Tijger zei: ‘Wat? Wie zegt dat?’
De koning antwoordde: ‘Anansi heeft me dat verteld.’
Tijger zei: ‘Wacht u maar Koning, ik zal dat kleintje hier voor u brengen en u laten zien dat hij liegt. Hij denkt dat hij kan liegen over een groot man!’
Tijger vertrok en ging naar Anansi's huis. Onderweg zag hij Anansi's zoon spelen. Tijger vroeg: ‘Jongen, waar is je vader?’
De jongen antwoordde: ‘Vader Tijger, mijn vader is ziek. Hij is thuis, rillend van de koorts.’
Tijger zei: ‘De koning vertelde me dat Anansi gezegd heeft dat hij mij bereed, en ik weet dat hij liegt. Dus ga ik hem naar de koning brengen.’
Daarna ging Tijger naar Akoeba, Anansi's vrouw en vroeg: ‘Akoeba, waar is dat ventje Anansi?’
Akoeba zei: ‘Vader Tijger, hij is ziek. Hij heeft koorts en rilt.’
Tijger herhaalde: ‘Waar is hij? Ik wil hem spreken.’
Daarop nam moeder Akoeba Tijger mee naar de kamer waar Anansi op bed lag. Tijger begon: ‘Anansi jongen, waarom lieg je over mij? Waarom vertelde je de koning dat je mij bereden hebt?’
Anansi zei, ‘Vader, ik ben ziek. De koning liegt over mij.’
Tijger vervolgde: ‘Je gaat nu meteen met me mee.’
‘Kijk hoe ik ril,’ zei Anansi.
‘Dat kan me niet schelen, je gaat nu meteen met mij mee,’ antwoordde Tijger.