Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Laat uw licht schijnen. Ik zag in 't buitenland kapellen In d' overouden dom, Waar, in een lampjen, uit die cellen Een licht mij tegenglom. Dat licht, bij dagen en bij nachten, Brandt altijd, altijd door: Moet 't hoogaltaar op 't waslicht wachten, 't Faalt nooit dier cel aan gloor. 't Is vroomheid, die de bron bestelde, Waaruit die olie vloeit, Die zelfs, nadat de dood haar velde, Nog in haar lichtje gloeit. Schoon Sint u noch kapel geviele, Toch leere u 's lampjes schijn: Moog 't licht der liefde dus, mijn ziele! In u steeds brandend zijn! En komt de tijd, dat zij gaat sneven, De naglans, dien ge laat, Moge andren nog een schijnsel geven, Dat met geen tijd vergaat! Vorige Volgende