Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Het kleine doodkleed. Ik kwam een kind te ontmoeten, Vol lieve aanvalligheên; 'k Mogt nooit een knaapje groeten, Dat meer een Engel scheen. Zoo nam hem God naar boven. Wat leed voor 't moederhart! 't Zag al zijn vreugde rooven; Haar ziel versmolt van smart. Haar Engel zag haar treuren, En bad: ‘o Heer, gedoog Dat ik, door ze op te beuren, Mijn moeder troosten moog'!’ En komende uit den hoogen, Zweeft hij op aarde neêr. [pagina 219] [p. 219] Bedriegen haar heur oogen?... Zij ziet haar lievling weêr! Hij komt met d' avond dalen, Toeft bij haar nachten door, En met de morgenstralen Verdwijnt hij zonder spoor. Zoo vliedt een drietal weken, Nadat hij zonk in 't graf. Toen daalt hij, neêrgestreken, Bij moeders rustbed af. Een ster blinkt op zijn hairen; Hij heeft een doodkleed aan. Zoo ziet zij, 't graf ontvaren, Haar doode bij zich staan. ‘Mijn moeder,’ - spreekt hij teder - ‘Och, ween niet! hoor mijn beê! Geen traantje toch daalt neder, Of 't doet uw kind zoo wee! 'k Kan zóó geen rust genieten! Uw tranen, neêrgespat, [pagina 220] [p. 220] Zij maken onder 't vlieten Mijn witte doodkleed nat!’ - Wel bleef sinds de arme treuren, Maar zachter, na dien dag. Het vroegre hartverscheuren Werd nu een stil geklag. Maar sints ook, hoe ze staarde, Zij zocht vergeefs haar knaap. Hij sliep nu onder de aarde Der Englen zoeten slaap! (Vertaald). Vorige Volgende