Verzamelde gedichten(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 247] [p. 247] aant. [De tijd staat niet stop, nee, steeds] De tijd staat niet stop, nee, steeds komt hij in precies 't karakteristieke tempo van Schuberts zwerver, die zoëven de laatste residentie van de wanhoop heeft verlaten, aan op punten waar het, naakt & in de kleermakerszit van jonge herders bevend spelend op de dwarsfluit, noodzaak wordt stil te staan bij de bewijzen, die zich aandienen uit het ongerijmde. Om de tijd geen zorgen: die weet zich voor morgen in te dringen, de les indachtig van Troje, van Breda maar eveneens van de moderne dialectiek, in die bewijzen, in dat stilstaan zelf, tot in die noodzaak toe. Dat zal een kwestie dan van bloemen zijn, bloemen in oneigenlijke zin: neem Priamus' verschijnen, langzaam & stralend als zo'n koperen klok, naar beeld & gelijkenis een geharnaste zon, in de open plek - vlugzout, druivensuiker - in 't van op de muren saamgedromden woud; neem als dat nemen dan een opengaan, vertraag, versnel dat naar believen, en voor uw ogen, verbaasd beangstigend als de uitgeknipte ogen die een functie vervullen in een surrealistische collage, voltrekt de kringloop van de bloemen zich. Steeds meer ruimte nemen zij, innemend van kleur als 't eerste mouwloze truitje van de oudste dochter, zij strekken zich alsof uit hen als ogen slaap gewreven werd. Het rimpelige vel van babies spant zich, en in 't diepstepunt van omgekeerde, holle speelgoedpiramiden beven spelend als de luchtkolom in herdersfluiten de priapische stampers en meeldraden: deze kelken zijn tweeslachtig, en zij gaan voorbij. Vorige Volgende