Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] Op het Westerkerkhof te Amsterdam. Wees gegroet, Westerkerkhof, welks schoot Eens een rustplaats verleende aan de dooden! Maar die tijd is voorbij. Niet de dood, Neen, het leven gâart nu hier genooden. Men schafte den Godsakker af, En verving door een bloemperk het graf. Wondere omkeer! Waar vroeger de traan Op de menschenbloem viel, die moest welken, Ziet ge nu bonte tuinbloemen staan, Met een anderen dauw in haar kelken. Toen des rouwkleeds éénzelvige kleur; Nu veelkleurige bloesems in fleur. Toen kwam de egâ, de vader, de zoon, Droevig hier om te treuren, te rouwen; Nu geeft vreugde en genot er den toon, En het meest kunt ge er kindren aanschouwen, Wier gejuich, als 't gemommel der bij, Door de bloemen gonst, vroolijk en blij! 'k Gun u, kleinen, volgaarne uw geneugt! 'k Was ook zelf eenmaal kind tusschen bloemen. [pagina 193] [p. 193] Smaakt volvroolijk uw vroolijke jeugd! Kon het jaar op geen lentemaand roemen, Hoe kwam ooit dan de zomer en de oogst? Uw gejuich streelt ook de ouden op 't hoogst. Toch gindsche oude, die neerzit en denkt, In een hoek onder 't loover verscholen, O wat peinzensstof 't schouwspel hem schenkt: Onder, de asch in de graven verholen; Boven, 't koor, dat op graszoden danst, En de zon, die ze beide beglanst, - 't Is een beeld van ons aanzijn. Aldus Kruisen leven en dood staâg elkandren; Immer wisslen de traan en de kus; 't Kind zal haast in een grijsaard veranderen, En de grijs ziet in kindren en doôn Zich zijn Gistren en Morgen geboôn! Laat het zijn! Uit gemengelde draân, Wit en zwart, weeft de Godheid ons leven. Slechts, zegt gij het uw kinderen aan, Ouders, 't kroost tot een leeraar gegeven: Speelt uw spel, maar ook de ernst kome er bij, Dat eens 't kerkhof uw levenshof zij! Vorige Volgende