Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Vergoeding. (Bij een doopfeest.) Ik deed mijn intrede in dit huis. Het was met rouw vervuld: Een kind lag in de doodenkluis, In 't lijkgewaad gehuld. De moeder treurde bij het lijk, De vader schreide om 't wicht. Maar ik wees beide op 't hemelrijk, Waar de engel leeft in 't licht. Ik trad op nieuw deez' woning in, Ten troostbezoek gereed. Een nieuwe wolk hing om 't gezin: De jonge moeder leed. [pagina 114] [p. 114] Een krankheid, die ligt doodlijk wordt, Bedreigde haar in schijn, En 't was als zou ze binnen kort Bij haren lievling zijn. Ik bragt haar d' Evangelietroost, Die, even rijk als groot, De moeder sterkt bij 't stervend kroost, De stervende in den dood! En thans, ik zet ten derden maal In 't eigen huis mijn voet.... Maar, o! wat blijde zonnestraal, Die nu mij daar begroet! Ik vind de moeder opgerigt Van 't leger harer smart, En 'k zie - o liefelijk gezigt! - Een zuigling aan haar hart: Een dochter, door mijn hand gedoopt Met Gods genadebad, [pagina 115] [p. 115] Dat op haar hoofd de gaven hoopt Van d'Evangelieschat. En 'k zegen met dezelfde hand De moeder en het kind, Die nu een nieuwe, een dubble band Voor de eeuwigheid verbindt. Maar eer die hand zich zeegnend heft, Vouw 'k beide handen zaam, En prijs, bij 't wonder dat mij treft, O God! uw grooten Naam! Vorige Volgende