| |
| |
| |
G.K. Vinck, waagde het driemaal.
Gerrit Karel Vinck, eigenaar van de Job Printing Office aan Je Waterkant, ongeveer waar thans de Hollandse Bank Unie N.V. gevestigd is, redigeezde ook driemaal een blad eerst in 1892 een blad ‘La Union’ (nr. 17), daarna ‘La Verdad’ in 1887 (nr. 38), dat in 1896 herleefde (nr. 57) en in 1901 ‘El Positivista’ (nr. 81) een naam die voor zichzelf spreekt om de geestelijke ligging van Vinck vast te stellen.
| |
Emilio Lopez Henriquez deed het driemaal vóór La Prensa.
Emilio Lopez Henriquez tenslotte, de bekende Spaanse redenaar en radiospreker, is iemand, die ook reeds verscheidene malen het journalistieke pad heeft betreden. Hij heeft zich daarnaast een journalistieke bekendheid verworven. Eerst gaf hij in 1932 ‘La Esperanza’ (nr. 113) uit dat ongeveer een jaar bestond. Pas in 1934 kwam Lopez Henriquez weer in de journalistiek met ‘La Tribuna’ (nr. 129), een soortgelijk blad dat ook ongeveer een jaar bestond. In hetzelfde jaar gaf hij nog een Spaans advertentieblad ‘El Amigo del Hogar’ (nr. 131 d.i. de vriend des huizes) uit, dat slechts kort bestond. In opvolging van Jacob W.S. Beaujon, die kort nadat hij na Jorge B. Suarez' dood op 24 October 1939 aan La Prensa benoemd was de journalistiek voor het kantoorleven vaarwel zegde, werd Lopez Henriquez in 1940 belast niet de redactie van ‘La Prensa’ (nr. 116).
| |
Krijgsman-redacteur.
Weliswaar geen rechtstreeks journalist, maar toch bekend geworden omdat hij redacteur was van het eerste eigenlijke blad, dat de Curaçaose belangen voorstond in algemene zin, is Antoine Jean Pijpers. Pijpers is - afgezien van het semiofficiële blad De Curaçaosche Courant - de eerste redacteur
| |
| |
geweest van het eerste blad op Curaçao, dat een Nederlandse naam droeg: ‘De Onpartijdige’ (nr. 5). Hij heeft het op onpartijdige wijze gedaan. Zijn blad is in elk opzicht een pionier op het persgebied geweest; voordien bestonden slechts belangenbladen.
| |
Antoine Pijpers I.
Pijpers leven is dat van zovelen op Curaçao in de 19e eeuw. Hij is als soldaat hier gekomen. Antoine Jean Pijpers werd 24 Mei 1813 te Amsterdam geboren uit een Limburgse familie en stierf te Willemstad, Curaçao, op 25 Augustus 1871.
Als volontair maakte hij de tiendaagse Veldtocht mede en keerde, toen Antwerpen gevallen was, naar huis terug. Spoedig kreeg hij onaangenaamheden met de familie (een tweede huwelijk van de moeder, waartegen hij zich verzette). In een opwelling van drift nam hij dienst in het Westindische leger. In 1835 kwam hij op Curaçao aan. Heel kort daarna werd hem door Gezaghebber Baron van Raders vrijstelling van dienst verleend in afwachting van zijn verzoek om ontslag. Hij trad in dienst bij Van Raders als huisonderwijzer voor zijn kinderen. Later richtte hij met behulp van Van Raders een school op, die spoedig als een der beste op Curaçao gold (zie Lux No. 2, blz. 43 en 44). Tevens fungeerde hij lange tijd als practizijn voor de rechtbank. In 1836 trad hij in het huwelijk met Johanna Gijsbertha Tweeboom.
| |
Antoine Pijpers II.
Merkwaardig genoeg is het ook een Antoine Jean Pijpers geweest, die de voorloper is geweest van de katholieke sociale actie, die in Juni 1921, na Pijpers II's dood, leidde tot de oprichting van de R.K. Volksbond. Deze tweede Pijpers is een kleinzoon van den eerste. De eerste was van huis uit Protestant, de tweede was Katholiek.
| |
| |
Of de tweede inderdaad Antoine Jean heette schijnt te betwijfelen; misschien heette hij Anton Laurens, maar in elk geval tekende hij zelf altijd Antoine Jean.
Pijpers I maakte het niet lang als redacteur van De Onpartijdige, want nadat het blad op 6 October 1870 voor het eerst was uitgekomen, stierf Pijpers al op 25 Augustus 1871. Hierna werd Advocaat Abraham Mendes Chumaceiro, die tot dan toe als uitgever was opgetreden, de redacteur en Isaac Isorio Jr. uitgever. Het eerste nummer met Chumaceiro als hoofdredacteur draagt het no. 50; in de nos. 48 en 49 komt geen naam van een hoofdredacteur voor.
| |
Waar bleven de Katholieken?
Uit de namen, die hiervoor genoemd werden en die een zekere faam verworven hebben in het journalistieke leven van Curaçao ziet men, dat de inheemse Curaçaose bevolking haar vaste journalistieke families bezit. Natuurlijk niet in die mate als in andere landen, waar het verschijnsel van de journalistieke familie-traditie zoveel uitgebreider valt waar te nemen, maar toch zeker wel in zulk een mate, dat zij niet verwaarloosd kan worden.
Naast namen, die herhaaldelijk in de journalistieke geschiedenis zijn voorgekomen, treeft men namen aan van alleenstaanders, gelijk uit de opsomming in de aanvang van dit hoofdstuk bleek.
Opmerkelijk is het, dat bij de namen, die een familietraditie vormen, geen katholieken gevonden worden. Dit is wel te verklaren. Veelal werd bij de katholieken het werk gedaan door priesters, hetwelk de vorming van een familietraditie reeds terstond uitsloot.
Ook het feit zelf, dat bijna uitsluitend geestelijken de katholieke blaadjes volschreven en redigeerden, is te verklaren. Aan het eind der vorige en het begin der huidige eeuw bestonden de kringen der intellectuelen vooral uit verlichten,
| |
[pagina t.o. 272]
[p. t.o. 272] | |
29. Een greep uit niet meer verschijnende bladen van de Curaçaose eilanden. Links o.a. de Arubaanse ‘La Verdad’, rechts de verschillende tijdschriften van de Bovenwindse Eilanden.
| |
[pagina t.o. 273]
[p. t.o. 273] | |
30. Links het oudste nummer van de tegenwoordige Curom-Gids, toen ‘De Radiobode’ (nr. 127). Ook ziet men de tegenwoordige kop van ‘De Curaçaosche Courant’ (zie ook foto 2), het weekblad ‘Curaçao’ (nr. 149), ‘Irma’ (nr. 156), een nieuwe creatie, ‘Maduro News’ (nr. 196) en enkele gedurende de oorlog ontstane bladen: ‘Neerlandia’ (nr. 169), ‘Rood-Wit-Blauw’ (nr. 171), ‘Vrouwen-Organisatie Curaçao’ (nr. 178) en ‘Economische Berichten’ (nr. 189).
| |
| |
liberalen en ook ernstige Protestanten en Joden. Reeds bij het begin der 20e eeuw is hierin verandering gekomen en traden ook de katholieken, die steeds de grote volksmassa hadden gevormd - het eiland Curaçao is voor plm. 80% katholiek - steeds meer naar voren. Ten tijde van de jaren, die in hoofdstuk VI het worstelperk der pers genoemd werden, waren de katholieke leken nog bijna niet in staat om gedegen artikelen te schrijven, al ontbrak het hun, gelijk gezien werd aan de hand van El Vapulador (nr. 29) en La Luz (nr. 72) niet aan de ijver des apostolaats. De geestelijken, wetenschappelijk gevormd, traden op als verdedigers des geloofs. Is hieruit in de eerste plaats te verklaren, waarom men bij de katholieke bladen zelden of nooit dezelfde naam aantreft - alleen de gebroeders Paters Jansen vormen een uitzondering, - ook verklaart het waarom het aantal katholieke bladen niet te vergelijken is met het legioen van bladen, dat particulieren opriepen om ze spoedig weer te laten schieten.
De katholieke bladen werden uitgegeven door de R.K. Missie, zodat een opgericht blad zekerheid had te blijven bestaan. Er was een organisatie, een lichaam, dat er achter stond en het blad viel niet met de dood of ziekte van den redacteur.
Met uitzondering van Lee, die De Curaçaosche Courant begon en de heren geestelijken, moet tevens worden opgemerkt dat aanvankelijk allen geboren Curaçaoenaars waren. Eerst veel later zouden Europese Nederlanders hier journalistiek gaan optreden, want zelfs van de katholieke geestelijken kan men zeggen dat zij - hetgeen de volksmond ook nimmer doet - niet te vergelijken zijn met de Europese Nederlanders of macamba's, daar zij zich terstond geheel vereenzelvigen met het Curaçaose volk.
Op Aruba heeft men geen journalistieke families, maar ook weinig journalistiek leven gehad.
| |
| |
| |
Katholieken en andersdenkenden.
Tot zijn schade is de katholieke Nederlander te spoedig geneigd in andersdenkenden alleen anti-katholieken te zien, een aversie die helaas ook van de protestantse zijde komt. Maar uit een ingesteld onderzoek in hoofdstuk VI is gebleken, dat de taal die in verschillende bladen gebruikt werd, wel het bewijs is, dat hier zeer zeker wel van anti katholicisme gesproken kan worden. Men zou zelfs kunnen concluderen uit hetgeen in hoofdstuk VI geschreven werd, dat het feitelijk de wrijving tussen het katholieke volksdeel en de niet-katholieken geweest is, die de journalistiek vooruit gebracht heeft. Weliswaar ging dat met hartige scheldpartijen gepaard, doch men vergete niet, dat ook Europees Nederland bladen met pikante namen als De Politieke Donderslag en De Constitutionele Vlieg gehad heeft en dat eerst na verloop van tijd de journalistiek daar tot een hoog peil gerezen is. Helaas moet gezegd worden, dat bijna allen, die hiervoor als Protestant gewaarmerkt werden, als anti-katholiek konden worden bestempeld, al dient men hierbij wel te verstaan, dat het woord Protestant hier zo rekbaar genomen moet worden, dat velen van zulke ‘Protestanten’ liberalen en vrijdenkers waren, die in geen rechtzinnig kerkgenootschap plaats zouden vinden. Met ere kan daarbij worden opgemerkt, dat wat de verhoudingen tussen het Joodse en het Katholieke volksdeel betreft, deze wrijving niet bestond; eerder het tegendeel. De gehele Curaçaose geschiedenis getuigt van de vriendschap tussen beide bevolkingsgroepen. Er is voor zover men thans nog kan nagaan slechts één uitzondering en dat is Jacob Moreno, die in 1886 ‘El Observador’ uitgaf met het Alziende Oog der vrijmetselarij in de kop (nr. 33) en die in 1897 nog eens terugkwam met een hatelijk blad, dat de inderdaad originele naam droeg: ‘El Zancudo’ (de Mug, nr. 68). In 1902 is Moreno nog eens met een ‘Diario de Curaçao’ (nr. 83) op de markt gekomen, waaromtrent geen bie- | |
| |
zonderheden bekend zijn. Uit de naam zou men opmaken, dat het een dagblad moet zijn geweest.
| |
De vernederlandsing der Pers.
De vernederlandsing van de pers op Curaçao dateert van 1900, toen de Amigoe di Curaçao zich uitsluitend tot de Nederlandse taal ging beperken, iets dat tot dan toe onbekend was. Hierna komt zo hier en daar wel eens een blaadje op dat in het Nederlands gesteld was, doch meestal stierf het al in de kinderjaren en dat het tot de Pers behoorde zal niemand willen beweren.
De eigenlijke grote vernederlandsing van de Pers begint in 1929 met de stichting van de Emmabode (nr. 118). Zij is dus het gevolg van de komst van de olie-maatschappij die ook het leger ambtenaren, zoals in hoofdstuk VII gezegd werd, deed aanzwellen. Wie de lijst naslaat, zal zien, dat na nr. 118 plotseling vele bladen in het Nederlands gaan verschijnen.
Had tot dan toe het inheemse element de eerste plaats in het journalistieke leven ingenomen, met de vernederlandsing van de pers op het eiland Curaçao sprak het bijna vanzelf, dat het inheemse element der bevolking meer op de achtergrond zou treden. De volkstaal is niet het Nederlands en hoewel op Curaçao althans een groot deel der bevolking het Nederlands machtig is, is dit toch weer niet voldoende om zo vlot te kunnen stellen, dat het soepel leesbaar is. Van de andere eilanden geldt dit niet, want daar is het Nederlands een vreemde taal gebleven, die wel geleerd wordt en waarmede men desnoods nog wel zijn weg kan vinden, maar die toch geenszins als een voertaal kan worden aangemerkt.
In katholieke kringen kon dit bezwaar overbrugd worden, omdat de leden der geestelijkheid veelal zelf de redactie der bladen voerden en zij van huis uit het Nederlands kenden
| |
| |
en hier zich al terstond op het Papiament hadden toegelegd. Toen na de hiervoor genoemde proefneming met De Emmabode van de zijde der Curaçaose Petroleum Industrie-Maatschappij in 1934 besloten werd een Nederlands dagblad te beginnen, zocht men dan ook niet hier, maar in Europees Nederland naar een redacteur. Hoofdstuk VII releveerde al hoe men eerst trachtte een jurist te vinden en toen dat mislukte vond men iemand die reeds de journalistiek als vak gekozen had, waarmede de beroepsjournalist op Curaçao zijn intrede had gedaan: Johan van de Walle.
Enige jaren daarvoor, in 1931, was in Pater M. Hulsman O.P. als redacteur van de Amigoe di Curaçao weliswaar ook een vakman benoemd, daar Pater Hulsman jarenlang redacteur van het Het Noorden was geweest, maar de eerste redacteur van de Beurs- en Nieuwsberichten, Johan van de Walle (1935-1943), was de eerste journalist uit Europees Nederland die hier op Curaçao van de journalistiek zou leven. Velen hadden dit voor hem bepoefd, doch op enkele uitzonderingen na was men hierin niet geslaagd bij gebrek aan financiële achtergrond voor de bladen, omdat men op Curaçao voor de merkwaardige situatie staat, dat het niet mogelijk is abonnementen te innen.
Met uitzondering van de katholieke geestelijken die door het publiek natuurlijk nimmer als journalisten werden gezien, maar allereerst naar hun geestelijke functie werden aangemerkt, heeft men op Curaçao dus tot 1935 geen vakjournalist gehad. En zelfs onder de geestelijken was het in feite geen vak, totdat nadat reeds Pater Wahlen als redacteur van de Amigoe di Curaçao geheel voor het redacteurschap werd vrijgemaakt in 1901, in Mei 1931 Pater Hulsman als vakjournalist aangesteld werd. Dit feit heeft niet nagelaten een situatie te doen voortduren, die in andere landen reeds sedert de vorige eeuw gepasseerd was.
| |
| |
| |
De Journalistiek als betaald vak.
De journalistiek is een soort kunst. Het is een beroep, doch een beroep zonder de eis van bepaalde diploma's, examens e.d. Weliswaar heeft men in verschillende landen cursussen en is enkele jaren geleden ook in Leiden een docentschap ingesteld voor de journalistiek, maar de journalistiek is geen leervak in de gewone zin des woords. Het gevolg is, dat velen zich al te spoedig journalist noemen. Mensen die in andere vakken mislukken werden vaak journalist, als men dit woord daarvoor althans een ogenblik gebruiken mag.
In Nederland kwamen zulke klanten vaak wel terecht, want inderdaad is menig gesjeesd student een voortreffelijk journalist geworden, evenals vaak schilders en andere kunstenaars uit deze kringen groeien. Zij werden dat dan ondanks hun eerste mislukking, maar omdat zij in een milieu kwamen waar zij onder de leiding van goede vakjournalisten kwamen. Want hoewel de journalistiek een vak is, dat men niet leren kan, de natuurlijke aanleg, die de grondslag voor de journalistiek moet vormen en die aanwezig moet zijn, dient gepolijst te worden in de dienst. Tot dit laatste ontbrak op Curaçao de gelegenheid en gezien hetgeen men kan lezen in oude blaadjes durven wij zeggen, dat zeker enkelen der Curaçaose blaadjesschrijvers goede journalisten zouden zijn geworden als leiding aanwezig geweest ware.
Nu werden zulke lieden ook mislukkelingen in de journalistiek en zij hebben hierdoor de journalistiek op Curaçao feitelijk zeer in discrediet gebracht. Door zonder zelfbeperking alle geruchten, die op Curaçao zo welig tieren, neer te schrijven, door het goedkope middel der sensatie of polemiek-om-de-polemiek toe te passen, door eindeloze raadselrubrieken trachtten zij hun bladen aantrekkelijk te maken, maar van wat de Pers feitelijk zijn moet, die merkwaardige fusie van stem des volks en tevens leidster des volks, begrepen
| |
| |
zij even weinig als de ‘journalisten’ van een schoolblad op Curaçao, die in Maart 1944 zich bij de gouvernementspersdienst vervoegden om een officiële perskaart ter gelegenheid van Mevrouw Roosevelts bezoek aan Curaçao te vragen!
| |
Maanstanden en raadselen.
Een der journalisten, om dit woord nogmaals een ogenblik te bezigen, vertelde hoe hij zijn krant vulde: men nam De Curaçaosche Courant en daar stonden altijd artikelen in, die men aan kon vallen. Voor het overige valt bij de bestudering der oude kranten op, dat men blijkbaar een biezondere voorliefde had om raadselrubrieken te voeren en om te schrijven over de maan. De meeste dezer artikelen kunnen gezien hun inhoud trouwens niet eens door den betrokken redacteur-drukker-uitgever-administrateur enz. geschreven zijn, omdat zij zijn ontwikkeling te boven gingen en kennelijk dus overgenomen zijn uit andere populair-wetenschappelijke boeken. Als men de lijst maar na wil gaan, dan treft men het ene moppenblad na het andere aan. De ‘pers’ op Curaçao is er in dit opzicht wel op vooruit gegaan.
| |
Men noemde zich al te spoedig Journalist.
Deze vooruitgang ging moeilijk. De nodige leiding ontbrak. Voor vakjournalisten uit Nederland was hier geen brood te verdienen. De landskinderen misten de nodige leiding om in het Nederlands of het Papiament zich te uiten. Hierdoor is veel van de echte Curaçaose folklore verloren gegaan. De bekende romanschrijver Herman de Man, die eind 1943 als omroep-leider aan de Curom verbonden werd, schreef hier eens, volkomen terecht, over in Neerlandia van October 1944:
‘Het volk van Curaçao onthoudt nog steeds in trouwe zijn vertelselschat. Bij alle denkbare gelegenheid waar volk
| |
| |
bijeenkomt, worden de vertelsels opgehaald en - naar men mij verzekert - met veel verve verteld. Op onze bruiloften wordt de polonaise gedanst, hier gaat het eigen goed voor, de vertelsels.
Ieder kent reeds die vertelsels, maar toch wordt er met spanning naar geluisterd. Dit laatste wijst erop, dat het vertelvermogen - deze rudimentaire uiting van de literatuur - hier óók al goed ontwikkeld moet zijn.
Juist in onze dagen begint dit vertelvermogen schriftelijk gestalte te krijgen, dus over te gaan van het gesproken tot het geschreven woord. Helaas zijn de eerste pogingen daartoe veelal een misgreep geweest. Inplaats dat de jonge onervaren auteurs zich gericht hadden op de levende vertelselschat, en daaruit een episch werk voortbrachten, doken zij onder in obscure geschiedenissen van niet al te brave dochtertjes uit naburige landen, die hier een wel eeuwenoude, maar niet eerbare existentie vinden.
De gehele instelling dezer jonge publicisten lijkt mij fout. Zij zijn namelijk ook al bezorgder om de geldelijke resultaten van hun werk, dan voor de ideële zijde ervan. In een van de verhalen zag ik zelfs... advertenties afgedrukt. De Haagse paradijsdichter was mij te dien opzichte sympathieker, die prikte zijn verzen over de meeuwen met een punaise aan een boom van de Vijverberg.
Het is natuurlijk toe te juichen, dat het landskind van Curaçao zich nu ook op papier gaat uiten. Enige leiding lijkt echter gewenst. De eerste publicisten uit het volk bij ons hadden die leiding ook nodig, alreeds om te ontkomen aan de neiging tot het schrijven van schotschriften. Het zou daarom een zegen zijn, zo een Curaçaoënaar zich thans als beschaafd uitgever aandiende, iemand die ook inzicht heeft of gaat verwerven in boekverzorging en de faits et gestes rondom dit edele cultuurbedrijf. Een waardig uitgever kan uitermate stimulerend en corrigerend inwerken op de kunst.
| |
| |
Wellicht zouden beide taken gekoppeld kunnen worden; kronieker van de volks-vertelselschat met uitgever’.
Door dit schrijven van schotschriften en de polemische journalistiek had de volksopinie het begrijpelijkerwijze niet op den persman begrepen. Dit geldt niet alleen van Curaçao, maar ook van Aruba.
De journalisten wisten zelf trouwens niet wat ze wilden en meenden dat hun eindeloze onderlinge polemieken het publiek aangenaam waren. Dit werd nog verergerd doordat de maatstaf van wat feitelijk een krant is en wat feitelijk een journalist is, op Curaçao, en nog minder op Aruba strak kon worden aangelegd.
Bij de behandeling van de bladen werd reeds opgemerkt, dat bij gebrek aan technische middelen vele bladen, die zeer zeker elders gedrukt verschijnen zouden, hier werden gestencild, iets dat nog is toegenomen door Wereldoorlog II.
Een krant is een periodiek verschijnend nieuwsblad, dat gedrukt is. Weekbladen kunnen er dus op zichzelf zeker onder vallen en lange tijd is dit zelfs regel geweest, bij gebrek aan dagbladen. Tot nieuwsbladen, 'die al dan niet naast hun nieuws voorlichting geven, kunnen momenteel gerekend worden, buiten de vijf dagbladen welke ons gebiedsdeel rijk is: ‘La Cruz’ (nr. 75), en in mindere mate ‘La Union’ (nr. 112), waarin ook enig wereldnieuws vermeld staat.
De lezerskring en het feit, dat beide bladen slechts eenmaal per week verschijnen brengen mede, dat het nieuws in bepaalde vorm wordt gegeven om te spreken. Hiervoor, en vooral door hun echte Curaçaose volksverhalen, hebben zich enkele Curaçaoënaars zeer verdienstelijk gemaakt als volksschrijvers-journalisten. Allereerst Gerard (‘Jai’) van Uytrecht, die van Februari 1929 tot April 1942 als redacteur aan La Cruz verbonden was, alsmede Arturo (‘Tuyuchi’) Leito, die nog langer in La Cruz heeft geschreven.
| |
| |
Hiernaast heeft men enkele beschouwende weekbladen en de vak- en verenigingsbladen e.d., die meer het interne karakter van band tussen de leden, behartiging van vakbelangen e.d. trachtten te bevorderen.
Lang niet allen, die in deze bladen schrijven of ze redigeren, zijn natuurlijk journalisten. Volgens de statuten van de Nederlandse Journalisten-Kring, artikel 5, geldt hij als journalist, die medewerkt aan de redactionele leiding of aan de samenstelling van de redactionele inhoud van een of meer dagbladen of andere, een of meermalen per week verschijnende organen, hetzij rechtstreeks, hetzij als medewerker van instellingen tot het verstrekken van verslagen of van mededelingen aan de dagbladpers.
Deze norm kan onder de Curaçaose omstandigheden niet zó streng gehandhaafd worden als elders. Een redacteur van een nieuwsblad in het Papiament, dat eenmaal per week verschijnt, doet naast zijn redactionele arbeid natuurlijk ook nog ander werk.
De plaatselijke omstandigheden maken het echter wel gemakkelijk voor allerlei scribenten om alle mogelijke blaadjes in omloop te brengen en daarmede de praetentie te hebben een deel van de Pers te zijn.
| |
De eigenlijke vakjournalistiek was beperkt op Curaçao.
Hoewel aan de Diario del Comercio (nr. 67) en de Boletin Comercial (nr. 92) alsmede aan La Prensa (nr. 116) speciale lieden met de redactie belast waren, dateert de ontwikkeling van de journalistiek als vak toch van 1931 toen de Amigoe di Curaçao onder redactie Van Pater Hulsman kwam en van 1935, toen de Beurs- en Nieuwsberichten ontstond. Indirect is de ontwikkeling der Curaçaose journalistiek als vak dus het gevolg van de toenemende mate waarin Europese Nederlanders zich op Curaçao vestigden. Met
| |
| |
nadruk moet men zeggen vak, want het zou een grote onbillijkheid zijn tegenover de pioniers der periodieke pers op Curaçao, die reeds in de laatste jaren der vorige eeuw met zo gebrekkige middelen begonnen zijn om hier een Pers te stichten.
Met name zij het streven van de firma Agustin Bethencourt e Hijos hier genoemd, die in 1908 begon het telegraphische nieuws van de ‘Franse kabel’ hier te verspreiden door de ‘Boletin Comercial’ (nr. 92) en die in 1918 pogingen deed om de draadloze binnengekomen berichten hier door een eigen nieuwsbulletin ‘Bulletin of Wireless Messages’ (nr. 107) te verspreiden, een poging, die werd voortgezet tot 1922, toen de concessie gegund werd aan Arturo Lopez Henriquez, die hetzelfde blad voortzette, doch de telling opnieuw aanving; zo verscheen het nummer dat gedagtekend was ‘eerste jaargang, nr. 1’ eerst in 1918 en later nogmaals op 8 Februari 1923. Deze tweede reeks duurde slechts kort, want het radiostation werd opgeheven.
Momenteel is de stand van zaken zo, dat de redacteuren van de Beurs- en Nieuwsberichten, Dagblad Amigoe di Curaçao en van de Gouvernementspersdienst in de journalistiek hun enig bestaan vinden. Alle andere schrijvers van Curaçao genieten naast hun redactioneel salaris - als ze dit al hebben - nog andere inkomsten. Op Aruba is hiermede slechts te vergelijken de redactrice van de Aruba-Post, die evenwel nog neveninkomsten uit haar drukkerij-bedrijf geniet.
| |
Het Curaçaose publiek en de journalist.
Langzaam, zeer langzaam heeft de journalist van Curaçao de merkwaardige functie van leiden en dienen zich aangeleerd. Langzaam heeft hij zich het vertrouwen van het publiek verworven. Zagen velen tot voor weinige jaren in den journalist, nog slechts een nieuwtjesjager, wien
| |
| |
men ten hoogste een plaatsje in de hoek inruimde, hierin is langzamerhand verandering gekomen, en wel gedurende Wereldoorlog II, die de Pers op Curaçao als overblijfsel van de vrije Nederlandse pers naar voren haalde.
In zijn boek Journalistiek zegt D. Hans, toenmalig voorzitter van de Nederlandse Journalisten-Kring, op blz. 52: ‘Er is, met name in vroeger tijd, niet immer in verheven zin over de journalisten geoordeeld, evenmin trouwens als over de kunstenaars.
In het algemeen was dit het lot van geestelijke beroepen, waarvan de dragers niet door het bezit van een titel of diploma hun voortreffelijkheid konden bewijzen, die niet aan een bepaalde opleiding waren gebonden en die men “zo maar” kon gaan oefenen. Kunstenaars waren comedianten, journalisten nieuwtjesjagers en duimzuigers. In de Tweede Kamer zeide in het midden der vorige eeuw iemand, dat journalisten mensen zijn, die vandaag nieuwtjes verzinnen om ze morgen te kunnen tegenspreken’ - iets wat in letterlijke zin van sommige Curaçaose scribenten gold -. ‘De brave Stastok rilde van lieden, die “schrijven voor geld”. Bismarcks woord. dat journalisten mensen zijn die hun levensroeping gemist hebben, heeft zeer de publieke opinie van vorige generaties vertolkt en zoals vele kunstenaars, hebben ook vele journalisten hun beroep gekozen tegen de zin van hun ouders. Die tijden zijn voorbij. Het oordeel over de pers en over de journalisten is op een hoger peil komen te staan en tot een hoger karaat gerezen. Ook hier heeft de arbeid van de Nederlandse Journalisten-Kring goed werk gedaan’.
Deze laatste opmerking van Hans geldt gelukkig evenals zijn vorige, welke tussen gedachtenstrepen geinterpoleerd werd ook van Curaçao. Ook op Curaçao heeft de arbeid van de Nederlandse Journalisten-Kring goed werk gedaan. Hieraan is echter iets vooraf gegaan.
| |
| |
| |
Wereldoorlog II en de Pers op Curaçao.
De tweede Wereldoorlog overrompelde de Curaçaose Pers zoals hij de gehele Curaçaose samenleving overrompelde en ontwrichtte. Te veel had Curaçao steeds in geestelijk, cultureel en materieel opzicht op het moederland gesteund. Nieuwe bronnen moesten worden gezocht, nieuwe contacten geschapen. Maar van de Pers op Curaçao kan gezegd worden, dat zij paraat is gebleken. Op Curaçao zijn in alle kringen der bevolking lieden gevonden, die naast hun arbeid vrije tijd gingen wijden aan een vak- of verenigingsblad. Zonder hulp van buiten, zonder vele technische middelen, verscheen enkele maanden na de invasie van Nederland, in September 1940, het eerste nummer van het letterkundige blad ‘De Stoep’ (nr. 165), voordat men in het zoveel grotere en beter toegeruste Oost-Indië met De Fakkel was begonnen.
Tot op heden loopt de Stoep. Het was tijdens wereldoorlog II het enige letterkundige blad in het Nederlands met een circulatie over de beide Westindische Gebiedsdelen. Noord- en Zuid-Amerika, Engeland en Australië. Dat deed Curaçao. De plaatselijke afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond zette hier een eigen verenigingsblad ‘Neerlandia’ (nr. 166) op stapel, dat ook nog in het jaar der invasie, in December 1940, voor het eerst uitkwam, eveneens voordat in Oost-Indië het daar gestichte Nieuw-Neerlandia werd begonnen. En ook Curaçao's Neerlandia circuleert over de gehele aardbol, voor zover die bevrijd bleef van Hitler.
Daar zijn de meer specifieke vak- en verenigingsbladen: ‘Jeugdblad’ (nr. 161), dat al op 15 Mei 1940 kon verschijnen omdat voor de invasie feitelijk al tot uitgifte was besloten, evenals het zeer goed geredigeerde blad ‘De Politie op Curaçao (nr. 160), dat 21 dagen na de invasie op 31 Mei 1940 verscheen, maar tot welks uitgifte eveneens
| |
| |
reeds voor de invasie was besloten. Uit dit blad, dat een jaar bestond, groeide een van de best verzorgde bladen van Curaçao, het Militair- en Politietijdschrift (nr. 170).’
Tot de oprichting van het maandblad ‘Mikve Israel’ (nr. 159) werd reeds in het voorjaar van 1940 besloten en in feite verscheen het voor het eerst in Maart 1940, maar door de invasie kreeg het een geheel andere betekenis, juist omdat het een blad was van de Joden, wien het leven in het bezette rijksdeel ontnomen werd. Het is weliswaar geen oorlogsblad in de gewone zin, maar het kreeg een symbolische betekenis, die genoemd zal worden zolang er echte Nederlanders zijn.
Doch daar ontstonden, naast een groot aantal sportblaadjes die vaak ook heel aardig zijn, andere bladen als Comité Nederland, Vrouwen-Organisatie-Curaçao, Vuur!, Lux, Leiding en Troost, Economische Berichten, De Passaat. Al deze bladen zijn evenzovele bewijzen van de paraatheid van hen, die op Curaçao aan publiciteit doen, ook al zijn zij dan géén journalisten in de ware zin des woords.
Wat de dagbladpers betreft, terstond na de invasie ziet men hier, evenals in Suriname, een onderlinge toenadering der redacties, die tot dan toe elkander te vaak bestreden en elkander het licht in de ogen niet gegund hadden. Men besefte dat een persfront hier noodzakelijk werd. De oprichting van de Gouvernementspersdienst waarover in hoofdstuk VII werd geschreven, heeft hiertoe zeer veel bijgedragen. Aan zijn hoofd stond een beroepsjournalist, Mr. E.M. Elias, die misschien te weinig schreef, maar die in elk geval de journalisten, vooral sedert de oude Amigoe di Curaçao dagblad geworden was, dichter tot elkander heeft gebracht.
| |
De Curaçaose Persvereniging.
Dit had ten gevolge, dat in 1943 de eerste pogingen gedaan werden tot organisatie van de plaatselijke journalisten
| |
| |
te komen. De redacteur van de Boletin Comercial-Handels blad, Isaac Bloch, nam hiertoe het initiatief en zond op 25 Maart 1943 een zendbrief aan alle redacties met het verzoek hem allen leden voor te leggen. De bedoeling was om te komen tot oprichting van een ‘Curaçaose Persvereniging’. De journalisten van alle Curaçaose dag- en nieuwsbladen gaven hieraan gehoor en op een kort daarop, op Woensdag 7 April 1943, gehouden vergadering werd besloten om tot oprichting van de Curaçaose Persvereniging over te gaan.
Wel niemand van de journalisten, die bij deze historische bijeenkomst aanwezig waren, zal haar vergeten. Daar zaten in het kantoor van redacteur Bloch (Bredestraat 37, Punda, boven) de journalistieke nazaten van Hipólito Amaillón en Luis Lopez, van Willem C. Grünings en Pater Raymundus Wahlen, van J. Camilo Palm en de Salassen, de Meyers en de Jonckheers. Vreemd te moede gingen zij erheen, met scheve ogen lonkten zij naar elkander. Daar zaten de neutralen en de katholieken, samen aan een tafel. Daar zaten ze, die de traditie voortzetten van hen die scheldtiraden en eindeloze polemieken gesmeed hadden. Daar zaten ook Joden, van wie men eigenlijk pas na de vervolging was gaan beseffen dat het Joden waren, omdat men in Nederland hierbij niet stil stond.
| |
De eerste daad van de Curaçaose Persvereniging was symbolisch.
Maar toen de eerste schuchterheid der eeuwenlange bestrijding was overwonnen, bleek dat de Curaçaose Persmensen ook hierin paraat waren. Zij deden wat in Nederland te lang verzuimd was, zij maakten gemene zaak en verklaarden als principe de eerbiediging van elkanders inzichten en opvattingen in het besef, dat de Pers voor den neutrale en den katholiek geheel andere doelen heeft, maar dat haar gezamenlijk optreden een nationaal belang is. Nog op dezelfde
| |
| |
bijeenkomst, waar besloten was de Curaçaose Persvereniging te stichten werd besloten, voor de duur des oorlogs ook de zetels van de Nederlandse Journalisten-Kring en de Nederlandse Rooms-Katholieke Journalisten-Vereniging op Curaçao te vestigen. Bij notariële acten geschiedde zulks op 24 Mei 1943, enkele weken later, op 8 Juni 1943, bekrachtigd bij de gouvernementsbeschikking 4435 en 4152. Dit was de eerste niet-zakelijke, maar symbolische overplaatsing naar Curaçao. De daad van Curaçao vond weerklank in andere Nederlandse centra, want zowel journalisten in het vrij gebleven Suriname, als alleen wonende Nederlandse journalisten in den vreemde, zo mede de journalisten die in Nederlandse centra als Londen en New York woonden, traden toe, soms door eigen groepen te vormen van de beide nationale journalistenverenigingen.
Toevalligerwijze vierden beide nationale journalistenverenigingen kort na de overplaatsing van haar zetels een lustrum. Op 29 December 1943 bestond de Nederlandse Rooms-katholieke Journalistenvereniging veertig jaar en kort daarop, op 1 Februari 1944 bestond de Nederlandse Journalisten-Kring zestig jaar, welke beide jubilea de Curaçaose journalisten gemeend hebben het best in stilte te vieren uit eerbied voor hun vakgenoten in de verdrukking. Alle dag- en nieuwsbladen hebben deze jubilea evenwel gememoreerd en voor den schrijver dezes waren zij aanleiding de voorliggende beschrijving van journalistiek en pers op de Curaçaose eilanden te ondernemen.
| |
Een groet aan strijdend Nederland.
Organisatorisch was Curaçao hiermede het middelpunt geworden van de Nederlandse journalistiek, wier corypheeën - hiervan was elkeen op Curaçao zich volkomen bewust - juist in de grote centra van Londen en New York zaten. Zodra dit organisatorische centrum officiële bevestiging had,
| |
| |
hebben de Curaçaose journalisten een groet gezonden aan de journalisten in Nederland, de door Radio-Oranje op 2 Augustus 1943 werd uitgezonden. Deze voor de geschiedenis van de Nederlandse journalistiek ongetwijfeld zeer merkwaardige boodschap luidde:
Aan de Journalisten van Nederland.
Een boodschap van de Curaçaose Journalisten.
Vakgenoten: Enige tijd geleden heeft Radio-Oranje u reeds mededeling gedaan van de voortzetting van de Nederlandse Journalisten-Kring en de Nederlandse Rooms-Katholieke Journalistenvereniging. Beider zetels zijn verplaats naar het vrije Nederland: Curaçao, met goedvinden van Zijne Excellentie Gouverneur Dr. Piet A. Kasteel, die tevens het erelidmaatschap van de Nederlandse Journalistenkring aanvaardde, en voor wat de katholieke Journalistenvereniging betreft met steun van den Apostolisch Vicarius van Curaçao, Monseigneur Petrus I. Verriet O.P., die erelid van de katholieke vereniging is geworden.
Curaçao bezit vijf dagbladen en vier weekbladen. Dese vrije Nederlandse pers zet uw werk voort. De moeilijke taak van de sluikbladen in Nederland blijft niet onbekend. Wij krijgen ze hier en wij publiceren er uit. Ook in de pers van de Verenigde Staten van Amerika staan stukken uit de ondergrondse pers van Nederland. Houdt vol, strijdgenoten! Houdt vol! De overwinning zal ons zijn!
In één vergadering tezaam zenden de Curaçaose leden van onze beide nationale journalistenverenigingen die steeds samen zullen vergaderen u hun hartelijkste groet. Onder nazie-druk hebt gij onze beide journalistenverenigingen ontbonden. Wij zetten ze hier tijdelijk voort en hopen, dat de dag niet ver meer zij dat wij alles weer in uw handen
| |
[pagina t.o. 288]
[p. t.o. 288] | |
31. Sport- en Jeugdbladen.
| |
[pagina t.o. 289]
[p. t.o. 289] | |
32. Bladen van de Lago en de C.P.I.M.
| |
| |
kunnen leggen, handen die bewezen hebben dat zij in dienst staan van Nederland en Oranje. Houdt vol, strijdgenoten en schrijvers van sluikbladen. Wij bewonderen, groeten en danken u.
De Besturen van de Nederlandse Journalisten Kring en de Nederlandse R.K. Journalisten Vereniging:
Dr. Joh. Hartog, Voorzitter en I. Bloch en J.A.M. Hart, Secretarissen.
| |
Een eersteling van de nieuwe tijd.
Aan het amateurisme in de journalistiek was met de stichting van de Curaçaose Persvereniging voor een goed deel een einde gekomen.
De principiële verschillen bleven. Polemieken zouden zeker nog wel eens voorkomen. Maar het zou de eerlijke verhouding tussen leden van eenzelfde vereniging zijn, die voor versnippering van een nationaal belang, de Pers, waken zou. Uit de tijd, die het worstelpek genoemd werd, was een nieuwe tijd geboren, waarin de journalisten met respect en eerlijkheid elkanders principes trachtten te begrijpen.
In Curaçao is wat dit betreft de opgerichte persvereniging een eersteling geweest van de nieuwe tijd, waarin de Jood voorstelt een ontvangst in de Stille Week liever niet te doen doorgaan en waarbij de Katholiek meent dat in verband met de Hervormings-dag beter een vergadering ten gerieve van de Protestantse leden niet op de laatste October worde gehouden.
| |
Het nut van de worsteltijd.
Op zichzelf is het niet erg, dat er zovelen uit de band gesprongen zijn in de tijd van het worstelperk. Het heeft hier
| |
| |
een geestelijk leven geschapen, dat andere eilanden niet of minder kennen. Het heeft den mensen, van alle richting, geleerd de gedachten op papier te zetten en daardoor eigen inzicht te verdiepen. Het heeft conflicten geschapen, maar deze hebben eer goed dan kwaad gesticht, bezien in het licht der historie.
Dit alles leidde ertoe, dat ook van de zijde van het publiek, van zakelijke en overheidsinstanties meer erkenning is gekomen, hetgeen de dienende taak der Pers vergemakkelijkte en dus aan het publiek en genoemde instellingen te stade kwam.
Een laatste teken van een voorbijgaande tijd was het, toen omstreeks deze zelfde dagen Mr. Eduard M. Elias, toenmaals het hoofd van de Gouvernementspersdienst, voor een bekende onderwijsvereniging een lezing zou houden over de opleiding tot journalist. Men vond het zo dwaas, dat de spreekbeurt niet doorging.
De positie van den journalist in de Curaçaose samenleving verbeterde tevens, ook al mede een gevolg van bovengeschetste gebeurtenissen. Blijde evenwel kan men door een helaas droevige samenloop van omstandigheden - de overrompeling van ons land - zeggen wat Doe Hans van Nederland getuigde, dat de Nederlandse Journalisten-Kring die in Europees Nederland de positie van Pers en Journalist verbeterd heeft, dit ook op Curaçao heeft gedaan.
Er zijn moeilijkheden. Allereerst technische moeilijkheden, welke reeds bij de behandeling der drukkerijen naar voren werden gebracht. Dan het feit, dat het publiek hier evenmin als elders een idee heeft van wat er op een dagblad-redactie wordt gedaan, zodat het voorkomt, dat iemand als de krant reeds ter perse is - en dat is een hele toer op Curaçao - nog dingen op geeft voor de krant van die middag, die hij evengoed een week van te voren had kunnen mededelen. Dan is daar de geringe oplage der dagbladen als gevolg van de taalkundige verdeeldheid en het uiteenlopende ontwikke- | |
| |
lingspeil der bevolkingsgroepen. Dit heeft ten gevolge dat slechts uit enkele personen bestaande redacties kunnen worden samengesteld. Onder normale omstandigheden zouden redacties van enkele personen op Curaçao trouwens voldoende zijn voor de kleine bladen die hier verschijnen maar behalve dat practisch de gehele krant vertaald moet worden omdat de nieuwsbureaux hun stof in het Spaans en Engels toezenden, beschikt men ook niet over correctors, zodat de vertaler-redacteur de correctie er ook nog bij moet nemen. Stadsreportage, die zo uiterst belangrijke en belangstelling wekkende tak van redactioneel werk, wordt op Curaçao slechts te hooi en te gras gedaan, omdat er geen mensen voor zijn. ‘Primeurs’ zijn vrijwel uitgesloten, omdat de dagbladpers immer achter is bij het ‘gerucht’, die merkwaardige vorm van nieuwsverspreiding die hier met grote trefzekerheid werkt. Dan staan de kanalen langs welke de journalist hier en elders zijn informatie krijgt voortdurend bloot aan pressie en représailles. Ook is daar de cumulatie waaronder zo velen op Curaçao vrijwillig gebukt gaan nl. dat één persoon zovele bijbaantjes heeft, dat hij overkropt is met werk.
| |
De revue ‘Koningin der Aarde’
Er werd een publiek signaal gegeven, waaruit men zag dat de Pers op Curaçao haar plaats veroverd had en dat het publiek blijde was, dat de immer gewette strijdbijl na zoveel vechtens begraven werd. Toen in het najaar van 1941 de Toneelvereniging Emmastad een stuk zou opvoeren werd een Curaçaose revue geschreven: De Koningin der Aarde, waarin de Curaçaose Pers het middelpunt vormde en op een geestige, dus eerlijke manier in het zonnetje werd gezet. De ondergrond was de publieke stem, die in de Pers van Curaçao een symbool van samenwerking, van saamhorigheid en eenheid zag. De Pers op Curaçao was aanvaard.
| |
| |
De kleine redacties en staven brengen eigenaardige moeilijkheden mede. Reeds is gewezen op het feit, dat in het verleden blad en redacteur-uitgever zo nauw verbonden waren, dat het blad met den eigenaar ten grave daalde. Twee merkwaardige documenten, een van Curaçao en één van St. Maarten volgen hieronder:
| |
De Vrijmoedige-Kennisgeving.
Sedert een paar weken aan eene ongesteldheid lijdend, die mij verplicht, voor een - naar ik hoop - korten tijd de voorgeschreven rust te nemen, zie ik mij genoodzaakt, de uitgave van mijn blad te staken totdat mijne gezondheid mij toelaat, ze voort te zetten. Zulks ter kennis brengend van mijne geachte abonnenten, vertrouw ik, dat zij, voormelden nood-dwang met hunne mij steeds betoonde goedgunstigheid en inschikkelijkheid in aanmerking nemend, mij de geboden rust zullen gelieven te gunnen.
De directeur-uitgever van het blad.
Curaçao, 7 Januari 1920.
Deze circulaire werd verspreid met het nummer van De Vrijmoedige van 7 Januari 1920. Het zou blijken, dat het het laatste nummer, van dit wel felle, maar goed geredigeerde weekblad was, dat al in 1875 begonnen werd. Casten D. Meyer was oud - 76 jaar - en ging rusten. Hij stierf na weinige jaren van rust, in 1928. Een der pioniers van de Curaçaose journalistiek was heen gegaan.
De tweede circulaire ging uit van redacteur Anthony Waters-Gravenhorst Brouwer van De Slag om Slag. Kort na de uitgifte van deze circulaire stierf Brouwer en zijn blad is niet meer herrezen.
| |
| |
Circular.
For private reasons the publication of the Slag om Slag has been stopped. If this paper should start up, or begin publication again, we hope that we will be able to reckon on your support, in the future as we have had in the past.
St. Martin N.P. Nov. 21st 1939.
The Editor,
Dat ook in recente tijd zich nog dergelijke gevallen voordoen, werd in hoofdstuk VII gedemonstreerd aan een circulaire, die de Aruba Post op 27 Augustus 1943 rondstuurde en die den verbaasden intekenaren mededeelde, dat de vrouw van den redacteur de drukkerij zo lang zou voortzetten. Maar zelfs een officiële instantie als de Gouvernementspersdienst kende deze merkwaardigheid, dat wanneer zijn hoofd Mr. E.M. Elias, ergens heen moest, aan de redacties getelefoneerd werd, dat de loopjongen naar Mevrouw Elias moest gaan, die vandaag het nieuws getikt had. De benoeming van Eugène A. Winters, voordien van de Gazet van Antwerpen, tot assistent op de Gouvernementspersdienst - najaar 1943 - maakte hieraan een einde en schiep tevens een journalistiek novum op Curaçao, nl. dat Mr. Elias op vacantie kon gaan. In de redactionele eenmansbedrijven was dit tot dan toe vrijwel ongehoord.
Toen Mr. Elias in Juni 1944 door voornoemden Eugène A. Winters werd opgevolgd, werd in deze misstand voorzien door de benoeming van een assistente van den Heer Winters: Mevrouw Geertruida M. Voncken-Reijne, dochter van den vroegeren hoofdredacteur van het Utrechts Dagblad.
| |
Heden en Toekomst.
De toevloed van Europese Nederlanders en het gebrek aan voldoende kennis van de Nederlandse taal bij de in- | |
| |
heemse bevolking hebben na ongeveer 1930 de landzaten enigszins naar de achtergrond doen treden. Toch zijn er onder deze landzaten, zoals in deze geschiedbeschrijving wel overvloedig gebleken is, vele uitnemende schrijvers. De leidende functies in de Curaçaose journalistiek worden echter op het ogenblik door Europese Nederlanders bekleed. Dit in tegenstelling tot Suriname, waar het Nederlands ook de gebruikelijke voertaal is en de Curaçaose moeilijkheid althans in dit opzicht niet zo bestaat. Toch heeft het Westindische element zelf ook al weer zijn intrede gedaan in de Nederlandse journalistiek van Curaçao. Vanzelfsprekend is de gelegenheid voor jongelui om in de beroepsjournalistiek te gaan zeer gering. Feitelijk is er slechts bij de Beurs- en Nieuwsberichten, La Prensa, Dagblad Amigoe di Curaçao en op de Gouvernementspersdienst een zodanig salaris te verdienen, dat men van beroepsjournalistiek spreken kan. Aan La Prensa heeft steeds een landskind de leiding gehad, hetgeen in verband met de Spaanse taal daar mogelijk was. De beide andere dagbladen en de Gouvernementspersdienst hebben Europese Nederlanders.
Een zeer verblijdend teken was het dat toen de Amigoe de Curaçao een dagblad werd in Maart 1941 en toen er natuurlijk niemand uit Europees Nederland kon overkomen, twee jongelui het aandurfden om de keus van hun leven op de journalistiek in de Nederlandse taal te stellen. Beide hadden een mulo-diploma, beiden beschikten over een behoorlijke talen-kennis en gezond oordeel.
Een hunner, die overigens zeker ook verwachtingen wekte, verliet helaas na enkele jaren de journalistiek weer. Te vroeg om tot ontplooiïng te zijn gekomen.
Wat den ander, Fernand L. de Rooy betreft zij in dit verband gewezen op het merkwaardige feit, dat hier weer sprake is van een familie-trek, want een oom, Luc Grimard, is journalist en hoofdredacteur van het Haïtiaanse blad La
| |
| |
Phalange, terwijl een broer, Réné, onder het pseudoniem Marcel de Bruin, een niet onverdienstelijk dichter is, die in het Curaçaose blad De Stoep publiceert.
Merkwaardig genoeg kunnen zulke Curaçaose jongelui, die dagelijks het Papiament als voertaal gebruiken, deze taal niet schrijven, daar hierin geen onderwijs bestaat.
De journalistiek is een scheppend vak en wat Curaçao betreft, kan men met voldoening terugzien op de tijd sedert 1812, want te allen tijde zijn hier mensen geweest, die uit innerlijke aandrang moesten schrijven. Dat zij mislukten, is hun schuld niet geweest, evenmin als het de schuld van den schilder is, wanneer hij niet voldoende verdient. Geestelijke arbeid wordt immer onvoldoende betaald en ook in Europees Nederland is de economische positie van den journalist eerst de allerlaatste jaren verbeterd, niet zozeer door hun chefs, dan wel door hun eigen handelen. Het getuigt immer van een tintelend geestelijk leven, wanneer er onder het vooruitzicht van niet rijk te worden, toch gewerkt wordt. Meestal ziet men, dat de verhoging van salarissen bijna immer met achteruitgang van werklust en ambitie gepaard gaat, hetgeen natuurlijk niet zeggen wil, dat salarissen asociaal mogen zijn. Maar den waren schrijver zit het in het bloed, de waarachtige journalisten zijn altijd diegenen, die tot hun werk gedreven worden door een innerlijk moeten, vaak nadat ze eerst een ander beroep hadden beoefend en die dan de vreugde van het scheppen leren kennen.
Van vele arme schrijvers uit de afgelopen eeuw op Curaçao zowel op Aruba, die door de maatschappij als mislukkelingen werden gebrandmerkt, omdat zij weinig verdienden en omdat zelfs hun blaadjes ten gronde gingen, kan men gerust zeggen na kennis genomen te hebben van de inhoud hunner bladen - afgezien of men het met de strekking ervan steeds eens is, - dat zij gedreven werden door die innerlijke drang, die den waren journalist kenmerkt, die drang tot
| |
| |
scheppen, die drang van een overtuiging een artikel te maken, de sensatie uit het gewone dagelijkse gebeuren het leven te boetseren in woorden, zoals de schilder het doet op zijn doek en de beeldhouwer in steen. Zegt men niet, dat de journalistiek beschermd wordt door de tiende Muze? Sommigen van hen, die in de voorgaande uiteenzetting genoemd zijn, zijn ten gronde gegaan, want de ware journalist moet een mens van karakter zijn. Hij moet, zoals Dr. P.H. Ritter Jr., de hoofdredacteur van het Utrechtsch Dagblad in Journalistieke Geheimen zeide, ‘veel ingeboren geloof bezitten aan ideële waarden, wil hij niet in scepticisme ondergaan’, iets dat op Curaçao in heel sterke mate klemt. Jongelui, die hun ideaal niet stellen in hoog betaald klerkenwerk, maar in het scheppende journalistieke werk, vinden een plaats. Van anderen geldt, wat Doe Hans in zijn vaker genoemde boek (blz. 55) verhaalt van een Minister, die de verzuchting slaakte, of hij maar niet beter in de delicatessen-handel ware gegaan.
Men moet werken voor zijn pleizier. Het gebeurt op redactiekantoren van Curaçao thans dat jongelui komen solliciteren. Als men vraagt waarom zij hun vorige baantje verlaten is het meestal omdat zij moeten werken of omdat zij onvoldoende betaald worden naar hun mening (jongens van 17 jaar, die niet tevreden zijn met 125 gld!). Voor dezulken is er in de journalistiek geen plaats. Die zullen inderdaad beter tot hun ontwikkeling komen in de delicatessenhandel. Voor degenen die op Curaçao in de journalistiek willen geldt hetzelfde wat van alle kunstenaars geldt en wat Doe Hans beschrijft als:
‘Achturige arbeidsdagen? De journalist? Hoort gij zijn schaterlach? Is de dag niet vaak te kort voor hem? Om 's hemels wil: beklaag hem deswege niet. Zijn arbeid is zijn vreugde. Ook in zijn vrije uren is hij, te stal gezet, een paard, dat trappelt van ongeduld naar de ploeg. Ieder ogenblik kan er
| |
| |
een telegram komen ergens van de wereld. Elke seconde kan hij opgeroepen worden om ergens heen te gaan; dan moet hij schrijven. Heet van de naald. En juist in de jagende spanning der gebeurtenissen (“klaar terwijl u wacht”) levert hij vaak zijn beste werk af...... Een journalist, die aldus werkt en schept, geeft daarmee zijn diepste en innigste persoonlijkheid.’
Op Curaçao geldt dit evenals overal elders, maar er komt nog bij, dat de Curaçaose jongeling wiens ideaal het is met een polshorloge aan een lessenaar te zitten vaak teleurgesteld is, wanneer hij behalve lange drukke dagen, ook nog te verduren krijgt, dat hij een manusje van alles is. Zo zijn de toestanden en dat brengt afwisseling. Wie artikelen schrijft zet koffie en passant en brengt als het nodig is de kranten rond zodra ze van pers komen.
De journalist is een vaste verschijning in de Curaçaose samenleving geworden. Hij heeft die plaats moeten veroveren, maar de krant en daardoor ook de schrijver ervan, behoort tot de samenleving. Het redactiekantoor is een foyer van die samenleving, waar ieder binnenloopt om eens te praten, ook op Curaçao. Het journalistieke leven in Curaçao is tot wasdom, zij het nog niet tot de volle rijpheid, gekomen.
|
|