Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend
[pagina 143]
| |
Non bis in idem.
| |
[pagina 144]
| |
't Beeld mijns levens voor mij trad,
En nog eens kwam van mijn lippen
Een Non bis in idemGa naar voetnoot1) glippen.
Neen, 'k wil niet ondankbaar zijn;
Wat het thans verloopen leven
Mij gebracht heeft en gegeven,
(Zij 't, als de optocht, veel in schijn)
'k Heb veel goeds en zoets genoten,
't Dagboek wordt in dank gesloten.
Maar nu! 't eigen pad te gaan;
Al de droomen, al de beelden,
Die mij vaak bedrieglijk streelden,
Weêr te zien van voren aan;
Weêr de knoppen te zien blozen
Van zoo ras verwelkte rozen;
Weêr de sproke, al eens verteld,
Nog eens als van nieuws te hooren;
Weêr de zonnen te zien gloren,
Fluks naar de avondkim gesneld;
Weêr op de eigen schouwtooneelen,
De eigen stukken te zien spelen, -
Wie 't voor zich begeeren kan,
Wie kan wenschen, twee, driemalen
't Leven zich te zien herhalen,
Hij die 't wenscht, is niet mijn man;
Zoo ik d'optocht af zie trekken,
De aftocht zal mijn spijt niet wekken.
| |
[pagina 145]
| |
Mij trekt nu de stilte eer aan,
Die de drokte heeft vervangen;
Pronk en praal, muziek en zangen,
Zoo gij heengaat, gij kunt gaan!
'k Wacht hier stil in de avondstralen
Op de koets, die me af komt halen.
Zwart en somber zij die koets;
Waar ze ons brengt, heel 's optochts luister,
Bij die heerlijkheên wordt duister,
Bij die volheid alles goeds!....
Maar hoe nu? hoor ik niet schellen?
Zou alreê de voerman bellen?
|
|