, p. 473. | |
XXXIV1 Mauritanen: de inwoners van Mauretanië, het meest westelijk deel van Noord-Afrika. | |
XXXVIII‘Hij [d'Heere] conterfeytte den Heere van Wacken / met de Vrouw / en ook cosijntgen / den gheck van den Heere’: Van Mander, a.w., fol. 255 vo. | |
XXXIXCampen: Jacob Campen was burgemeester te Vere in 1558 (samen met Pieter Carbonier), 1559, 1560 en 1561. J. Ermerins, Eenige Zeeuwsche Oudheden, Middelburg, 1792, 3e stuk, p. 60-62. 4 ghecroont: ‘Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige rechter in dien dag geven zal’, 2 Tim. 4:7-8a. 7 ‘In welken wij hebben de verlossing door zijn bloed’: Ef. 1:7; zie ook Hebr. 9-12; Koloss. 1:14. | |
XLWatervliet: Marcus Laurin, Heer van Watervliet en ontvanger-generaal van Vlaanderen. Zie Guicciardini, a.w., p. 203, kol. 2; Van Mander, a.w., fol. 248 ro: ‘en [Goltzius] heeft met behulp van d'Heer van Watervliet / heerlijcke seldsaem dinghen voort ghebracht. Hij heeft vergadert / bij een ghebracht in een groot Boeck / en in druck uytghegheven / alle de Medaglien oft tronien der Roomsche Keysers /’. 2 zulke werken werden uitgegeven vóór 1565. De titels vindt men in C. van Mander, Het Schilder-boek (ed. A.F. Mirande en G.S. Overdiep), A'dam-Antw., 19504, p. 126. 2-4 Cicero, De Oratore, II, 9: 36 ‘Historia vero testis temporum, lux veritatis, vita memoriae, magistra vitae, nuntia vetustatis’. De eigenlijke bron echter was F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 157 ro: ‘Cicero historiam appellabat testem temporum: uitae magistram: uitam memoriae: ueritatis lucem, & uetustatis nunciam.’ D'Heeres vertaling is foutief. | |
XLI
Pieter de Rijcke: 2 personen komen in aanmerking. ‘Den XVI en [augustus 1568] es deser weerlt overleden Mr Pieter de Rijcke, de oudde, wijlent advocaet inden provincialen Raedt van Vlaenderen ende pensionaris van hooftschepenen vanden Lande van Waes, een goedt practisijn, vader van Mr Pieter de Rijcke, de jonghe, over twee jaren een vande principale hoofden vande nieuwe religie.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 166. | |
[pagina 124]
| |
† 1596. B. de Jonghe, Ghendtsche Geschiedenissen (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 85, voetnoot. 14 Matt. 6:10, Luk. 11:2. 12-14 Geciteerd door W. te Water, Historie der Hervormde Kerke te Gent, Utrecht, 1756, p. 274. | |
XLII
Ioos Borluut: † 21 juni 1597. 5 Hadrianus: Romeins keizer (117-138). 8-9 Alexander seuerus (209-235) en Gordianus (238-244), beiden Romeinse keizers. De bron voor deze picturale activiteiten bij Romeinse keizers zou Sigebert van Gemblours zijn. Zie E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern, 1948, p. 545, voetnoot 3. Zie ook Th. Chotzen, a.w., p. XLVII. 10 Diogenem: voor een beeldhouwer Diogenes uit de 2de eeuw, zie Pauly-Wissowa, Bd. 5, kol. 777. Bron: F. Patricius, de institutione, fol. 37 vo: Nec diu post poenituit Marcum Antoninum doctissimum ac sanctissimum imperatorem operam picturae dare sub Diogene praeceptore... 13 woonste: Zijn schildersatelier in de Bennesteeg: E. de Busscher, a.w., p. 305. | |
XLIIILaurens de Mets (ca 1520-1580). 1557 plebaan van St.-Goedele te Brussel; 1569 bisschop van 's-Hertogenbosch, dat hij moest ontvluchten door de Beroerten. S.J. Lenselink, De Nederlandse Psalmberijmingen..., Assen, 1959, p. 467, meent dat hij ‘geen al te fijne neus voor ketterij’ had. 1-6 Ontleend aan L. Vives, De concordia et discordia, Antwerpen, 1529, ‘Vnde ergo tantum per vniuersum hominum genus dissidiorum, tantum discordiarum, inimicitiarum, odiorum. quantum non est inter res suapte natura atque ingenio inimicas ac pugnantes. vt nec gens genti, nec populus populo, nec in eadem ciuitate ciuis ciui, nec vicinus vicino, nec intra eosdem parietes, frater fratri, filius patri, vxor viro bene velit. Oderunt, rapiunt, spoliant, fallunt, fraudant.’, fol. C ro. 11 Viues: Hier naer volcht een suuerlijcke Tracteyt ende ordonnancie / ...op tonderhoudt hulpe / bijstant / ende secours vanden Aermen /..., Antwerpen, 1532, fol. III vo: ‘Ende dat tlichame ghequelt es van allen siecten ende ghebreken...’ fol. LXXXVIII vo: ‘Maer ooc die ghuene de bi eenegher voorsieneghe fortune oft mesual gecommen sijn: In aermoeden oft benautheden...’ Johannes Ludovicus Vives (* Valencia 1492 † Brugge 1540). Na studies aan de Sorbonne werd hij hoogleraar te Leuven in 1519 en te Oxford in 1523. Vanaf 1528 voorgoed te Brugge. Hij streefde naar zedelijke hervorming van kerk, maatschappij en individu. Grote invloed hadden zijn ideeën over armenzorg. Voorloper der moderne pedagogiek. Voornaamste werken: De concordia et discordia en De subventione pauperum. | |
XLIVJan van Safle: ‘Den 30. [Juli 1567] compareerde... Mr. Joos vander Saffelt, Advocaet, om... zig te verdedigen... dat hij ook met het sakxken aelmoessen in de | |
[pagina 125]
| |
Geuse Gemeente hadde omgehaelt:’ B. de Jonghe, a.w., I, p. 86. ‘Den XIXen [september 1569] es... overleden Joos van Saffele, principael taelman bijder Kuere, buten up zijn goedt ter Muelenstede.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 234-235. ‘Den 19 [sept. 1569] stierf Jan van Saffele, een vermaerd advocaet’. Ph. de Kempenare, Vlaemsche kronijk (ed. Ph. Blommaert), Gent, 1839, p. 73. | |
XLVCarel Vtenhoue, leerling van Dorat, schreef Latijnse poëzie, o.a. Caroli Utenhovii f1 patricii Gandavensis Xenia (1568). In deze bundel zijn een Latijns en een Frans gedicht aan d'Heere opgedragen. Toen de plakkaten strenger werden doorgevoerd, vluchtte hij. Na zijn terugkeer in 1579 werd hij tot burgemeester aangesteld. Volgens ‘Ph. de Kempenare’ was hij doopsgezind. Zie: Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 101-102; Ph. de Kempenare, a.w., pp. 235, 331, 334. P. de Nolhac, Ronsard et l'Humanisme, Paris, 1921, p. 348. | |
XLVIIWillem Key (ca. 1520-1568), met Frans Floris een leerling van Lambert Lombard. ‘...hij was een seer goet Conterfeyter na 't leven / de natuere in alles seer na comende /’ Van Mander, a.w., fol. 232 vo. Over de kunst als nabootsing der natuur zie E.R. Curtius, a.w., p. 543-544. | |
XLVIII‘Den 2 [mei 1585]... werd begraven Mevrouw de weduwe van zekeren Van de Nesse, uit Bourgondie, van te voren douairiere van den heer van Cauwenhove, van den geslachte De Grutere; van haren kant was zy vrouwe van Nazareth en had vele landeryen;... zy verloor van hare goederen veel, door al te gemeenen ommegang met zekeren Spanjaerd, ten tyde dat de heer Van Nesse in Spanje was,’ Ph. de Kempenare, a.w., p. 353. | |
XLIX
stick van schilderyen: De ontmoeting van David en Abigail (1 Sam. 25:2-42). Het schilderij is verloren gegaan, maar de foto van een kopie bij Van Mander, Het Schilder-Boek (ed. A.F. Mirande-G.S. Overdiep), A'dam-Antw., 19504, afb. 12. Van Mander zelf heeft gebruik gemaakt van de gegevens in dit sonnet, dat hij trouwens citeert, omgezet in alexandrijnen: ‘Daer is oock van Hughe een byzonder goet stuck / dat noch van alle Constenaers en Const-verstandighe niet vergheefs seer ghepresen is. Dit is te Ghent in een huys dat omwatert is / by het Muyde brughsken / te weten / het huys van Jacob Weytens, en is gedaen voor een schouwe oft schoorsteen op den muer van Olyverwe / wesende d'historie van David en Abigail,’ Van Mander, a.w., fol. 203 vo. 4 eene: ‘want hier ook het affect der Liefden (so men seght) mede in gewrocht / en Cupido de Pinceelen heeft helpen stieren / ...want Huge noch vrij geselle wesende/ daer ten huyse vrijdde de dochter / daer hij seer op verlieft was / de welcke hij in 't stuck oock heeft nae 'tleven ghedaen.’ Van Mander, a.w., fol. 203 vo. | |
[pagina 126]
| |
6 Phryna: Haar betrekkingen met Praxiteles, wiens model zij was, maakten haar tot de beroemdste hetaere der 4de eeuw voor Chr. 11 gheduerigh: zie XI, 45-47. | |
L
Epigramme: naar Martialis, Epigrammen, Boek X, 47. | |
LI‘Eyndelyck mach men wel seggen dat Antwerpen oock gehadt heeft Cornelius Grapheus, een fraey Poeet ende wel gheleert in goede letteren / gheschickt in Musijcke ende ervaren in veel talen / de welcke al was hij gheboren van Aelst / is gheweest borgher ende secretaris der Stadt van Antwerpen.’ Guicciardini, a.w., p. 91, kol. 1. Grapheus (1482-1558) was verder ‘secretaris des eersamen Raedts deser stadt, autheur der versen van den incomste des Princen Spectacula in susceptione Philippi Hispan. Principis’ ibid., p. 72, kol. 1. Ook schreef hij werken met protestantse inslag, die hij naderhand herriep. Zie M. Kronenberg, Verboden boeken en opstandige drukkers in de hervormingstijd, A'dam, 1948, p. 48-49. | |
LII
Pieter Carbonier, schoonvader van L. d'Heere, was burgemeester te Vere in 1558 en schepen in 1552, 1556, 1557, 1559. J. Ermerins, a.w., 3e stuk p. 59-61. 3 Atropos: de oudste der schikgodinnen; zij sneed de levensdraad door. | |
LIIIme Vrauwe van Vinderhaute: Livina van Steelandt stierf op 3 april 1562. Haar man Lieven van Pottelsberghe, ridder, heer van Vinderhoute, raadsheer van Karel V overleed op 2 juli 1539. Beider portret op een schilderij van Gerard Horenbaut, thans in het Museum voor Schone Kunsten te Gent. Hun liefdadigheid was groot: zij steunden de Hieronymieten en lieten het Alijns-hospitaal herbouwen. F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, IV, p. 528-535. Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 125-126. 25-27: De echtgenoten ‘gaven den 25 Juli 1521 eene som van 34 pond 3 schellingen 4 deniers groote, om met den kroos daarvan tien arme scholieren te onderhouden, namelijk zeven in het huis der Broeders en drie aan de hooge school van Leuven’. F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, IV, p. 528. Schrijver weidt uit over deze schenkingen aan de Hieronymieten (d.i. de ‘Broeders des Gemeenen Levens’) tot p. 535. Het Hieronymietenklooster te Gent dagtekent van omstreeks 1430; het was gevestigd in het Gheraert Duivelsteen. 34-36 ‘Vergadert u geene schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen. Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen.’ Matt. 6:19-20. | |
LIVCornelius Manilius († 1558), Bruggeling, drukte zijn eerste boek te Gent in 1548. Naast Latijnse dichtbundels en theologische werken verscheen bij hem de ‘Geschie- | |
[pagina 127]
| |
denis van Engeland’ door Polydorus Virgilius. Manilius bezat veel drukmateriaal; zijn uitgaven zijn verzorgd. Zijn nakomelingen zetten het bedrijf verder tot het einde der 17de eeuw. F. vander Haeghen, Bibliographie gantoise, Gand, 1858-1869, I, p. 106-109. A. Sanderus, De Gandavensibus eruditionis fama claris libri tres, Antwerpen, 1624, p. 36. 10 Een uittreksel uit de Declaratie van der Triumphe bewezen den Hooghe Gheboren Prince van Spaengien, Philips, des keisers Chaerles van Oostenrijc zone, binnen der stad van Gend, in Vlaender, den XIII julii anno 1559 vindt men bij Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 61-62. Sanderus, a.w., p. 36 vermeldt nog een toneelspel De dood, waarvan geen exemplaar bekend is. | |
LVEen Jan de Heere was gehuwd met Geertruida Ruelens († 1591). 2 vergarene: Naast L. d'Heere kennen wij als schilder-dichters o.a. Lampsonius, Van Mander, en Van Nieuweland. Zie verder: F. Würtenberger, Der Manierismus, Wien-München, [1962], p. 112. | |
LVIIo.C.: Onbekend. Haar vertaling van Erasmus' werken is niet tot ons gekomen. (v. 50). 2 Iudith redde haar vaderstad Bethulië door Holofernes te doden. Hester: Esther, gemalin van Ahasveros. Door haar tussenkomst redde zij het Joodse volk van de ondergang die door Haman beraamd was. Susanna, valselijk van echtbreuk beschuldigd, werd gered door Daniël. 20 Palladis let: zie VII, 1. 21 neghen dochterkens: de muzen; ‘dochter’ hier: gezellin, vermits de muzen de dochters zijn van Zeus en Mnemosyne. 23 Hippocrena of hengstebron is een door de hoefslag van Pegasus ontstane bron onder een der toppen van de Helicon. 42 Marcella († 410): Romeinse adellijke weduwe. Wijdde zich aan werken van naastenliefde en studie der H. Schrift o.l.v. Hiëronymus. Paula (347-404), eveneens uit Romeinse adel. Als weduwe volgde zij Hiëronymus naar Bethlehem; hij spoorde haar aan tot volmaakt christelijk leven door studie der H. Schrift. 50 Erasmus als een der autheurs die de kercke vercieren. Bij deze eenzijdige uitspraak denkt d'Heere wel aan Erasmus' uitgaven en vertalingen van kerkvaders: Hiëronymus, Cyprianus, Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus. Zie ook LXVII, 38. 55-57 ‘Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’ Matt. 5, 16. 59 clergesse: de schrijver denkt aan het kopiëren der manuscripten in de scriptoria. 55-60 zie XXV, 23. | |
LVIIdochter van Audenaerde: M.V.H. (XXIV). 4 Paris oordeelde Aphrodite (Venus) mooier dan Hera en Athena, en overhandigde haar dan ook de uitgeloofde appel. 39 Want al mijn vermogens schenk ik u gezamenlijk; ofwel: maak ik aan u ondergeschikt. | |
[pagina 128]
| |
LVIIIeen rijcke Dochter: Eleonora Carbonier. 34 Croesus: zie XI, 3. 50 edelmans: zie LXVII, 50-51. | |
LIXin Zeeland: te Veere op Walcheren. 2 Leander bezocht zijn verloofde Hero te Sestus door 's nachts vanuit Abydos de Hellespont over te zwemmen. In een stormachtige nacht verdronk hij. 31 Nadat hij zijn zoontje als maal voor de goden bereid had, werd Tantalus in de onderwereld met eeuwige honger en dorst gestraft. De vruchten die boven zijn hoofd hingen, gingen omhoog als hij ernaar greep; het water dat tot zijn lippen steeg, week als hij wou drinken. 43 AEolus: de bestuurder der winden. 64 becnaghende: drukfout? De 2de druk heeft ‘beclaghende’ (p. 63). | |
LX60: zie LIX, 66 en LVIII, 76. | |
LXIDominicus Lampsonius (* Brugge 1532, † Luik 1599), schilder en humanist. Als schilder hielp hij Vasari bij de samenstelling van diens Vite voor de behandeling der Vlaamse meesters. Als humanist, verblijvend aan het bisschoppelijk hof te Luik, bezorgde hij vele ‘carmina’ ter ere van Nederlandse schilders. Voor het oordeel der tijdgenoten, zie Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 1, en Van Mander, a.w., fol. 203 ro. 2 Mercurius, beschermheer der wegen, god van handel en welsprekendheid. 14 Anacharsis: Scythische prins, kwam ca. 592 v. Chr. naar Athene om kennis op te doen. Bevriend met Solon. Technische uitvindingen worden hem toegeschreven. Voor zijn bekendheid bij de humanisten, zie J. du Bellay, a.w., p 17 en voetnoot 3 en 4 aldaar. Geciteerd door F. Patricius,... de institutione... fol. 70 vo. 15 Scythiaen: Scythen was de algemene naam voor de volken ten noorden der Zwarte Zee. Barbaren: alle niet-Grieken. 22 dat blende kint: Cupido; blende: omdat de liefde blind is. 23 Pallas Athene (Minerva) bleef maagd, zoals Artemis (Diana). | |
LXII2 De toneelspeler Roscius bezat zulke volmaaktheid in zijn kunst, dat Sulla hem in de ridderstand opnam. Zijn naam werd synoniem voor volmaakt kunstenaar. 3 Onder het voorwendsel van een oude gastvriendschap ruilde Diomedes zijn koperen wapenrusting tegen de gouden wapens van Glaucus. | |
LXIIIAdrianum vanden Kethulle: ‘L'enfant dont on fait ici l'éloge était fils légitimé d'Adrien de La Kethulle, seigneur de Noortassche, et de Pauline van Themseke; il épousa Josine van Lauwe, fille de Nicolas, conseiller au conseil de Flandre et mourut en 1584.’ Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 222, 14. 6 Hercules wercken: synoniem voor zeer zware opdrachten. 7 Zie XX. | |
[pagina 129]
| |
30-33 ‘En het geschiedde, na drie dagen, dat zij hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende. En allen, die hem hoorden, ontzetten zich over zijn verstand en antwoorden.’ Luk. 2:46-47. | |
LXIV32 caussens: doorlopend beenbekleedsel van de voet tot boven aan de dij, van boven met nestels bevestigd; in mv. ook: broek. | |
LXV8 Gascoeignen: Gascogne, gebied aan de westelijke voet der Pyreneeën. | |
LXVI8 Momus: zoon van Nyx, personificatie van spot-en bedilzucht. Zelfs Jupiter was voor zijn kritiek niet veilig; alleen Venus' schoonheid was zo volmaakt, dat Momus enkel kritiek kon uitoefenen op haar schoeisel. Zie ook Jacob van Zevecote's Nederduytsche dichten (ed. O. Dambre), Antwerpen, 1939, p. 147 en 177. 15 Florus: Frans Floris; zie XIX. 17 verciert: zie van Mander, a.w., fol. 241 vo: ‘Hij [Floris] was wonder versierlijck in allerlei bijwerck / t'zij in Antijcke ghestoelten / ghesneden / oft ghevlochten / aerdighe potten / hulselen / tuyeringhe / schoenen / leerskens / helmen / en derghelijcke dinghen.’ 21 kaeremespoppen: gewoonlijk mooi gekleed en dikwijls sierlijk opgepronkt, die op de kermis in de poppenkramen te koop zijn. 36 cleerschriuers: behangselschilders. Het zijn geen kunstschilders en het is hun niet geoorloofd schilderijen te maken tot in 1463. Na die datum wordt hun toch nog het gebruik van olieverf ontzegd. 42 door de vitsen lopen: onverschillig zijn voor wat er gebeurt: L. Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek, KVA, Reeks 6 nr 68, Gent, 1950 en 1951 p. 1622. Daaruit volgende interpretatie: vermits het schilderwerk van die man onverschillig bleef ten opzichte van deze buitenkans. 45 Roomachtig: in de aard der ‘Romaanse’ kunstenaars d.i. der Italiaanse renaissanceschilders. | |
LXVIIDauid Pamelius. Een David van Pamel is ons onbekend; wel bezitten we gegevens over de heer van Pamel rond dezelfde tijd. Zelfde persoon? L. Robijn, Historie van den oorsprong, voortgang, en ondergang der ketterye binnen en omtrent Oudenaerde, Gent, 1721, p. 33-35: de inwoners van Pamel blijken grotendeels tot de nieuwe religie te behoren, sommige schepenen maken deel uit van het consistorie, en de heer zelf legt een totale onverschilligheid aan de dag. 5 Wlspieghel: held uit een zeer verspreid Nederduits volksboek dat reeds vroeg in het Ndl. werd vertaald. Zie L. Debaene, De Nederlandse volksboeken..., Antwerpen, 1951, p. 178. Hildebrant: een romance over deze Germaanse held komt voor in het Antwerpse liedboek van 1544. Zie D. Bax, ‘Het wereldlijke lied van de XVIe eeuw,’ in Geschiedenis v. de Lett. der Ndl., III, p. 251. 7 te Ghent: Gent was de zetel van de raad van Vlaanderen, het opperste gerechtshof van het graafschap. 8 ghebreck: misbruik, indien aansluitend bij v. 10-11; zoniet: treurige levensomstandigheden. Zie Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 303: ‘Item, in | |
[pagina 130]
| |
dit jaar LIX in den Mey, soo waren d'appelen soo duere, dat men eenen inlantschen appel wel ses mael meer vercocht dan eenen spaenschen appel van Oraigne.’ 10-11 Zie Guicciardini, a.w., p. 30, kol. 1, :‘'Tis oock seer loffelijc / dat sy lichtelijc maechschap ende vriendtschap maken.. nae dat het te passe comt.’ 12-13 De protestanten waren heftig gekant tegen de boertige aspekten der volksboeken en wereldlijke liederen. Zie de inleidingen der protestantse psalmvertalingen. 16-17 De relieken van St.-Livinus berusten te Gent sinds 1007. S. Eringa, a.w., p. 101 vertaalt ten onrechte door ‘Saint Louis’. 18 De Nieu-vaert: vermeld omdat de aanleg veel tijd vergde: Onder Adolf van Bourgondië begonnen ± in 1555, was het werk geëindigd in 1563. Zie V. Fris, Histoire de Gand, Bruxelles, 1913, p. 197. 19 Zie J. Sartorius, Adagiorum chiliades tres, Lugd. Batav. MDCLVI, p. 91: ‘Een schoone Vrijster / was noyt leelijck Wijff.’ 20-21: S. Eringa, a.w., p. 101 vertaalt: ‘Certes, l'abus de pouvoir n'a jamais prouvé / Ce que valait l'autorité du Prince.’ Andere interpretatie: Voorwaar, nooit ondervond een voorbeeld van misbruik (of: een monster v. misbruik) de uiterste macht van Gods vermogen. Wat is dit ‘monstre d'abuus’? In de orde der waarschijnlijkheid: 22-23 ‘[De Nederlanders] hebben daer en boven meestendeels groot misbruyck van te veel te drincken / rapende daer in grootelijk heur ghenoechte.’ Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 1. 28-29 Zie J. de Bruyne, Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw (ed. K. Ruelens), Antwerpen, 1879-1881. Refr. XXI op de stok ‘men vint veel Jans, al en heetense soo // niet.’ 33 ‘Want aan de vruchten kent men de boom: Aan hunne vruchten zult gij hen kennen.’ Matt. 7:16a. Wordt hier een mogelijke twijfel aan het vaderschap gesuggereerd, bij het bekijken der kinderen? 36a In april 1556 had Filips II te Antwerpen 600.000 gulden geleend tegen een intrest van 23%. Zie Geschiedenis van Vlaanderen, IV, p. 112. 39 Zie G. Degroote, ‘Erasmiana’ in De Nieuwe Taalgids XLI, p. 146. 41 Tussen 1530 en 1566 werden 56 personen om geloofsredenen terechtgesteld te Gent. 50 van hen waren wederdoper. Zie V. Fris, a.w., p. 199. 44 Matthijs de Castelein, priester en rederijker. Beroemd om De Const van Rhetoriken, voltooid in 1549, gedrukt in 1555. Factor der kamers ‘Het Kersouwke’ en ‘Pax Vobiscum’ te Oudenaarde. Fraaie lyriek in Diversche liedekens (ed. K. Goossens), Brussel, 1943. 46 Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 308: ‘In dit voornoemde jaer [1559] regneerden binnen den lande van Vlaenderen ende bijsonderlijck binnen deser stede van Ghent vele diversche straetroovers...’ 47 paradijn: Contaminatie van parade (= praalvertoon) en paladijn? Littré, Paris 1958, V, 1267: paladin: Familièrement: C'est un vrai paladin, il est brave et galant. Ofwel: Paradin is een veel te goed (d.i. patriottisch) Fransman, met een allusie op de Histoire de nostre temps (Lyon, 1552) van Guillaume Paradin (* 1510 † 1590). | |
[pagina 131]
| |
48 Dit vers heeft d'Heere woordelijk overgenomen als v. 20 van ‘L. D'Heere schilder tot Ghendt ten propooste van dese navolghende liedekens’ in J. Fruytiers, Ecclesiasticus oft de wijse sproken Jesu des soons Syrach, Antwerpen, 1565. 49 Bedoeld is wel de Gentse drukker Jan Cauweel, wonend ‘in de Cauwe’. Hij was werkzaam als drukker van 1554 tot 1556 en gebruikte een eigen drukkersadres en -merk. Zijn drukkersmateriaal, dat van de befaamde Joos Lambrecht afkomstig was, zou hij slechts in huur bezeten hebben, vermits Pieter van der Keere het rechtstreeks van Joos Lambrecht gekocht had. Zie F. vander Haeghen, Bibliographie gantoise, Gand, 1858-1869, I, p. 132-134. 50 Zie Jan de Bruyne, a.w., refr. XVIII, 67-69: ‘Ghy hoort hoe den eeldom over den coopman claeght: dat hij syn habyt draecht //, dat hij vliecht en jaecht en dat hij heerlijcheden en wapenen coopt.’ 55 Was de schoonheid der Brugse dames spreekwoordelijk? Alleen bij de beschrijving van deze stad noteert Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 2: ‘Te Brugghe zijn de vrouwpersoonen soo schoon / lieffelijck / sober ende matich / als 't eenigher stede van dese landen.’ Zie ook Van Vaernewijck, Vlaemsche Audiremdigheyt, Ghendt, 1560, fol. C ro, strofe 104, r. 5. 59-60 De periode 1556-1557 kende slechte winters, korentekort en pestepidemieën. Zie Geschiedenis van Vlaanderen, IV, p. 112. 61 den Zant: Bij Ph. de Kempenare, a.w., p. 208 is er sprake van ‘de huizen van de woekeraers of lombaerds op den Zandberg.’ 69-70 De adel placht zijn jongere kinderen in kloosters onder te brengen om het familiebezit voor versnippering te behoeden. 77 In juli en augustus 1559 werden te Gent 10 personen verbrand ‘ter causen van heresye’: Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 303 en p. 306. 78-79 Gent kende slechts één lutheraans geloofsmartelaar, Josse de Backere; het plakkaat van 1550 was rechtstreeks tegen de calvinisten gericht. Zie V. Fris, a.w., p. 199 en p. 200. 80 coupetassen: onduidelijk. Afgeleid van coup d'états? In dit geval misschien zinspeling op de slag van Grevelingen in 1558 of op de verwarde politieke toestand in Frankrijk. 82 Jan van Stijevoort, a.w., refr. CCIX, 19: ‘Al siedi datmen die grote dieven quijt laet // ende elc jonck diefken die doot verpachten.’ 83 Tegen de predestinatie? 86 De schrijver vraagt zich af wanneer men een nieuwe samenkomst der Vliesridders zou houden na de kapittelzitting te Gent op 29 juli 1559. De interpretatie van Ph. Blommaert, Levensschets van Lucas D'heere, Gent, p. 19 voetnoot, strookt niet met de werkelijkheid, want de gebeurtenissen waarop hij zinspeelt dateren uit 1563. 87 Bijstellingen bij tgulden vlies. wanckelbaer: Het verzet tegen Filips II ontstond bij de hoge adel. vrouwelick pilaer: ‘In de selve maendt [augustus 1559] was by den coninck van Spaengnen ghestelt als regente van den lande van Herwaertsovere de ducesse van Parma,... ende met haer gouverneur van Vlaenderen, Heneghauwe, Arthois, de grave van Egmondt; insghelijcx gouverneur met hem over de landen van Hollandt, Zeelandt de prince van Oraengnen,... ende de admirael van de zee de grave van Horne.’ Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 307. Genoemde edellieden waren Vliesridders. 90 Zinspeling op de vrede van Cateau Cambrésis (3 april 1559) of op de troonsbestijging van Frans II (juli 1559)? 97 t'aerdsche Paradijs: de hof van Eden, ofwel volgend feit: Bij de oprichting der nieuwe | |
[pagina 132]
| |
bisdommen in 1559 verloor Luik als bisdom ongeveer de helft van zijn grondgebied. Bedenken wij daarbij: ‘In 't kort gheseyt / dit landt [Luik] is soo geluckich ende wonderbaer / dat het wordt met een ghemeyn spreeckwoordt gheheeten / het Paradijs der Priesteren.’ Guicciardini, a.w., p. 383, kol. 2. 101-103 De bouwlust was opvallend; zie Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 1: ‘want als yemandt... ghenoechsaemlijck profijt heeft ghedaen met eerlijck ghewin / ...soo ontslaet hij hem van de moeyte ende arbeydt /...bestedende een deel des goets aen timmeren ende bouwen / daer zy seer toe gheneycht zijn.’ Over Gent noteert hij o.a.: ‘Den timmer ende het ghebouw binnen dese stadt... is over al seer hoffelijck ende heerlijck.’ Ibid. p. 289, kol. 2. 106-107 Zie Anna Bijns, Refereinen (ed. A. Bogaers-W.L. van Helten), Rotterdam, 1875, Het tweede Boeck, Refereyn XVI, stok: ‘Selc soect de goey nachten en verliest de goey daghen’ (p. 154). | |
LXIX6-7 ‘Zie, Ik heb gedaan naar uwe woorden, zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uwe gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder de koningen al uwe dagen zijn zal.’ 1 Kon. 3:12-13. 8 met hem: Tot in de 17de eeuw hield men Salomo voor de auteur van het boek De Prediker. 9 ‘IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid’. Pred. 1:2. 16 ‘En een iegelijk, die deze mijne woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij enen dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft’. Matt. 7:26. Blijkens de stok werd dit gedicht ingezonden naar het refreinfeest van ‘Den Bloeyenden Wijngaert’ te Berchem (Antw.) op 31 mei 1556. Een keuze bij Jan de Bruyne, a.w., refr. CIX tot CXXII. 33-34: zie v. 16. 35-36 ‘Een iegelijk dan, die deze mijne woorden hoort en dezelve doet, dien zal ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft. En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond.’ Matt. 7:24-25. 56-60 Simon de Makkabeër ontving na talrijke overwinningen eervolle beloften van Antiochus VII; deze hield echter zijn beloften niet, maar liet Simon door vazalvorsten bestoken, 1 Makk. 15:1-41. 63 Simon werd vermoord tijdens een feestmaal. 1 Makk. 16:11-17. | |
LXX15 Voor Herodes' verstoktheid zie Matt. 2:1-8 en 16. 33 ‘Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen der aarde in rijkdom en in wijsheid.’ 1 Kon. 10:23. 38-39 Luk. 2:10-11. 40-41 ‘Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.’ Jes. 9:5a. 43a ‘Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God,’ Rom. 1:4a. 45 aduocaet: ‘Want er is een God; er is ook een Middelaar Gods en der mensen, de mens Christus Jezus.’ 1 Tim. 2:5. | |
[pagina 133]
| |
46 versoender: ‘En al deze dingen zijn uit God, die ons met zich zelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.’ 2 Kor. 5:18. | |
LXXI2 ‘Trek mij, wij zullen u nalopen!... wij zullen ons verheugen en in u verblijden.’ Hoogl. 1:4a. 3 ‘Ik zal hem zoeken, dien mijne ziel liefheeft’. Hoogl. 3:2b. 7 ‘Zijne wangen zijn als een bed van specerijen, als welriekende torentjes; zijne lippen zijn als leliën, druppend van vloeiende mirre.’ Hoogl. 5:13. 8 ‘De bloemen worden gezien in het land’ Hoogl. 2:12. 9-10 ‘Versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde’. Hoogl. 2:5b. 12 Den Melaetsche: Matt. 8:1-4; Mark 1:40-45; Luk. 5:12-14. 15 ‘Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom’ Hoogl. 2:10b. 17-19 ‘Ontwaak noordewind! en kom, gij zuidewind! doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien.’ Hoogl. 4:16a. 20: zie v. 8. 21 ‘Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan’. Hoogl. 2:11 25-26 ‘En ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gerecht en in goedertierenheid en in barmhartigheden.’ Hos. 2:18. 28 ‘De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij’. Hoogl. 5:7. 31-32 ‘Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven’. Matt. 11:28. 33 ‘O alle gij dorstigen! komt tot de wateren.’ Jes. 55:1a. 34 ‘Den dorstige zal ik te drinken geven uit de bron des eeuwigen levens, om niet.’ Openb. 21:6. 35-36 ‘En Jezus zeide tot hem: Ik ben het brood des levens; die tot mij komt, zal geenszins hongeren, en die in mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.’ Joh. 6:35. 37 ‘Ik ben de deur: indien iemand door mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weiden vinden.’ Joh. 10:9. 38-39 ‘En iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. En hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonde der gehele wereld.’ 1 Joh. 2:1b-2. 40 ‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot den Vader, dan door mij.’ Joh. 14:6. 41 ‘Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.’ Joh. 19:28. 46-48‘Niemand kan tot mij komen, tenzij dat de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke’. Joh. 6:44a. 53-54 Voor de parabel der vijf wijze en der vijf dwaze maagden, zie Matt. 25:1-12. 58 ‘Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die zijne verschijning liefgehad hebben.’ 2 Tim. 4:8. | |
[pagina 134]
| |
LXXII
Hubrecht Goltz: Hubert Goltzius (1526-1583), schilder en graveur, leerling van Lambert Lombard. Zeer bekend om zijn numismatische werken, die met steun van de heer van Watervliet uitgegeven werden (zie Aant. bij XL). Zie ook Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 2 en Van Mander, a.w., fol 247 vo - 248 ro. 1-3 Zondeval: Genesis: 3. 4-8 Sanctus Augustinus, de nouo cantico caput 8 ‘Odit deus presumptores de viribus suis. Quid enim valeat liberum arbitrium non adjutum, in ipso Adam demonstratum est. Ad malum sufficit sibi; ad bonum non, nisi adjuvetur a deo.’ Miene, Patrologiae cursus completus. Series latina, XL, kol. 685. 9 ‘En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.’ Luk. 10:31-32. De parabel in Luk. 10:25-37. 13-15 ‘En ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad: datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen’. Gen. 3:15. 16 ‘En het Woord is vlees geworden, en het heeft onder ons gewoond.’ Joh. 1:14. 17 zie v. 13-15. 22-23 ‘En de engel, antwoordende, zeide tot haar: de Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: daarom ook, dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden’. Luk. 1:35. 25 Bernardus van Clairvaux (1090-1153), verwierf door zijn buitengewone gaven een unieke invloed in het leven van kerk en staat. Met ‘cau.ser.’ (u gedrukt voor n) wordt bedoeld ‘Toespraken over het Hooglied’ (1135-1153). In de Gentse uitgave (1625) p. 5, titel v. 2de sermoen: ‘Vande mensch-wordinghe Christi voor-ghe-bodtschapt door de Patriarchen ende Propheten, ende bij hemlieden seer vierichlijcken verlanght’ (p. 5-10). 28 ‘Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing’. 1 Kor. 1:30. 31-41 ‘En ziet, een engel des Heren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heren omscheen hen, en zij vreesden met grote vrees.’ Luk. 2:9. Verder Luk. 2:10-14. 42-43 ‘En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaren in Christus Jezus.’ Filipp. 4:7. 44 ‘Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden, opdat hij door de dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, de duivel.’ Hebr. 2:14. 46-51 ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar eeuwig leven hebbe.’ Joh. 3:16. 53 ‘En worden om niet gerechtvaardigd, uit zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is’. Rom. 3:24. 54-56: zie LXXI, 38-39. 59 ‘En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils.’ Jes. 12:3, zie LXXI, 34. | |
[pagina 135]
| |
LXXIIIden Proost van S. Pieters: Gislenus Temmerman was proost sedert 18 augustus 1559. Op 23 mei 1569 werd hij tot abt gemijterd. Hij was ‘een groot voorstaender van gheleerde mannen’ (Ph. de Kempenare, a.w., p. 70) wat blijkt uit dit gedicht, evenals uit zijn vriendschap met Marcus van Vaernewijck. Krachtdadig optreden tegen de calvinisten. Ondertekenaar van de pacificatie van Gent. Hij overleed te Dowaai op 27 mei 1581 ‘seu animi moerore, seu aliis aerumnis confectus’. Zie Biographie nationale, Tome 24, kol. 662-668. Voor het aanzien en de macht der St.-Pietersabdij te Gent, zie Guicciardini, a.w., p. 289, kol. 2 - p. 290, kol. 1. 1-2 ‘Dit is mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en en tussen u’. Gen. 17:10-11. 3 ‘Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uwen nek niet meer.’ Deut. 10:16. ‘Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis’. Rom. 2:29a. ‘In welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus’. Koloss. 2:11. 6 ‘Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar zijn barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes.’ Tit. 3:5. 20 ‘En Abraham was oud negenennegentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd.’ Gen. 17:24. 24 ‘Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb’. Matt. 28:19. ‘En hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het evangelie aan alle kreaturen’. Mark. 16:15. 29 Verhaal van het Laatste Avondmaal: Matt. 26:26-28; 1 Kor. 11:23-26. 38-39 ‘Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’ Joh. 3:36. ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’ Mark. 16:16. ‘Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een beloner is dergenen, die Hem zoeken.’ Hebr. 11:6. 46 ‘En zeide: Voorwaar zeg Ik u: indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ Matt. 18:3. 49-50 ‘En zeiden tot hem: Hoort gij wel, wat deze zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zogelingen hebt Gij U lof toebereid?’ Matt. 21:16. ‘Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden.’ Ps. 8:3. 52-58 Christus als kindervriend: Mark. 10:13-15, Matt. 19:13-14, Luk. 18:15-17. 62 ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij?’ Hand. 10:47. 66-67 ‘Maar zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt hem niet toe.’ Rom. 8:9b. 69 In margine: Justinus martyr in responso ad Orthodoxos super questionem 56. sijnde anno 170. Justinus († ca 165), apologeet en martelaar, van wie bewaard bleven: 2 apo- | |
[pagina 136]
| |
logieën en een Dialoog met de Jood Trypho. Justinus, Opera omnia, Parijs 1554, p. 11: Dialogus cum Tryphone: ‘& admonemus, illum ipsum baptismum quem praedicavit, quique unus eos quos malae actae vitae poenituerit expiare potest, aquam esse vitalem.’ 75 Donatus van Carthago, leider van het schismatisch Donatisme, dat o.a. de geldigheid van het sacrament verwierp dat door een onwaardige werd toegediend. Donatus (ca. 313-360) was een doortastend man en talentvol schrijver. Anxcentio: Anxcentius, een Ariaan uit Cappadocië. Hij bezette een tijdlang de bisschopsstoel te Milaan, maar werd te Rome in de ban geslagen in 372. Reeds in 364 schreef Hilarius van Poitiers ‘Contra Anxentium’. Zie Migne, Patrologiae cursus completus. Series latina, CCXVIII, indices I, kol. 417. | |
LXXIV5 Tatianus de Assyriër leefde in de 2de eeuw. Te Rome werd hij christen en leerling van de heilige Justinus; in 172 stichtte hij echter een gnostisch-enkratische sekte. 10 Gen. 3:15; zie LXXII, 13-15. 14 belofte: zie v. 10. 17-18 ‘Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden.’ Gen. 18:18. ‘En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven: en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.’ Gen. 26:4. ‘En in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.’ Gen. 28:14b. 19 ‘Zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen... Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid voor uw aangezicht.’ 2 Sam. 7:12b en 16a. 20-22 ‘Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwenen tronk van Isaï, en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen.’ Jes. 11:1. ‘Ziet, de dagen komen, spreekt de Here, dat Ik aan David een rechtvaardige spruit zal verwekken’. Jer. 23:5a. ‘In die dagen en te dier tijd zal Ik David een Spruit der gerechtigheid doen uitspruiten’. Jer. 33:15a. 24a Joh. 1:14; zie LXXII, 16. 25-26 ‘Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden.’ Hebr. 2:14a. ‘Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.’ Hebr. 4:15. 27 ‘En wij hebben het aanschouwd, en getuigen, dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft | |
[pagina 137]
| |
tot een Zaligmaker der wereld.’ 1 Joh. 4:14. ‘Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet.’ Gal. 4:4. 29 ‘Maar heeft zich zelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden.’ Filipp. 2:7. 30-31 ‘En bekende haar niet, totdat zij dezen haren eerstgeborenen zoon gebaard had; en heette zijnen naam Jezus.’ Matt. 1:25. 43 In dit apologetisch refrein stamt dit citaat niet uit de Vulgaat! In de Vulgaattekst: Matt. 1:16: ‘Jacob autem genuit Joseph virum Mariae, de qua natus est Jesus, qui vocatur Christus.’ In Erasmus' uitgave van 1516 bij Froben te Bazel, getiteld Novum Instrumentum, lezen we: ‘Iacob autem genuit Ioseph, maritum Mariae, ex qua genitus fuit Iesus, ille qui dicitur Christus.’ p. 2, kol. 2. 44-45 In margine: Vide Justinum martyrum in Apollogia. Het citaat bevindt zich in Apologia I pro Christianis, 32: ‘Nam ex Virgine seminis Jacobi, qui Judae pater exstitit... per virtutem Dei genitus est.’ 46 Menno Simons (1496-1561) was de geestelijke vader der doopsgezinden. Hij bezorgde de overhand aan de introverte strekking. Voor de stelling der wederdopers tegenover de mensheid van Christus, zie A. Verheyden, Geschiedenis der doopsgezinden in de Zuidelijke Nederlanden in de XVIe eeuw, Brussel, 1959, p. 49. 59 In margine: citaten voor ‘Mensenzoon’: Matt. 8:20; 12:8; 17:9; 20:18; Mark. 2:10; 8:31; 9:11; 10:33; Luk. 6:5; 9:22; 12:8 en 10; 18:31; Joh. 3:13-14; 5:27; 6:53; Hand. 7:56. 73 ‘Zalig zij, die hun klederen wassen, om recht te verkrijgen op den boom des levens, en om door de poorten de stad binnen te gaan.’ Openb. 22:14. | |
LXXV20-23 ‘Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof.’ 1 Joh. 5:4. 35 vaten: zie Rom. 9:21. 36 en 39 ‘Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet’. Gal. 2:16a. 50 ‘Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken, doet wel degenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen’. Matt. 5:44. 52-53 Bron: F. Patricius, Compendiosa... descriptio, Parisijs, 1547, fol. 155 vo: ‘Julius caesar animi praestantia mortales omnes anteiuit, cui (ut inquit plutarchus, nemo summorum uirorum aut clarissimorum ducum, imperatorum, regumue, praeferendus unquam fuit.’ 61 Hydra, een slang met negen koppen, door Hercules gedood. Apollo daarentegen slachtte de draak Python af. | |
[pagina 138]
| |
LXXVIDe hier opgediste ideeën waren gemeengoed in de 16de eeuw: zie Jan van der Noot, Het Bosken en het Theatre (ed. W.A.P. Smit), A'dam-Antw., 1953, p. 236-241. 3 ‘Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer: en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert, en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart.’ Pred. 6:1-2. 5-9 ‘Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad.’ 1 Tim. 6:9-10a. 6 ‘Doodt dan uwe leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst.’ Koloss. 3:5. 10 Tantalus: zie LIX, 31. 13 Attalus: 3 koningen van Pergamum droegen deze naam. Hun rijkdom was spreekwoordelijk. Zie Horatius, Oden, Boek I, 1, v. 12: ‘agros Attalicis condicionibus.’ 13-14 F. Patricius,... de institutione,... Parisiis, 1585, fol. 123 vo: ‘Scite admodum Attalus ille auarum famelico caui comparabat, qui ante mensam domini micae panis frustum excipiens, eam quidem nullo gustu quam primum integram deuorat: & aperto statim ore inhians aliam expectat, semperque ad spem futuri erectus est.’ 17 ‘Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.’ Luk. 12:34. 21-22 F. Patricius, a.w., fol. 123 vo: ‘verum genij quoque fraudator semper esurit, semperque sitit, & inexplebili auiditate torquetur: nihil vnquam quod satis sibi sit, accipere potest.’ 24-25: ibid., fol. 123 vo - 124 ro: ‘Idem auaro accidit, qui lucrum, & omnia que sibi a fortuna porriguntur, sine vlla voluptate aut iocunditate ingurgitat, & quamprimum ad rapinam sese erigit.’ 26 ‘Beter is weinig met de vreze des Heren, dan een grote schat, en onrust daarbij.’ Spreuk. 15:16. 27 ‘De Here komt ten gerecht tegen de oudsten zijns volks en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uwe huizen.’ Jes. 3:14. ‘Daarom zal ik hunne vrouwen aan anderen geven, hunne akkers aan andere bezitters: want van den kleinste aan tot den grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid.’ Jer. 8:10a. 36-37 Patricius, a.w., fol. 123 vo: ‘Nolo tamen auaritia laborare patressa. qua peste nulla pernicoisor esse potest, nullaque ab omni humanitate magis aliena. Auarus siquidem omnibus obest, omnibus est odio, nec sibi, nec suis aliquando prodest, | |
[pagina 139]
| |
nunquam laetatur, semper tristis est, morosus, anxius, & difficilis. Is vxori, non liberis familiaeque indulget, grataeque vitae aliquid impartitur.’ Zie ook L. Vives, a.w., fol. LIX vo: ‘Ic late varen... hoemen snaect naer die doot vanden ghuenen diet al verstelt tot sinen ouerlijdene hopende elc als dan wat thebbene.’ 36-37 In margine: Cicero: de natura deorum et de finibus bonorum liber 5. Citaat uit lib. III, cap. XXIX: Cicero haalt Plautus aan (Plautus, Mil. Glor., IV, 1, 17): ‘Parentem habere avarum, illepidum, in liberos difficilem, qui te nec amet, nec studeat tui.. Aut tu illum fructu fallas: aut per litteras avertas aliquod nomen: aut per servolum percutias pavidum: postremo, a parco patre quod sumas, quanto dissipas libentius?’ Varro: de Rustica liber 2: Rerum Rusticarum Boek II, hfdst. IV: ‘In pastu locus huic pecori aptus uliginosus, quod delectatur non solum aqua, sed etiam luto.’ Marcus Terentius Varro (115-27 v. Chr.), gold voor de geleerdste man van zijn tijd. 41-42 Plinius. liber 8. cap. 51. Citaat naar de Franse vertaling der Historia Naturalis (Lyon, 1552), Tome I, p. 333: ‘Ce bestial prent plaisir se veautier dans la fange... Cest Animal est fort brutal: de sorte que ce Proverbe fut bien controuvé, de dire que nature leur a donné l'ame en lieu de Sel.’ Caius Plinius Secundus Maior (23-79), magistraat, schrijver en geleerde. Voornaamste bron voor kennis der natuurwetenschappen in de vroege middeleeuwen. 50-52 ‘En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om mijns naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven.’ Matt. 19:29. 56 ‘En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.’ 1 Kor. 12:27. 57 Epicuren: ‘Je laisse là les epicureens... lesquelz songent un Dieu oysif et ne se meslant de rien.’ Calvin, Instit. VIII, p. 502. 57-58 ‘Maer eenen schamelen man die salmen houden voor sot of dwaes / ende nieuwers vooren en sal wesen gheacht.’ L. Vives, a.w., fol. XXVIII vo - XXIX ro. | |
LXXVIIWillem van den Bogaerde was hervormingsgezind. Hij verliet Gent en werd gedagvaard te Brussel op dezelfde dag als Lucas d'Heere. Na de Pacificatie van Gent blijkt hij teruggekeerd te zijn, want we ontmoeten hem als ‘schepene van gedeele’ op 14 augustus 1583. Zijn zoon Boudewijn, Lucas' zwager, nam nog voor 1568 | |
[pagina 140]
| |
eveneens de wijk om geloofsredenen. Zie Memorieboek der stad Gent, Gent, 1852-1861, II, p. 358, Ph. de Kempenare, a.w., p. 42 en p. 285, E. de Busscher, a.w., I, p. 213. gulde vanden name Iesus: zie IV, 55-59. 3-4 Gen. 3:15; zie LXXII, 13-15. 5 vreucht: andere constructie: de vreugde, die zeer onstandvastig was. ‘En zij nam van zijne vrucht en at; en zij gaf ook haren man met haar, en hij at.’ Gen. 3:6b. 6a Gen. 18:18; zie LXXIV, 17. 8 Joh. 1:14; zie LXXII, 16. 11 Verkeerde verwijzing voor 1 Sam. 17:51a: ‘Daarom liep David, en stond op den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijne schede, en hij doodde hem.’ 23a: onduidelijk; want gij bleeft geëerd in Gods aanschijn, ofwel: want gij bleeft geacht als God. ‘En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet. En de Here zag Habel en zijn offer aan.’ Gen. 4:4. 25 ‘Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ Joh. 1:29. ‘En Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats.’ Gen. 22:13b. 28 ‘En verkochten Jozef aan deze Ismaëlieten voor twintig zilverlingen, die brachten Jozef naar Egypte.’ Gen. 37:28b. 30 ‘En hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden had.’ Gen. 47:11b. 33 Balsseme: Christus, tevens symbool der rederijkerskamer. 34 ‘En zij baarde haren eerstgeboren zoon, en wond hem in doeken, en leide hem neder in de kribbe.’ Luk. 2:7a. 38 ‘En hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met mij waken? Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt: de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.’ Matt. 26:40-41. 40 ‘Ik ben de goede Herder; en ik ken de mijnen, en word van de mijnen gekend.’ Joh. 10:14. ‘Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen.’ Joh. 21:17b. 42 ‘Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zo velen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.’ Matt. 22:9. 43 ‘En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren.’ Matt. 25:21. 44 ‘Toen stond hij op, en bestrafte de winden en de zee; en er werd grote stilte.’ Matt. 8:26b. 47b constructie: zowel de geringste als de aanzienlijkste. ‘En Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens.’ Joh. 6:35a. 49 ‘Want zo velen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.’ Rom. 8:14. 52 schoot: naar analogie van ‘Abrahams schoot’ als verblijf der rechtvaardige zielen. 54 ‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot de Vader, dan door mij.’ Joh. 14:6. 55 ‘O dat mijn liefste tot zijnen hof kwame, en ate zijne edele vruchten!’ Hoogl. 4:16b. 58 leden: zie LXXVI, 56. 60 anderen: de apostelen? | |
[pagina 141]
| |
LXXVIIIDe Antwerpse rederijkerskamer ‘De Violieren’ was sinds 1480 ingelijfd bij het Sint-Lucasgilde der schilders. 6 Rhetorica: F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 146 vo: ‘Ars poetica fuit antiquissima omnium disciplinarum.’ 8 ibid., fol. 25 ro: ‘Fatebimur medicinam excellentissimam mortalibus necessariam esse.’ Zie ook Ecclesiasticus 38:1-2 (Vulgaat). 17 In margine: Hieronymus earda lib 7 de subtili. Hiëronymus (349-419), de geleerdste der kerkvaders. Te Rome secretaris van Paus Damasus. Na hevige kritiek op de Romeinse clerus trok hij zich veiligheidshalve in Bethlehem terug, waar hij zijn bijbelvertaling, de ‘Vulgaat’ tot stand bracht. Hij was een vlugge geest en een man van ontzaglijke werkkracht. Zie ook LVI, 42. 20 Munsterus: Sebastian Münster (1489-1552), Duits kosmograaf en auteur der Cosmographia universa (1541). Ik citeer naar de Franse vertaling (Parijs, 1572): ‘combien pensez-vous qu'elle [de aarde] a de diverses & precieuses pierres, & de belle couleur, encloses en ses entrailles?’ I, kol. 11. Zie ook II, kol. 322. 27 Exod. 31:1-11. God duidt de kunstenaars aan, die de cultusvoorwerpen moeten leveren. 42 Die niets verstaan van de geheimen van andere kunsten, ofwel: die niet verstaan de geheimen... 51-52 vermakelick en orborelick: zie Horatius, Epistola ad Pisones, v. 343,.. qui miscuit utile dulci; F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 19 ro-vo: ‘Pictura enim non modo gratiam habet et delectationem mirificam praebet.’ | |
[pagina 142]
| |
55 ibid., fol. 19 ro: ‘Pictura eruditionem maximam praefert et commercium cum poetica habet. Nam Empericus ex symonidis poete sententia picturam dicebat esse tacentem poesim, poesim autem loquentem picturam: & certe magni ingenij est: et diuinam prope cognitionem attingit.’ 59-60 ibid., fol. 19 vo: ‘Verum etiam praeteritarum rerum memoriam seruat: & historiam rerum gestarum ante oculos nostros perpetuo praefert.’ 61-62 ibid., fol. 19 ro: ‘varias animalium rerumque species sit mente concipere ut penicilo et varijs coloribus adeo exprimantur, quasi nichil illis praeter spiritum desit.’ Zie ook Van Mander, a.w., fol. 22 vo. 65 Violieren: zie begin van dit refrein. | |
LXXIXKerkelijke goedkeuring. 2 Laurens Metsium: zie XLIII. |
|