Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] Winterrust. Nu is uw zomertaak volbragt, Uw najaarswerk besloten, En word' de rusttijd, die u wacht, O Aard', door u genoten! Leg nu uw bonte kleedren af, Uw rozen uit de lokken; Al 't siersel, dat Natuur u gaf, Worde af- en uitgetrokken. Opdat de zon uw rust niet stoor', Laat uw gordijnen dalen; Dek u met neevlen voor den gloor Van haar te heete stralen. Zou ligt der vooglen zanggeluid Uw rustplaats binnendringen, [pagina 216] [p. 216] Zend hen in tijds uw slaapzaal uit, En laat hen elders zingen! Vindt gij nog steeds de lucht wat zwoel, Doe als in warmer oorden! Wenscht daar de mensch zijn rustplaats koel, Hij kiest de zij' van 't Noorden. Of valt het dan wat al te koud, Natuur zal hulp verstrekken, Die reeds de wolle vaardig houdt, Waarmeê zij u wil dekken. Leg zoo, o Aard', ter ruste u neêr, En, moê van 't vruchten dragen, Laat u de dauw der sluimring weêr De zwakke krachten schragen. Zoo slaapt ge tot de nachtegaal U weêr komt wakker fluiten; Dan treedt gij, uit uw donkre zaal, In 't daglicht weêr naar buiten. Dan plooit ge weêr 't veelverwig kleed U vrolijk om de leden, [pagina 217] [p. 217] En ziet ge spade en ploeg gereed Om weêr uw grond te kneden. Men strooit weêr zaad in de open voor, Die 't kouter komt te ontginnen, En graaft en draaft en slaaft weêr door, Om vrucht van u te winnen. Gij rust niet, tot gij de avondklok Door 's najaars storm hoort trekken, En ge op de peluw, wit van vlok, U weêr ter rust gaat strekken! Vorige Volgende