Nieuwe winde-kelken
(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Lied en weêrgalm.I. Het lied der hertoginGa naar voetnoot1)aant..Streef, mijn ziel, in 't spoor der Zwanen,
Langs de zilvren waterbanen
Naar de plaats heen uwer rust!
Zelfs als tranen 't oog ontwellen,
Waar ze meê den stroom doen zwellen,
Voeren ze u naar gindsche kust!
Slaan de scherpgepunte rotsen
't Hupplend water onder 't klotsen
Tot een wolk van damp uiteen,
Vrees niet! Ook de waterpluimen,
| |
[pagina 149]
| |
Die de branding op doet schuimen,
Voeren mede u landwaarts heen.
Zelfs wanneer de orkanen grimmen,
En de golven hooger klimmen,
Naar de storm ze feller jaagt, -
O wat nood, als met die golven
Beurtlings rijzende en bedolven,
Toch de stroom u verder draagt?
Beter nog door wilde buijen,
Die de baren opwaarts kruijen,
Naar de haven voortgezweept,
Dan met rustig ommezweven
Door de kalme vijverdreven
Domlend zich in slaap gedweept!
| |
II. Des dichters weêrgalm.Zoo zong de Maagd van zestien jaren,
Toen ze aan den oever nederzat
Van Dobberans geliefde baren,
| |
[pagina 150]
| |
En beelden opriep uit haar nat.
Maar weinig kon uw geest vermoeden,
Jonge en aanminnige Vorstin:
‘Ach 't beeld mij dagende uit deez' vloeden,
Mijn eigen beeld verschijnt me er in!’
Gij zijt de Zwaan, die langs de stroomen
Door wind en stormen voortgejaagd,
Wel ras aan 't gindsche strand zult komen,
Waar u uw vleugel henendraagt.
Gij zijt de Zwaan, om wie de orkanen
Losbreken, of de donder loeit,
Terwijl ge op 't vocht, ook van uw tranen,
Gedragen, worstlend voorwaarts roeit.
Gij zijt de Zwaan, die onder 't schuimen
Der golven voordrijft op den vliet,
Terwijl gij voor uw blanke pluimen
Hun waterpluimen zwichten ziet!
Streef voort, o Zwaan, o Roem der stroomen,
Langs Seines troeble waterbaan,
Waarheen uw God u heeft doen komen,
Streef immer op uw doelwit aan!
Hoe onder u de golven koken,
Zing immer voort uw vrolijk lied!
Hoe om u heen de orkanen spoken,
| |
[pagina 151]
| |
Verstomm' daarom uw zangstem niet!
En zoo ge welhaast op gaat varen,
Wèl u, zoo, waar gij d'adem geeft,
Uit 't Zwanenlied van vroeger jaren
Een nagalm, klinkend langs de baren,
Als Zwanenzang ten hemel streeft!
|
|