Winde-kelken(1859)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] Vergeet-mij-niet. Als ik door den hof ga dolen, Vind ik bij de vijverkom, In haar bladerdos verscholen, Gaarn mijn lievlingsbloem weêrom: O ik zie haar reeds van verre Blinken als een kleine sterre, Sterre, die geen stralen schiet, Maar die toch met helblaauwe oogen, Zoo als sterren 't niet vermogen, Me aanziet om mijn hart te trekken, lieflijke Vergeet-mij-niet! Als ik door de digte kringen Van den breeden menschenstroom, Die me omwemelt, heen moet dringen, Groot en klein, onwijs en vroom; Zie ik somtijds in die scharen Blaauwende oogen op mij staren, [pagina 101] [p. 101] Of een Engel op mij ziet; Oogen, die mijn gang bewaken, Voor mij biddend God genaken, En me als een gelei-star voorgaan, roepende: Vergeet-mij-niet! Als ik, ver van 't bont gewemel, Neêrgezeten in mijn cel, De oogen ophef naar den hemel, Uit mijn kleine bidkapel: Als 'k die hemelen zie blaauwen Als saffier, en bij 't aanschouwen Meer dan aardsche lust geniet, Is 't mij of ik me in de blikken Van een Wezen mag verkwikken, Dat oneindig als die hemel, door hem roept: Vergeet-mij-niet! Vorige Volgende