Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Bij den dood van de hertogin van Orleans. (Na het lezen van haar levensberigt). Wat koningsglans, o Hertoginne, Omscheen op eens uw lieven naam! Een volkske prees u zijn Vorstinne, - Nu waagt heel de aarde van uw faam! Of werdt gij niet tot Bruid verkoren Des Mans, dien Frankrijk zou behooren? Wacht u niet 's aardrijks hoogste troon? Zoo slaat dan de aard bewondrend de oogen Op 't hoofd, met zulk een glans omtogen, En roept: ‘Vorstin! wat zijt gij schoon!’ Wat nacht, o glorie der Prinsessen, Is plotsling op u neêrgedaald! [pagina 146] [p. 146] 'k Vind u in schaâuw der lijkcipressen, Waar ge om uws Egaâs tombe dwaalt. En toch, nog dieper moet gij bukken! - De troon toch, dien uw Zoon zou drukken, Sints God uw Egâ tot zich riep, Ook hij stort om, en gij moet vlugten! Europa ziet het, en haar zuchten Gaan op: ‘Vorstin! wat vielt gij diep!’ Nu valt de schaduw van voorhenen Nog digter om uw lieflijk beeld,.... Tot dat ge, op eens ons weêr verschenen, Door nieuwen glans onze oogen streelt! 't Is nu de glans der Heilgenglorie, De glans der christelijke victorie, Die om uw sterfbed straalt en lacht: De wereld leest uw laatste woorden, Waarin we eens Christens juichstem hoorden, En juicht: ‘Vorstin! wat stierft gij zacht!’ Nu dekken wel geen leliekroonen Het marmer, waar gij onder rust; [pagina 147] [p. 147] Nu rouwen wel geen andre troonen, Omdat uw fakkel is gebluscht. Wat nood? God drukte u op den schedel Een kroone, hemelsch schoon en edel, Belonkt door d'eeuwgen zonneschijn; En wie op aard die kroon blijft eeren, Verheft uw heil in 't licht uws Heeren: ‘Vorstin! wat zult gij zalig zijn!’ Vorige Volgende