| |
| |
| |
Jubelzangen, ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van het diakonie-weeshuis der ned. herv. gemeente te amsterdam gevierd den 15den dec. 1857 in de nieuwe kerk.
Voorzang.
De blijde feestdag is verrezen,
De hoogtijdszon is opgegaan.
Voor 't hooggezegend Huis der Weezen
Licht thans de schoonste morgen aan.
't Gesticht, vóór tweemaal honderd jaren
Door Liefde en Deernis opgebouwd,
Prijkt voor het oog der blijde scharen
Nu met een dubble kroon van goud!
Welaan dan, dankbre feestgenooten,
Die met ons Gods getrouwheid prijst!
U aan den jubel aangesloten,
Die uit den kring der Weezen rijst.
| |
| |
Wèl sticht zich God uit kindermonden
Een lofgebouw zijn naam ter eer:
Maar toch, met u te zaam verbonden,
Behaagt ons lied hem eindloos meer.
Ja, Amen, Amen, Amen! galmen
Wij op het lied der Weezen uit:
Wij sterken, Heer, met onze psalmen
Het kinderlijke zanggeluid.
Laat beide zamen opwaarts streven
Als heilig reukwerk naar uw troon,
En wil ons met uw Geest omzweven
Als antwoord op dien jubeltoon!
| |
Eerste tusschenzang.
Liefde Gods, wat milde stroomen
Zijn uit de heilbron voortgekomen,
| |
| |
Die ge in ons Huis ontspringen deedt!
Welk een talloos kroost der armen
Vond daar het liefderijkst erbarmen,
Werd daar onthaald, gespijsd, gekleed!
Het had geen ouders meer,
't Vond vaders, moeders weêr.
Vloeide uit uw Geest hun harten in.
Grooter heil zag onze woning,
Toen ge ook bij ons, o Hemelkoning,
Uw rijk en zetel hebt gesticht:
Toen zoo groot een schaar van Weezen
Daar vroeg den Schepper leerde vreezen,
Door velen reeds aanschouwd in 't licht.
Als de aarde ons lofgeklank.
| |
| |
In 't danklied, u door ons geboôn.
| |
Tweede tusschenzang.
O God, die zelfs naar 't schor geluid
Van jonge raaf en woudduif hoort,
Hoor, bidden wij, het staamlend woord,
Door onzen kindermond geuit.
Wat hebben arme kindren meer
Vergeld het onzen Vrienden,
Dat zij in ons u dienden;
Wat een van u den mijnen doet,
Zoo heeft uw Zoon ons zelf beloofd,
| |
| |
Keert weêr in zegen op zijn hoofd,
Als deed hij mij, mij-zelven goed.
Wat deze voor ons deden, Heer,
Keer' zeegnend tot hen weêr!
Laat ons niet ledig gaan!
| |
Slotzang.
Halleluja! dank, o God en Vader,
Voor het feest, ons thans bereid.
Zegen, aller goedren Bron en Ader,
Nu ons Huis in eeuwigheid!
Laat uw licht op deze stichting stralen!
Laat uw gunst op 't kroost der stichters dalen!
| |
| |
Heer! de Geest der liefde wijk'
Nimmer uit uw kerk en rijk!
Halleluja! eeuwig dank en eere,
Lof, aanbidding, wijsheid, kracht,
Worde op aard en in den hemel, Heere!
Voor uw liefde u toegebragt.
Vader! sla ons steeds in liefde gade;
Zoon des Vaders! schenk ons uw genade;
Uw gemeenschap, Geest van God!
Amen! zij ons eeuwig lot.
|
|