Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] De dichter en zijn gezangen. Als het vogeltje in de lente Komt, schoon niemand weet van waar, Als de ster komt in den avond Uit het luchtruim blauw en klaar, Als de dauw komt uit de wolken, Als de bron uit 's aardrijks diep, Als 't geluid van uit de stilte, Waar het klankenloos in sliep, Als de tros komt aan den wingerd, En als de appel aan den boom, Als de wind komt tot den ceder, Als 't getijde tot den stroom, Als het zeil komt tot de kusten, Als de toonklank tot de snaar, Als het lachje tot de lippen, Als het zeeschuim tot de baar, Zoo komt mede tot den Dichter 't Lied, in 't neevlig rijk ontstaan Van 't geheimvolle Onbekende, Dat zijn jagend hart doet slaan. [pagina 72] [p. 72] 't Is zijn lied, en toch niet 't zijne, En prijst daarom hem de faam, 't Is zijn roem, en niet de zijne, Als zij klank geeft aan zijn naam. Want hij hoort gestadig stemmen, Hem vervolgend waar hij blijv', En hij moet den last volbrengen, Als hem de Engel oproept: Schrijf! (Longfellow). Vorige Volgende