Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 213] [p. 213] Sneeuwklokje. De sneeuw is verdwenen, - en toch is 't of zij Ons enkele sneeuwvlokjes na heeft doen blijven, Die ginds op den adem van 't windeke drijven, Dat zacht ze op- en neder schudt, hupplend en blij'. Ik grijp zulk een vlok... wat verrassend gezigt? De sneeuwbloem wast, zie! aan een groenenden stengel. O 'k weet!... Groen en wit in zoo lieflijk gemengel... Een sneeuwklok ontlook in 't weêr koesterend licht! Een sneeuwklok, half sneeuw en half bloem, als heraut Van 't wijken des winters, van 't naadren der lente, Wie God op het aanschijn de blijmare prentte, Die ze ieder verkondigt, wiens oog haar aanschouwt. Zoo groette eenmaal Noach de duif, die hij 't lot Der groenende olijf naar zijn arke zag dragen, [pagina 214] [p. 214] Die 't einde hem spelde der wintersche dagen, En de aard' die herleefde in de olijf, die weêr bot! En daarom gezegend, gij lieflijke spruit, Kind van twee saizoenen, gij, sneeuwbloem en sneeuwvlok! Wel eert gij den naam, dien de mensch u gaf: Sneeuwklok! Gij luidt als een klokje den wintertijd uit! Vorige Volgende