Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] In de Krim. Wat schittring van rijkdom, van weelde en van pracht Op 't pad, dat Katrijne naar Taurië bracht! Der Russen Czarin gaat op reis naar het Zuiden. Hoor hoe haar de klokken den welkomstgroet luiden! Zie hoe op den weg, waar de reizigster treedt, Zich 't al haar ter eer in zijn hoogtijdsdos kleedt. Ja, 't is of heel 't land tot nieuw leven ontwaakt: De boeren, zij stroomen bijeen, waar zij naakt; De dorpen vertoonen zich lachend en bloeiend; De wouden staan frisch en met weeldrigheid groeiend; De gaard prijkt met bloemen van zoeler klimaat, Daar vlammend in vuurwerk heel de oorlogsvloot staat. Wat schittring! - voorzeker! - Maar valsch is die glans; Gelogen, gehuicheld, geveinsd is hij gansch. Potemkin zoekt dus de Czarin te verblinden. Hij wil ze in woestijnen een lustoord doen vinden. Dus juicht ze in den bloei, dien haar Rijk haar vertoont, Waarvoor hem ook de eernaam van Tauriër loont. Die boeren toch, - 't zwaard dwong ze herwaarts te gaan; Die dorpen, - zij danken 't penseel hun bestaan; Die wouden, - ze zijn niet gegroeid waar ze rijzen; Die hof valt voor 't vreemde gewas niet te prijzen; Die schepen, zoo gij ze nabij zaagt, hun vloot Leî u hun bestemming als koopvaarders bloot. [pagina 141] [p. 141] Misleide vorstin! gij beklaagt haar, maar 'k vraag: Van zulk een bedrog wie is 't offer niet staâg? Helaas! de Potemkin huist bij ons van binnen. Bedriegt hij Katrijne, óns de macht onzer zinnen: Zij is 't, die den toovrenden spiegel ons biedt, Waardoor onze blik enkel leugenschoon ziet. Hoe schoon schijnt den jongling de wereld niet toe! Hij wordt haar gezicht, haar genieting niet moê; Zij toont hem paleizen en hoven vol weelden, Zoo schoon, als geen Czaar of Czarin immer streelden. Wat glansen! wat kransen! wat rust en wat lust! De mensch waant zich vorst, door de goden gekust. O arme bedrogene, als gij haar gelooft! Die glans is gelogen, die rijkdom geroofd. Die koningspaleizen, de Armida-prieëlen, Verbeelding tooit ze op met haar valsche penseelen. Die schittrende wereld, als Taurus' woestijn, Zij blijkt eens een woonsteê vol jammer te zijn. En daarom, voor 't leed der Czarinne u gehoed, Die zwaarder, misleid, uw begoocheling boet, Zij toch, voor de Krim met haar leugen-vertooning, Hervond, toen zij keerde, haar eigene woning, Maar staat eens dees wereld voor goed te vergaan, Wie biedt dan een thuis aan den reiziger aan? Vorige Volgende