Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Wat 'k in de lente min. Wat 'k in de lente min, 't zijn niet het meest haar bloemen, Haar gouden regen, die in bloemfestoenen daalt, Haar meidoorn, die zoo blank als vloeijend zilver praalt, Haar lelies van het dal, die op haar geuren roemen; Haar hyacinten en haar tulpen met haar gloed, Die voor zijn glans den gloor des purpers wijken doet; Wat 'k in de lente min, 't zijn niet vooral haar zuchtjes, Laauw van den gloed der zon, ze koestrend met haar vuur; 't Is niet de malsche kus der jeugdige natuur, Die ons 't gelaat ontplooit door d'adem harer luchtjes; 't Is niet de zefir, die met onze lokken speelt, Terwijl hij als een kind ons zacht de wangen streelt; Wat 'k in de lente min, niet meest haar nachtegalen, Die ons bekoren door haar wondre tooverfluit; Des leeuwriks morgenlied, of 't vol orkest-geluid Der duizend stemmetjes van al de boschkoralen; [pagina 202] [p. 202] 't Is niet het kirren van de woudduif, die in 't hout Stil achter 't loofgordijn zijn jongen 't nestje bouwt; Neen, wat ik in haar min, - de lente is 't in mijn boezem, Die door de lente, die daar buiten bloeit, ontwaakt; De lente, die mij door een zon van binnen blaakt, En in mijn borst een hof doet groenen, enkel bloesem; De lente die om 't hair, dat zacht verbleekt, een gloed Verspreidt, alsof de zon de bergsneeuw blozen doet; De lente, die mij 't bloed, in de aadren als bevroren, Doet hupplen met een vaart als ware ik gansch verjongd; Die in mijn hart een vuur van jonglingsdrift ontvonkt, Als ware ik met heel de aard ten nieuwen dag herboren; De lente, die me een lach doet dwalen langs 't gelaat, Terwijl in 't oog een traan - van waar? te paarlen staat! Van waar? Gij weet het, Gij, die jaarlijks in de lente Ons 't beeld herschept van 't zoet en onschuldvol Weleer, Ons daarin 't Voorjaar spelt, dat bij u bloeit, o Heer, En van zijn schoon een zweem onze aarde op 't aanschijn prentte, Opdat we als de eidebaar, die ginds ons klepprend groet, De vleuglen reppen, Heer, die lente te gemoet! Vorige Volgende