Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 203] [p. 203] In de loofhut. (Bij een bruiloft in wijnmaand). Weêr een Wijnmaand brak aan. Op der Wijnbergen top Staat haar loofhut, uit ranken gevlochten. In die tent neemt zij allen als gastvrienden op, Die een feestzaal ten hoogtijdsdisch zochten. Maar bij voorkeur ontsluit zich haar groenende poort, Waar een Bruidspaar zich meldt, wie de Bruilofttoorts gloort. Treed dan in, o gij, Bruîgom! treed in, o gij, Bruid! Wijnmaand roept u het Wellekom tegen. Zie! zij noodt u tot intreê in 't loofprieel uit, Waar het wasemt van geur en van zegen. Ja, wat meer is... zij toont in een liefelijk beeld U het heil, dat in d'echt (geve God het)! u streelt! Ziet ge, o Bruidje! de rank, die, hoe broos en hoe teêr, IJzersterk om de stijlen zich slingert, Waar de loofhut uit rijst, - o aanzie het, en leer, Leer een les van den buigzamen wingerd! [pagina 204] [p. 204] Zalig de echt, waar, in voor- en in onspoed, de Vrouw Aan haar Egâ zich hecht, als een wijnrank zoo trouw! Ziet ge, o Bruîgom, den wijnstok vol druiftrossen staan, Die de loofhut ter weêrzij bedekken, En wier purper en goud, tusschen 't groen van de blaân, Oog en hart door hun kleurenpracht trekken: Zalig 't huis, waar (naar 't woord van den Psalm) langs den wand Als een vruchtbare wijnstok de Vrouw staat geplant! Ziet ge, o Bruîgom en Bruid! hoe de dauwdrop der lucht, Door het hout van den wijnstok gezegen, Wordt tot wijn in het sap van de geurende vrucht, - Lagche u 't beeld van uw echt er in tegen! Worde water tot wijn als op Kana's festijn!... Nood den Heiland als gast, en ook u zal 't zoo zijn! In die hoop vat ik een van de druiftrossen aan, Die 'k zoo rijk in deez' loofhut zie groeijen; 'k Druk het sap uit de bezie, met zoetheid belaân, 'k Laat den most in den hoogtijdskelk vloeijen, En ik drink zijnen inhoud ten bodem toe uit Met de beê: ‘Driemaal heil aan den Bruîgom en Bruid! Vorige Volgende