Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Op de Meduza. Ziet gij dat wrak in zee? 't Drijft op genâ van wind En golven mastloos voort, een spel der holle baren. Toch draagt die broze plank, die zich allengs ontbindt, Een armlijk vijftiental, dat nog de dood bleef sparen. Wat jammervol gezigt! Geraamten zijn 't in schijn, Die men vergat in tijds een golvengraf te geven. En toch, schoon ze op dat wrak slechts andre wrakken zijn, Zie, 't wrak drijft immer voort, en zij ook - ziet, zij leven! Zij leven, en ze zien naar levensredding uit, Die zich tot nu vergeefs verwachten liet en vragen. Langs heel den horizont, waarop hun oogblik stuit, Geen schip, geen zeil, geen zweem van zeil zelfs ziet men dagen! ‘Komt, mannen, ons bereid! Zoo God geen wonder doet, En ons een Reddingsbode in onze ellend' wil zenden,’ Zoo spreekt een scheepling, half vertwijflend in 't gemoed: ‘Zal haast het watergraf ons leed voor goed doen enden!’ [pagina 196] [p. 196] Maar wat is dit? Wat zweeft daar glinstrend voor zijn oog? Kan 't zijn? Een vlinder, goud van ligchaam en van wieken, Wiegt op zijn vleugelen zich in de lucht omhoog, En huppelt in den glans van 't blozend morgenkrieken. Daar daalt hij uit de lucht, en zet op 't wrak zich neêr!... Dat is een Reddingsbô! Want daar, waar vlinders zweven, Is 't land, van waar hun wiek ze herwaarts draagt, niet veer!... Den scheepling is 't als werd hem reeds het land hergeven! Zie, hoe zijn hand vol schroom 't gevleugeld diertje vat, Het streelt, en kust, en geeft aan andren om te streelen. Zie hoe zijn hart, alsof het vlindervleuglen had, Zich heft tot God om hem zijn blijdschap meê te deelen! En 't uitzigt wordt vervuld. Als weêr de morgen rijst, Daar wordt die vlinder tot een gansche zwerm van vlinderen. En voller wordt gestaâg de danktoon, die Hem prijst, Die tusschen wrak en kust steeds d' afstand doet verminderen. In 't eind... maar is 't geen droom? Neen! gindsche blanke stip Is ditmaal geen insekt, geen vogelken aan 't zweven! Het is de linnen wiek van 't langzaam naadrend schip, Dat aan half stervenden het aanzijn weêr komt geven. [pagina 197] [p. 197] De reddende Argus naakt, die Senegal verliet, Om aan den vinger Gods het spoor naar 't wrak te vinden. De kleine Reddingsbô misleidde de armen niet; God hield zijn woord, dat hij diens vleuglen aan woû binden! Meduza! schouwplaats van Gods uitkomsten in nood! Moge elk van ons uw beeld gestaâg voor de oogen blinken! Al dreigt, o mensch! u wind en golf, verderf en dood, Al zinkt zelfs 't lekke wrak, laat toch de hoop niet zinken! Geef immer op Gods woord, geef op Gods teeknen acht. Ligt, waar gij 't uiterste uur gereed acht aan te breken, Zendt God u 't vlinderke, dat in den donkren nacht U van het naadrend zeil der redding Gods komt spreken! Vorige Volgende