Hesperiden. Nieuwe poëzie in den avond des levens
(1888)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Aan de nagedachtenis van mijne Zuster Elisabeth Johanna toegewijd. | |
[pagina VII]
| |
[Twee luiten klonken naast elkaâr]Twee luiten klonken naast elkaâr
Van 't minnelijkste zusterpaar,
Mijn zuster in den bloede de eene,
Zielszuster de andre als bijna geene....
Ach! beiden rukte 't vratig graf,
In éénen jaarkring ruim, mij af!
Maar nu! Klonk op Geertruides terp
Bij 't Vesper-klokgeluî mijn harp,Ga naar voetnoot(*)
Mocht ik, waar 'k troost zocht bij mijn snaren,
Op nieuw een verschen dichtkrans gâren,
Wie wijd 'k mijn Hesperiden nu?
Wie, dierbre Betsy, dan aan U?
Gij Twee, zoo nauw veréénd weleer,
Vindt hier nog eens elkandren weêr,
En stemt den grondtoon van mijn zangen,
Die Ge als mijn hulde komt te ontvangen.
Is 't vreemd dat, waar het zonlicht zinkt,
In 't avondlied de Weemoed klinkt?
H. |
|