Nieuwe winde-kelken(1864)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Bij den dood van een jongen zeeman. Jongeling! wat gaat u aan? Wie heeft u betooverd? Door wat magt heeft de oceaan Heel uw hart veroverd? Wat bekoort u toch in 't schip, Dat uw oog blijft trekken? Kan dan stranding, storm en klip U geen schrik verwekken? Dichters hebben ons verhaald Van de nimfenscharen, Die, door 't licht der maan bestraald, Rijzen uit de baren, En den jongling, die ze hoort, Lokken meê te komen, Waar 't paleis van Lurley gloort In het hart der stroomen. [pagina 116] [p. 116] Jongling! trof u zulk een stem Als een stem der feeën, Maar met nog meer kracht en klem, Uit het hart der zeeën? Trekken u de nimfen aan Met haar groene haren, Die u, diep uit d' oceaan, Lokken naar zijn baren? Jongling! vreest ge niet? - O neen! In der golven groepen, Die daar dansen om u heen, Hoort ge een stemme roepen: 't Is de roepstem in het hart, Die ons zegt: daarhenen!... Doof voor ouderklagt en smart, Gaat ge, en laat ze weenen. Eensklaps - welk een stem klinkt daar D' ouderen in de ooren? Droomen ze, als ze slapend haar Door den stormwind hooren? ‘Vader! moeder! zie uw zoon In de zee verzinken!...’ [pagina 117] [p. 117] Morgen komt - en 't heet: ‘uw kroon Moest in zee verdrinken!’ Konden dan de feeën hem Jammerlijk verlokken? Heeft hem der Sirenen stem, Oudren, u onttrokken?..... Neen, het was de stem van God, Die hem zeewaarts voerde: De eigen stem, wier heilgebod 't Kind reeds zacht ontroerde! 't Was Gods stem, die aan den knaap Vroeg de rust bereidde, En hem zacht, als in den slaap, Naar zijn hemel leidde: Feeën niet, uit 't tooverland Van eens dichters sagen, - Englen hebben op hun hand Hem ter rust gedragen! Vorige Volgende