| |
Worstelaars tegen de kerk.
Magna est veritas et praevalebit - Groot is de waarheid en zij zal zegevieren, heeft het weekblad De Wekker (nr. 16) wel 1876 malen in zijn kop geschreven. Toen zegevierde het niet, doch ging het onder.
Op 11 Juli 1870 meerde de paketschoener Gouverneur De Rouville aan de kade van de St. Anna-baai. Mgr. Petrus A.H.J. van Ewijk O.P., Pater Reginaldus C. Schrauwen O.P., Pater Hyacinthus M. Bergmans O.P. en Broeder Joseph M. Köller O.P. stapten aan wal van het land, welks Missie door Paus Pius IX op 9 Juli 1868 aan de Nederlandse Paters Dominicanen was toevertrouwd.
Hun komst bracht een georganiseerde Missie. En dat was juist bijtijds. De politieke vrijheden, die het ‘vrije volk’ zo juist verworven had bij het Regeringsreglement van 1866, werden gebruikt op een wijze, die buiten de perken ging. Het volk moest aan zijn vrijheid nog gewennen. De vrij geworden slaaf, gewend als hij was aan leiding in het dagelijkse leven, zoals hem dat door zijn meester gegeven werd en in het godsdienstige leven, zoals hij dat van den priester kreeg, bleek in vele opzichten hoger te staan in de verkregen vrijheid dan de rest van het volk, waar velen door de politieke vrijheid thans uit de band sprongen. Door middel van de vrije pers predikte men, aldus Pater B.A.J. Gijlswijk O.P. in het Gouden Jubileum boek, blz. 28, de meest verregaande eisen op het gebied van onderwijs en opvoeding. Men wilde meer vrijheid in het besturen der kolonie, financiële onafhankelijkheid van het moederland, door kiesrecht wilde men krachtdadiger invloed op de gang van zaken en daar zij meenden, dat de
| |
| |
Katholieke Kerk - door wier invloed zoals de loop der historie zou tonen juist verschillende zaken hiervan werkelijkheid werden - hiertoe in de weg stond op de zegetocht der vrijheid, trok men te velde tegen priesterheerschappij en zelfs eiste men instelling van kerkeraden ter contrôle over het beheer der kerkelijke goederen. De Vrijmetselarij leende een hand aan deze actie tegen de kerk.
De historische omstandigheden op de Curaçaose eilanden hadden medegebracht, dat vrijwel geheel de inheemse bevolking tot de katholieke kerk behoorde. Tot 1863 had dit volksdeel geen rechten, maar wel vele plichten. Het is het streven der katholieke missionarissen geweest aan het inheemse volk ook rechten te doen toekennen en het eerste dier rechten was de emancipatie van 1863. Het feit dat enkele jaren daarna, in 1870, de missie in vaste handen kwam, zodat er dus meer organisatorische regelingen konden worden getroffen, bracht de katholieke leidslieden al ras in conflict met bepaalde groepen van andersdenkenden. Merkwaardig genoeg nimmer met de Joden, zelden of niet met de gezeten Protestantse kringen, maar wel veel met producten van de Verlichting, die soms zelf de Katholieke Kerk hadden verlaten en zichzelf tot leidslieden van het volk opwierpen.
| |
Het begin van een principiële pers.
Bij hetgeen over de drukkerijen gezegd werd kwam reeds ter sprake, hoe de missie reeds vroeg begon met boekjes en catechismussen uit te geven. Toen de Katholieke Missie meer georganiseerd werd, gevoelde de toenmalige kerkvoogd, Mgr. Hendricus J.A. van Ewijk O.P. alras het gemis van een eigen katholiek blad, omdat hij in Nederland het grote voordeel van een periodieke pers ter dege waarnam en zowel de quaestie van de Joodse gemeente Emanu-El als die van de zaak-Sassen de kracht van de pers ook op Curaçao hadden gedemonstreerd. De hiervoor genoemde kringen die het katholiek geloof- aanrandden waren misschien niet groot, maar door hun
| |
| |
publicaties waren zij machtig, vooral omdat er niets tegenover stond en bij gebrek aan iets anders, ieder dus hun publicaties las. Daarom heeft Mgr. van Ewijk het initiatief genomen tot oprichting van een katholiek blad, de Amigoe di Curaçao, naar de trant des tijds, als weekblad uitgegeven en gesteld in alle talen die zich voordeden. De moeilijkheid om tot oprichting van de Amigoe di Curaçao over te gaan was het gebrek aan een goeden redacteur, want in de beginnende missie had men dien niet naar keuze. Gelukkig kon Mgr. van Ewijk na twaalf jaren Pater Jordanus Onderwater O.P. aanwijzen als redacteur voor het op te richten blad, dat al eveneens naar de trant des tijds de min of meer zoetsappige titel van ‘Amigoe di Curaçao’ kreeg.
| |
| |
| |
De Amigoe di Curaçao ontstaat.
Het nieuwe weekblad werd door middel van een Programma aangekondigd, een op grote schaal verspreide circulaire welke getekend was door Pater Onderwater, de dato 21 December 1883. Het bureau van de nieuwe krant was op het Plein van Pietermaai, het tegenwoordige Julianaplein, aan de Pastorie.
Het weekblad werd genoemd ‘weekblad voor de Curaçaose eilanden’, welke ondertitel lange tijd onder de kop gestaan heeft.
Het Programma stelt de vraag of er niet voldoende andere bladen zijn, om ‘het publiek van het onontbeerlijk wereldnieuws en van de hoofdpunten onzer dagelijkse vaderlandse geschiedenis op de hoogte te brengen.’ ‘Ongetwijfeld zouden wij de laatsten zijn om alleen wegens louter politieke redenen of om voldoening te genieten nieuwsmaren onder de menigte te verspreiden aan een nieuw Curaçaos weekblad de geboorte te bezorgen. Naar onze mening echter wordt het leven van maatschappij en staat, zowel als dat van ieder afzonderlijken mens door beginselen beheerst en als door-weven: vandaar dat niemand tot een juist begrip van de politieke gebeurtenissen zal geraken, wanneer hij de ideeën of beginselen, die aan de feiten ten grondslag liggen, in zijn beschouwing ter zijde zou willen stellen; niemand het in zijn biezonder leven tot waarachtige beschaving zal brengen, die hogere en heilige beginselen, als richtsnoer zijner handelingen, buiten rekening mocht laten.’
Hier werd dus voor het eerst op Curaçao een plan ontwikkeld om niet alleen inlichtingen, maar ook voorlichting te geven. Het kennen der feiten alleen helpt den mens inderdaad niets en werkt vaak verwarrend. Daar de journalistiek o.a. bedoeld is leiding te geven aan de volksmening, is die vorm van Journalistiek de beste welke naast de objectieve weergave van de feiten - ter openbare contrôle - een beginselvaste
| |
| |
toelichting geeft. Daar reeds Paus Leo XIII op het belang der Pers gewezen had, is het vermeldenswaard, dat reeds zo spoedig op het kleine Curaçao de katholieken onder leiding van hun geestelijkheid zich naar deze richtlijn van den Paus geschikt hebben. Wat dit betreft staat de Katholieke Pers van Curaçao in de eerste rijen.
Tenslotte wordt medegedeeld, dat het blad als bedoeld voor de Curaçaose bevolking het voornaamste van zijn inhoud ten minste in het Nederlands en Papiament zou opnemen. Zoals reeds eerder opgemerkt lag dit in de lijn van de tot dan toe verschenen bladen, die alle in twee of meer talen verschenen. Gelijk in hoofdstuk II opgemerkt, besefte de R.K. Missie de fout van een tweetalig blad na weinige jaren.
In het hoofdartikel van het eerste Amigoe-nummer, de dato 5 Januari 1884, worden de lezers voor het eerst als vrienden aangemerkt, een traditie die later insliep, maar thans weer tot leven is gewekt. ‘Tussen een schrijver en zijn gestadige lezers ontstaat een verhouding, waaraan men moeilijk de naam van vriendschap kan weigeren. Wij althans beschouwen al onze lezers als vrienden, die zich van de anderen alleen onderscheiden door hun onzichtbaarheid. Dit deert evenwel niet. Want al zouden wij onze lezers, op weinige uitzonderingen na, nooit ontmoeten, al worden er geen handdrukken tussen hen en ons gewisseld, toch bestaat er tussen hen en ons een band, en een zeer heilige: ons arbeiden namelijk heeft hetzelfde doel, ons streven is gelijk, onze verlangens zijn dezelfde. Wij willen het waarachtig welzijn van Curaçao bevorderen, en dit is het wat ook zij verlangen’.
Wat een verschil van toon met de tot dan toe verschenen bladen! Wel zou ook de Amigoe di Curaçao van tijd tot tijd de strijdtrompet steken, maar zijn entree was vriendelijker dan van vele andere tegelijkertijd ontstaande bladen.
| |
| |
| |
De reactie op de verschijning van het principiële blad.
Hoe de tijdgenoten op de geboorte van de Amigoe di Curaçao reageerden, blijke uit wat in het tweede nummer van de Amigoe di Curaçao geschreven werd.
In de Amigoe di Curaçao van 12 Januari 1884 leest men omtrent deze reactie het volgende:
‘Onze stoutste verwachting is overtroffen geworden. De Amigoe di Curaçao heeft een groten getale lezers gevonden op Curaçao en de naburige Eilanden, terwijl hij het oog met blij en rustig vertrouwen op een nog schoner toekomst mag vestigen.
Schreven wij de ruime verspreiding van ons blad alleen aan een ruime circulering van onze programma's toe, dan zouden wij onrechtvaardig wezen. Neen, menige woning opende zich gul en hartelijk voor de Amigoe di Curaçao doordien alle hier verschijnende weekbladen zijn komst vooraf bekendmaakten. ‘El Imparcial’ en ‘De Vrijmoedige’ deden dit, zij het dan ook alleen met de noodzakelijke woorden, welke ene loutere kennisgeving vereiste, en welbedacht om toch van geen voor of tegeningenomenheid te doen blijken. Inzonderheid leggen wij dan ook de nadruk op onze erkentelijkheid ten opzichte van ‘De Curaçaosche Courant’. Geheel ten onrechte zou men hare goede bedoeling jegens ons misduiden, als men te veel acht sloeg op de welkomstgroet, die zij voor ons niet overheeft.
Genoemde Courant sprak met deze ridderlijke bekentenis haar innige overtuiging uit, gemotiveerd door het ontkennend en, naar onze innige overtuiging, niet gemotiveerde antwoord op de vraag: ‘of in onze kleine maatschappij, waarin de verschillende gezindten in eendracht en verdraagzaamheid naast elkander bestaan, nieuwsbladen met bepaalde kerkelijke kleuren voor het algemeen nuttig te achten zijn.
Deze woorden wekken bij ons geen bezwaar. Integendeel. Behalve toch dat wij hier de Curaçaosche Courant leren kennen als een Courant, die zelf geen bepaalde kerkelijke kleur
| |
| |
heeft, verblijdt ons niet weinig het feit van ‘die verdraagzame en eendrachtige samenwoning op Curaçao der verschillende gezindten.
De Curaçaosche Courant spreekt daar natuurlijk in overdrachtelijke taal. Tussen verschillende partijen, verschillende meningen, verschillende leer en verschillende zogenaamde godsdienstige en politieke denkbeelden - tussen verschillende gezindten derhalve, kunnen dikwijls evenmin als tussen ja en neen verdraagzaamheid en eendracht bestaan.
Bijgevolg, bestaan de eendracht en verdraagzaamheid, waar hier sprake van is, alleen tussen de personen, die tot de verschillende gezindten behoren. En dit pleit zeer voor de Curaçaoënaars en hunne beschaving. Het is een sprekend bewijs, dat zij bij het grootste verschil van meningen en gevoelens - zelf waar het de hoogste vragen des levens geldt - wijze, bezadigde mensen zijn en zichzelven meester blijven; dat zij geen vriend om verschil van overtuiging, op bezadigde toon en met vriendschappelijke vrijmoedigheid geuit, onvriendelijk zullen bejegenen, nog minder, wat vaak elders geschiedt, hem de vriendenkring ontzeggen. Ere dus den Curaçaoënaars! En zulk een eer geeft hun de Curaçaosche Courant. Maar wat zij met de ene hand geeft, neemt zij dat met de andere niet weder terug? ‘De minste onbedachtzaamheid, zegt zij, van de Amigoe di Curaçao kan aanleiding geven tot twist in godsdienstige zaken.’ Met haar welnemen! Aan de ene kant is het toch wel een weinig onheus, om iemand, die zich als een vriend aanmeldt, bij zijn eerste binnentreden reeds in het gezelschap, met zulk een waarschuwing te begroeten; aan de andere kant, dunkt ons, dat ene dergelijke waarschuwing tevens de grenzen nadert van ene belediging voor het gezelschap zelve. De kleinste vonk zal een kruitmijn doen springen; maar een enkele onbedachtzaamheid van verstandige lieden, zal die ook zulke ontzettende gevolgen kunnen hebben onder zoveel mensen van verstand en doorzicht, als waaruit de Curaçaose maatschappij gezegd wordt te bestaan;
| |
| |
onder zovele beschaafde lieden die zich wel allerminst door ene geringe onbedachtzaamheid van een vriend tot twist, krakeel en andere dergelijke dingen zullen laten vervoeren?
Uit het voorgaande blijkt genoegzaam onze verhouding tot de verschillende ‘gezindten’ op de Curaçaose zuster-eilanden. Eerbied en achting voor elkander en elkanders rechten; eerbied voor iedereen, tot zolang hij de eerbied jegens zich zelven niet verliest: nogmaals, wij doen hulde aan de oprechte bedoeling van de Curaçaosche Courant met haar aankondiging van de Amigoe di Curaçao en zijn niet het minst erkentelijk, ‘dat zij toch heeft willen hopen en vertrouwen, dat hij met genoegzame tact op het gekozen veld zal arbeiden om geen oorzaak van verwijdering te zijn, waar aaneensluiting voor het algemeen zozeer wenselijk is.’
Buitengewoon hartelijk was de ontvangst van dit eerste katholieke blad op Curaçao dus zeker niet. De persoon van den eersten redacteur. Pater Onderwater O.P., was die van een strijder. De eerste drie jaargangen van de Amigoe di Curaçao werden door hem geredigeerd, hoewel Mgr. van Ewijk zelf ook veel stukken voor de krant schreef. Pater Onderwater werd in 1887 ontheven van zijn redacteurschap en overgeplaatst naar St. Maarten waar hij in 1891 overleed. Alle Curaçaose bladen hebben toen een woord van nagedachtenis aan hem gewijd.
Ook van buiten het Eiland Curaçao kwam reactie.
| |
Aruba sluit terstond vriendschap met de Amigoe di Curaçao.
Aruba reageerde al spoedig, hoewel in de kop naar de trant des tijds Bonaire vóór het toen nog zo weinig ontdekte Aruba werd genoemd. In het vierde nummer vindt men een ongetekende brief van Aruba, de dato 12 Januari 1884, waarin ‘met ingenomenheid’ kennis wordt genomen van de titel van het blad als bedoeld voor de Curaçaose eilanden, omdat een voorliefde voor het eiland Curaçao alleen ‘zo nadelig placht te
| |
| |
wezen voor de eilanden Bonaire en Aruba. De Arubanen mogen dus hopen dat, gelijk de Vriend van Curaçao betuigt, het waarachtig welzijn van Curaçao te willen bevorderen, hij ook dat van de andere Curaçaose eilanden, van Bonaire en Aruba, zal voorstaan.’
| |
De ontwikkeling van de subsidiestrijd en de Pers.
Ook voor de katholieken was een eigen krant nodig. In twee voorgaande gevallen was de krant een probaat strijdmiddel gebleken, ook op Curaçao. De aanvallen tegen de katholieken, met name wat betreft hun onderwijspolitiek, waren vele. Enkele woorden ter oriëntatie kunnen hierbij niet gemist worden.
In 1842 is de R.K. Missie op Curaçao met haar onderwijs begonnen. Er was toen geen wet op het onderwijs, doch slechts een Provisioneel reglement, waaraan hetzelfde beginsel ten grondslag lag als aan het Nederlandse reglement van het Lager Schoolwezen en Onderwijs van 1806, hetwelk de staat beschouwt als opvoeder der jeugd en welks doel dus is het openbaar onderwijs algemeen te maken. In de practijk van Curaçao kwam dat hier op neer, dat het Bestuur zich alleen het onderwijs der meer gegoeden aantrok. In de Curaçaose buitendistricten, alsook op Aruba en Bonaire, bleef men ervan verstoken. De R.K. Missie richtte toen volksscholen op, waarvoor een toestemming van de overheid nodig was, die naar het recept der Nederlandse onderwijswet, slechts aan biezondere neutrale scholen werd gegeven. Later, na 1866 na het nieuwe regeringsreglement, werd vrijheid van onderwijs verleend mits voldoende bewijzen van bekwaamheid en zedelijkheid aanwezig waren.
Artikel 180 bepaalde: ‘Zoveel de middelen gedogen zorgt de overheid, dat het lager onderwijs de verkrijging der allereerste kundigheden onder het bereik brenge ook der onvermogenden. Zij doet dit door ondersteuning van biezondere of oprichting van openbare scholen.’
| |
| |
De missie-scholen kregen hierdoor dus een rechtspositie, doch voorwaarde voor het ontvangen van subsidie bleef de eis der neutraliteit, nl. dat niets geleerd mocht worden wat in strijd was met de godsdienstige begrippen der andersdenkenden. In de practijk was dit niet erg, daar immers de schoolgaande jeugd van de missie-scholen geheel katholiek was; wat erger was dat de ondersteuning van Bestuurszijde uitbleef.
Hieruit ontstond de Curaçaose schoolstrijd: de strijd om subsidie. In de bestaande weekbladen lieten Jan en alleman hun licht schijnen over het onderwijs. Ondeskundige lieden, die door drukkerijbezitters gelijk men hiervoor zag, gehuurd werden om een weekblad te redigeren, schreven over ontwikkeling, opvoeding e.d. Vaak stond de ambtenarij hier achter. Dit duurde tot zeven jaar na het nieuwe regeringsreglement, tot in 1873, toen een nieuw reglement werd uitgegeven, waarbij ook de eis der neutraliteit gehandhaafd bleef.
Daar het missie-onderwijs in dienst der kolonie werd opgenomen, kwam het biezondere neutrale missie-onderwijs niet zoals in Europees Nederland naast de openbare school te staan maar in plaats van het openbare. Hieruit vloeide recht op financiële hulp van het gouvernement voort.
Inmiddels bleef een kleine minderheid in bladen als ‘Civilisadó’ (het eerste Papiamentse blad), maar vooral in ‘De Vrijmoedige’ en ‘De Wekker’ onder leiding van Casten David Meyer stoken tegen het katholieke onderwijs. Civilisadó hield spoedig - eind 1875 - op te bestaan en in De Vrijmoedige schreef Meyer zijn meer parlementaire stukken, terwijl De Wekker meer triviale uitlatingen en scheldtiraden bevatte.
| |
De Amigoe di Curaçao krijgt een vijand.
‘De Vrijmoedige’ is in deze schoolstrijd de grote tegenstander van de ‘Amigoe di Curaçao’ geworden. Er waren er
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
17. Behalve ‘El Eco de Venezuela’ (nr. 58), alle bladen van Jacob Moreno. ‘El Observador’ (nr. 33) draagt het Alziend Oog in de kop.
| |
[pagina t.o. 161]
[p. t.o. 161] | |
18. ‘Civilisadó’ (nr. 6) is het eerste blad, dat in het Papiament op Curaçao verscheen in 1871.
| |
| |
velen, maar die kenmerkten zich door hun toon en taal zodanig, dat debat met hen niet aanlokkelijk was.
De Vrijmoedige was al in 1875 ontstaan, midden in de disputen over de onderwijsverordening van 12 Maart 1873, die op 11 Juli 1873 werd uitgegeven, en waarbij gelijk gezegd de verouderde toestand, geschapen door het nieuwe regeringsreglement van 1865, tenslotte enigermate geregeld werd. De scholen werden volgens artikel 3 dier nieuwe verordening onderscheiden in openbare en biezondere scholen, waarbij valt op te merken, dat de biezondere scholen in casu de katholieke missie-scholen waren, want andere biezondere scholen waren er hier toentertijd nog niet.
Casten D. Meyer gaf nu een blad uit, waarin hij ging betogen, dat het katholieke onderwijs achterlijk was.
Op zichzelf was dit een afwijking van zijn programma, want in het eerste nummer van De Vrijmoedige, de dato 6 April 1875, leest men een programma, waarin o.a. het volgende staat:
‘Het blad is bedoeld om op goedkope wijze het lezend publiek der kolonie op de hoogte te houden van de voornaamste gebeurtenissen, die hetzij in ons midden, hetzij daar buiten, op staatkundig of ander gebied plaats grijpen. Het zal daarom wars zijn van alle eenzijdigheid, partijdigheid en het hekelen quand-même. De redactie zal het goede beamen en prijzen en steeds rekenen met de dwalingen ter goeder trouw. Zij zal daarom slechts die maatregelen of handelingen, welke tot benadeling der algemene belangen zouden kunnen leiden, bestrijden en wel met alle vrijmoedigheid [waaruit de naam van het blad volgde] en onverbiddelijkheid.’
De redactie verklaart tenslotte uitdrukkelijk niet voornemens te zijn personen aan te hangen noch enige politieke of godsdienstige partij te dienen.
Een katholiek blad werd nodig om het andere standpunt uiteen te zetten en zo trad een nieuwe strijder in het worstelperk.
| |
| |
In het heetst van deze strijd had Mgr. van Ewijk daarom zijn Amigoe di Curaçao opgericht, gelijk gezegd, in twee talen, zodat hij alle lagen van het volk tegelijk zou kunnen bestrijken, iets wat later onjuist bleek te zijn om de grote verscheidenheid van geestelijke ligging der lezersgroepen. In Maart 1884 kwam het tot een ontwerp-verordening ‘regelende het onderwijs in de kolonie Curaçao’. Wéér een hevige reactie in de Pers.
Het valt uiteraard buiten het kader van dit geschrift dieper te treden in de zo interessante en boeiende onderwijsstrijd van Curaçao, die de lezer beschreven vindt in het voortreffelijke opstel van B.A.J. Gijlswijk O.P. in Gouden Jubileum der Dominicaner Missie op Curaçao (Nijmegen 1920), blz. 70 e.v. Slechts zij vermeld, dat na vele requesten de subsidie in 1885 verhoogd werd. De strijd bleef voortduren, de personen van de gouverneurs Barge en De Jong van Beek en Donk werden erin betrokken en het duurde tot 1907 toen door verwerping van het neutraliteitsbeginsel het missie-onderwijs zijn karakter wettelijk zag erkend.
| |
Uit de band.
De strijd in de Curaçaose Pers laaide vlammend op. Fel stonden de bladen tegenover elkaar. De Joden kozen de zijde van de katholieken. Wie de geschiedenis der Curaçaose journalistiek bestudeert, merkt terstond op, dat men in de Joodse bladen nimmer anti-katholieke tendenzen bespeurt. De enige uitzondering schijnt geweest te zijn Jacob Moreno, die in 1886 een onbetekenend weekblad in het Spaans had uitgegeven ‘El Observador’ (nr. 33), maar die in de onderwijsstrijd terugkwam met ‘El Zancudo’ (d.i. de mug; nr. 68) in 1899.
‘El Imparcial’ (nr. 10) met name trok rechtstreeks partij voor de katholieken en trad nog 6 Februari 1906 in het krijt tegen De Wekker, toen El Imparcial schreef, dat ‘het ka- | |
| |
tholiek onderwijs geen idioten van de landnegers maakt’, zoals De Wekker op platte manier had geschreven.
Men nam geen blad voor de mond. Hoe het toen met de persvrijheid gesteld was - wij geven dit als voorbeeld, zonder instemming te betuigen met dit soort van journalistiek - bleek wel toen de persoon van den gouverneur rechtstreeks in de strijd betrokken werd. ‘La Opinión Pública’ (nr. 69), een van de ergste bladen, die Curaçao gekend heeft, schreef op 9 October 1901 bijvoorbeeld: ‘Barge...... meer godsdienstig...... dan vooruitstrevend, meer sectarisch dan onpartijdig magistraat, willekeuriger dan een Russisch autocraat, meer katholiek dan de paus...... schonk zulk een voortdurende bescherming aan die scholen van obscurantisme, genaamd katholieke scholen, dat hij zelfs de subsidie vermeerderde en voor 5000 gld. de gouvernementsschool in Otrabanda verkocht, die 15.000 of 20.000 gld. moet gekost hebben, om aldus de adepten van Rome beter te begunstigen’ (het laatste was inderdaad waar, doch de bedoelde gouvernementsschool was allang overbodig geworden, omdat bijna alle jongens van Otrabanda de Fraterscholen waren gaan bezoeken - het St. Thomascollege kwam in 1886 - en er voor enkelen toch geen complete school kon gehouden worden, temeer waar binnen tien minuten nog een andere te grote gouvernementsschool plaats in overvloed bood).
‘La Opinión Pública’, ‘El Eco de la Verdad’, ‘El Zancudo’, ‘El Semanario’, ‘De Vrijmoedige’ en ‘De Wekker’ vormden de voornaamste bladen, die tegen de katholieken schreven. ‘El Azotador’ (nr. 26) was al even anti-clericaal, hetgeen te merkwaardiger was, omdat zijn eigenaar J.F. Neumann ook ‘De Curaçaosche Courant’ (nr. 1) bezat. Inderdaad trok dit semi-officiële blad soms partij tegen het biezonder onderwijs. Zo kwam in De Curaçaosche Courant van 25 Augustus 1905 een ‘onbevooroordeelde’ het biezonder onderwijs aanvallen door de officiële schoolcommissie van het maken van verkeerde rapporten en adviezen te betichten,
| |
| |
waartegen de toenmalige Procureur-generaal, die twaalf jaar lid van de schoolcommissie was geweest, in het nummer van 1 September 1905 opkwam.
| |
In Nederland verscheen de enige afzonderlijke brochure over de Curaçaose pers.
Het zou een onsmakelijke bladzijde worden de scheldtiraden te herdrukken, die toen geschreven zijn. De strijd liep evenwel zo hoog, dat zelfs in Nederland het Maçoniek Weekblad en Het Koloniaal Weekblad zich erin mengden, waarbij duidelijk bleek, dat een blad als De Wekker serieus genomen werd. Dit had ten gevolge, dat een katholiek geestelijke, Pater Laurentius P. Suermondt O.P., die van 1891 tot 1901 op Curaçao vertoefde (Gouden Jubileum, blz. 188, no. 47) na zijn terugkeer in Nijmegen aldaar een brochure uitgaf onder de titel van ‘Lieve manieren van zekere Curaçaosche pers’ onder de schuilnaam Phyllomanicus (bladen-verzamelaar), waarin hij de geestelijke waarde van verschillende bladen onthulde.
En dit was nodig. ‘De afstammelingen van de geroosterde Afrikanen zullen het uur zegenen waarop hun verlichte en vooruitstrevende gouverneur dit land betrad’, zo schreef ‘La Opinión Pública’ van 14 Mei 1902, ‘wij koesteren de hoop, dat weldra dank aan ons bestuur, de dageraad van betere dagen zal aanlichten en dat de sluier van onwetendheid en domhouderij zal afgerukt worden, die heden de ogen des volks bedekt.’
‘El Eco de la Verdad’ van 15 Mei 1902 was niet minder: ‘De heren pastoors spuwen vuur! Wat is er dan voorgevallen? Ach, niets biezonders, onze goede gouverneur heeft aan de Koloniale Raad een ontwerp voorgelegd om het openbaar onderwijs aan vaste bepalingen te onderwerpen, gelijk overal geschiedt in de beschaafde wereld. Leve onze goede gouverneur!’
| |
| |
Toen Jhr. van Beek en Donk was aangekomen, jubelde ‘De Wekker’‘Volaverunt. Zij zijn vervlogen, zij zijn voorbij die goede oude tijden, waarin de Roomse bisschoppen alleen het hoge woord mochten voeren. O ja, zij zijn vergaan om niet weder te komen. Onze tegenwoordige landvoogd, die niet sectarisch is als zijn voorganger, handelt naar eer en plicht...... Wij behoeven niet meer te vrezen voor Rome's roede. Die goede oude tijden zijn vervlogen. Volaverunt!’
Felle anti-clericale uitlatingen vulden de weekbladen dier dagen: El Semanario van 19 Mei 1902 schreef over onze Priesters: ‘Met de aanmatiging en de durf, die hen overal en altijd eigen is, waar ze de belangen van Rome moeten voorstaan, blazen die slechte burgers een dikke stofwolk omhoog, ter verblinding van het bestuur, dwazen zijn het, met monomanie behept door hun lang verblijf op de seminariën, waar ze alle goedaardigheid afleggen en zich in een soort mummies veranderen zonder enig gevoel voor het vaderland of huisgezin.’
De Wekker van 10 Mei 1902 noemde de Priesters ‘getonsureerde hemeldragonders, die hun gal uitspuwen tegen allen, die niet ootmoedig de rug krommen onder Rome's ijzeren juk.’
La Opinión Pública van 9 December 1902 schreef over de ‘dwepers onnuttig voor vaderland en haard en familie en ook voor zichzelven, lastdieren, bestemd om altijd voor Rome te werken, om met hun bloed de weelde en lustige rust te onderhouden van een groep mensen, die zich bevoorrecht wanen en vrij van de wet des arbeids in de naam van een belachelijken en bespottelijken God.’
| |
De scheldbladen gingen allen ten gronde.
Hiervoor zijn enkele voorbeelden gegeven om te doen zien hoe de Curaçaose pers gegroeid is, waar men nog wel antigodsdienstige uitlatingen kan bespeuren, maar toch zeker ner- | |
| |
gens meer in dergelijke braltaal als hiervoor aangehaald. Het ging ook te ver voor de smaak van het publiek, dat van zulk worstelen niets moest hebben.
De beschaafde Joodse families, de oude gezeten Protestantse kringen lustten dit onhebbelijk geschrijf van volkomen onbevoegden niet langer. Het pleit voor ze, dat ze niet door middel van processen getracht hebben een eind te maken aan de misbruikte persvrijheid, maar dat ze bij zulke aantallen hun abonnement opzegden, dat Hipólito Aumaillon, de brute redacteur van La Opinión Pública kamp moest geven.
In December 1902 schreef hij, dat hij zich terugtrok ‘uit het worstelperk der pers’, ‘om dezelfde redenen, die als lood drukken op alle persondernemingen in [sic] dit eiland van nare onverschilligheid voor alles wat intellectuele arbeid is voor alles wat geen zuiver mercantilisme is.’
Het jaar 1902 is een keerpunt in de geschiedenis der Curaçaose pers, omdat de verdwijning van een der ergste producten die hier ooit van de drukpers verschenen zijn, bewees, dat de partij waarop de scribenten van laster en scheldwoorden rekenden, hier niet bestond. Curaçao stond daar boven. Scheldbladen hebben hier geen kans. Alleen De Wekker, die het nog tot 1915 zou uithouden, treurde; dit blad schreef op 3 Januari 1903: ‘Met leedwezen melden wij, dat onze collega La Opinión Pública, die gedurende vijf jaren met mannenmoed en lofwaardige cordaatheid de strijd had gevoerd en volgehouden tegen het rijk der duisternis, dat de grenzen van zijn gebied hoe langer hoe meer hier schijnt te willen uitzetten, met zijn nommer van laatstleden Dinsdag opgehouden heeft te bestaan.’
In hetzelfde blad zegt Casten D. Meyer, redacteur van De Wekker, dat ‘een bekrompen zo niet armoedig bestaan’ Aumaillons deel was. Dwepend sermoeneren, godgeleerde botheid, huichelaars en schoften, op domheid speculeren, staatswelvaart ruïneren, waren termen die het Curaçaos publiek niet slikte. Dezulken konden slechts het worstelperk der
| |
| |
pers verlaten. Voor hen bestond hier geen broodwinning.
‘De Vrijmoedige’ ontzag zich in deze strijd niet, vaak zeer persoonlijk te worden en den persoon van voorstanders van het missie-onderwijs aan te vallen. Dit was nog te merkwaardiger, omdat de redactie van dit blad in haar eerste hoofdartikel van 6 April 1875 verklaard had, dat ten aanzien van ingezonden stukken geen andere perken zouden worden gelegd, dan die welke in het belang der orde en zedelijkheid noodwendiglijk in acht moeten worden genomen, terwijl het tevens eist zakelijkheid en gematigdheid bij de behandeling der besproken onderwerpen en onthouding van alle hatelijkheden en persoonlijkheden, die slechts verbitteren en nimmer overtuigen kunnen.
Het feit, dat de Vrijmoedige zelf van deze regel is afgeweken, heeft er dan ook toe geleid, gelijk Casten D. Meyer zelf geschreven had, dat inderdaad ieder verbitterd werd en niemand overtuigd. Het blad ging met den persoon van den redacteur ten gronde en daar hij niemand overtuigd had, kwam het biezonder onderwijs hier toch tot stand.
| |
Een katholiek scheldblad ging nog sneller ten gronde.
Toch kwamen de ruwe woorden niet van ene zijde alleen. In het heetst van het gevecht werd in Juni 1899 ‘La Luz’ (nr. 72) opgericht. De oorzaken, die tot het ontstaan van dit blad leidden waren tweeledig. Gelijk reeds vroeger opgemerkt was de Amigoe di Curaçao een tweetalig blad. Reeds na vijf jaren bestaan te hebben bleek dat dit fout was. Weliswaar verschenen de meeste bladen in verschillende talen, doch dit betrof dan nieuwsbladen. De Amigoe di Curaçao was een principieel blad en in zoverre als de taal de uitdrukking der gedachten is, bleek hier juist de fout te liggen. Nú niet, maar zeker niet gedurende de tweede helft van de vorige eeuw, werden de bredere lagen van het volk beheerst door dezelfde
| |
| |
ideeën als die welke voorzitten bij het Curaçaose Bestuur of de Regering in Nederland en bij de ambtenaarsstanden alhier. Daar ten dele de bedoeling aanwezig was invloed te oefenen op die kringen - o.a. in de schoolstrijd - werden vanzelfsprekend deze artikelen in het Nederlands gesteld en waren zij ook zwaarder van stof dan geschikt was voor de rest van het volk. Hieruit ontstond ‘La Union’ (nr. 40) van Pater Ludovicus A.J. Jansen O.P.
| |
De eerste Union.
La Union (nr. 40) was aanvankelijk slechts bedoeld als orgaan van de St. Jozefgezellenvereniging op Pietermaai.
In Pater Jansen vond men evenwel een buitengewoon begaafden redacteur en zo breidde zijn lezerskring zich alras uit. Zeer populair werd het blad door een geënsceneerde briefwisseling tussen Ipi en Cobi, pseudoniemen voor Pater Ludovicus A.J. Jansen O.P. en zijn broer Pastoor Vincent J.A.M. Jansen (‘Gouden Jubileum enz.’, blz. 186, no. 27 en 28).
Het was een klein blad van acht pagina's op een formaat van 23 bij 16 cm. Vlotte stukjes en raadsels maakten het alras populair. Het eerste nummer kwam uit op St. Jozefs feestdag, 19 Maart 1889 en spoedig bleek het de Amigoe di Curaçao in de schaduw te stellen. Pater Jansen, die op de pastorie van de Heilige Rozenkrans op Pietermaai woonde, wist de volkstoon te treffen en hij is het geweest, die het gewone volk leerde op te komen voor zijn geloof.
| |
Een voorbeeld van pastorale journalistiek op Curaçao.
De gebroeders Jansen - Vincent was feitelijk geen pater, maar wereldsheer; hij kwam van Warmond - zijn in de journalistieke geschiedenis van Curaçao biezondere verschijningen geweest, omdat zij voor het eerst voor het gewone volk schreven, ook tot ver in de buitendistricten.
Pater Ludovicus Jansen was geboortig uit Schiedam. Op 10 Juni 1845 aanschouwde hij het levens- | |
| |
licht. Na in 1872 priester te zijn gewijd, werkte hij -drie jaren in Europees Nederland en daarna kwam hij met Mgr. Alphonsus M.H.J. Joosten O.P. in 1875 naar Curaçao. Er waren toen slechts zes paters Dominicanen en op Pietermaai waar Pater Ludovicus Jansen geplaatst werd, stond nog een noodkerk. Reeds na een jaar, 9 Augustus 1876, werd Pater Jansen naar San Willibrordo verplaatst, waar hij ook slechts kort bleef, want in Juni 1877 ging hij terug naar Pietermaai.
Op 25 Maart 1883 is hij daar Pastoor geworden, juist een jaar nadat de huidige kerk aldaar gereed gekomen was. Behalve verloven in 1885, 1897 en 1909 en enige jaren als Pastoor te Oranjestad is Pater Ludovicus Jansen steeds op Pietermaai gebleven. Dáár is het ook, dat hij die St. Jozefs Gezellen stichtte, voor wie het veertiendaagse blad La Union geschapen werd, dat een gehele omwenteling in de katholieke pers van Curaçao zou brengen en daardoor ook op de neutrale pers invloed heeft geoefend.
Pater Jansen is een der twee journalisten van Curaçao, die koninklijk onderscheiden werd (de andere: Pater Hulsman, van de Amigoe di Curaçao), in 1908 werd hij ridder en in 1920 officier in de Orde van Oranje Nassau. In 1937 bij de oprichting van zijn borstbeeld voor de kerk van Pietermaai op de herdenkingsdag van zijn afsterven 14 November 1921, wijdde de Amigoe di Curaçao enige artikelen aan Pater Ludovicus Jansen (Amigoe di Curaçao, 13 en 17 November 1937).
Over het werk van zijn broer, Pastoor Vincent Jansen, die eveneens op San Willibrordo zat en daar bouwer werd van de huidige kerk, verscheen een monographie van Pater M.D. Latour O.P. als nummer 7 in de reeks ‘Mi Biblioteca Papiamento’, 1940, blz. 16 e.v. Beide figuren zijn voor Curaçao's historie in vele opzichten van belang; uiteraard kan hier slechts hun plaats in de journalistieke geschiedenis van ons eiland worden belicht.
| |
| |
Op St. Jozefs feestdag, 19 Maart 1889, is dus het eerste nummer van La Union verschenen onder het in het Papiament vertaalde motto, waarmede de gezellenverenigingen in Duitsland en Nederland haar vergaderingen openen: ‘God zegene het eerzame handwerk’. Dit veertiendaagse blad werd alras populair door twee permanente medewerkers sedert het begin. Dit waren, zoals gezegd, ‘Ipi’ en ‘Cobi’.
Ipi kondigde zijn nieuwe werkzaamheid aan met de woorden: ‘Het is lang geleden, dat ik berichten aan het publiek heb doorgegeven. De reden hiervan is duidelijk. Enkele dagen na te zijn teruggekeerd van onze grote reis is mijn vrouw Eugenia zo ziek geworden, dat ik vreesde haar te verliezen. Gedurende deze ziekte heb ik al de moed en de lust om te schrijven verloren en toen God mijn vrouw de gezondheid weer terug heeft gegeven, heb ik een zeereis met haar gemaakt en nu ben ik maar nog enkele dagen hier.
Nu, om de waarheid te zeggen, heb ik er niet meer aan gedacht om berichten te geven. Mijn bedoeling was de dagen rustig door te brengen in de cunucu, om slechts voor mijn vrouw en kinderen te leven, toen Cobi mij het Program van La Union met een brief van de redactie overhandigde. Toen ik het papier en de brief gelezen had, waarin mij gevraagd wordt geregeld enkele berichten voor La Union te sturen, zoals ik eertijds gedaan had voor de Amigoe di Curaçao, heb ik mij weer vol goede moed gevoeld. Ook Cobi heeft het mij gevraagd en ik heb La Union geschreven, dat ik aan het verlangen zoveel mogelijk zal voldoen.’
Ipi was dus Pater Ludovicus Jansen en ‘zijn vriend Cobi’ was zijn broer Pastoor Vincent A.J.M. Jansen van San Willibrordo.
Cobi schrijft in zijn eerste brief de reden van hun briefwisseling:
‘Nu heeft de Redactie van La Union mij gevraagd of ik, als werkman en als lid van St. Jozefs Gezellen Vereniging, niet de zorg op mij kan nemen om jullie iedere keer wat te
| |
| |
lezen te geven. Heel graag; maar wat zou ik, timmerman, die de meeste tijd in de cunucu is, kunnen schrijven? Ik ben toen bij mijn vriend, dien jullie allen al heel lang kennen, Sjon Ipi geweest; hij is enkele dagen geleden teruggekeerd van zijn reis. Ik had een brief van de Redactie voor hem. Nauwelijks had Sjon Ipi de brief gelezen of wij waren beiden vol moed en al pratend hebben wij met elkander afgesproken, dat ik voor de berichten van Curaçao en zijn eilanden zal zorgen en onze vriend Ipi voor de gehele wereld, die hij voldoende kent.’
Op deze aangename manier hebben de twee gebroeders Jansen hun intrede gedaan als schrijvers in La Union.
Over het algemeen gaf Cobi inderdaad berichten over Curaçao, maar dikwijls bracht hij den mensen de waarheid onder het oog. Zo schreef hij in zijn brief van 17 Maart 1890: ‘Mijn vrienden, de oogsttijd nadert. Deze dagen gaan jullie de oogst binnen halen en jullie zullen de schuur met de zegen vullen, die de hemel jullie gegeven heeft. Staat Cobi toe jullie een goede raad te geven. Ongetwijfeld zullen jullie feest hebben, wanneer jullie de vrucht van het werk en het zweet van bijna het gehele jaar zult binnenhalen. Begaat geen onregelmatigheden, beledigt je God niet, terwijl jullie genieten van de zegen. Als jullie vette beesten slacht en de horens bespelen, de “Foedoewé”, “Di Guaira”, “Hoenja lamanta para” zingt of een Nederlands lied, wie zou er dan tegen kunnen zijn? Maar gaat jullie feestdagen niet doorbrengen met onpasselijke dansen, dronkenschap, en beledigt God ook niet door op Zondag te maaien.’
Op 16 April 1890 uitte Cobi zijn verontwaardiging tegen enkele mensen, die zo brutaal waren zelfs op Paasdag hun maïs binnen te halen: ‘Ongetwijfeld zullen zij een grote straf van de hemel krijgen als zij geen boete doen.’
‘Cobi, Cobi, zeide ik spijtig, maar de mensen van tegenwoordig zijn net als die van uw tijd. Ik ken een pastoor, die dit jaar zijn verontwaardiging moest uiten, omdat er enkele
| |
| |
mensen waren, die op Paasdag de heilige Mis niet hebben bijgewoond, omdat zij zijn gaan vissen!’
Cobi was er niet voor dat de landzaten van Curaçao hun land zouden verlaten om ergens anders hun geluk te gaan zoeken. Op 14 Maart 1890 schreef hij daarover: ‘Naar ik gehoord heb, hebben weer veel werklieden Curaçao verlaten om hun geluk ergens anders te beproeven. Ik hoop, dat zij er allen hun voordeel mede zullen doen; maar oordelend naar wat wij iedere dag zien gebeuren, twijfel ik ten zeerste. Over enkele dagen zullen wij velen hunner zien terugkeren in een ergere staat dan waarin zij vertrokken zijn. Mijn werklieden, neemt mijn raad ter harte. Laat jullie niet in de war brengen door een of anderen agent, die jullie een prachtige toekomst aanbiedt. Als jullie hier een werk hebt, dat je genoeg oplevert om te leven, blijft hier en zoekt geen luxueus leven. Het droge brood op je eigen land wint het van de kostelijkste maaltijd in een vreemd land.’
Ook laakte Cobi de misbruiken bij gelegenheid van een Eerste Heilige Communie. In zijn brief van 26 Mei 1890 schreef hij: ‘Op 3 Juni zullen de kinderen van San Willibrordo hun Eerste Heilige Communie doen. In een andere Parochie zal dezelfde plechtigheid plaats vinden binnen weinige dagen.
Wij hopen dat de ouders van die kinderen meer zorg zullen dragen opdat hun kinderen met een schone ziel ter communie zullen gaan dan dat zij hun kinderen tot in de puntjes gekleed hebben en feest vieren boven hun stand. Is het niet dwaas te zien, dat de kinderen op zo'n dag kleren dragen die feitelijk alleen de rijkste mensen dragen.
Is het niet dwaas dat zij zoveel geld uitgeven om hun kinderen een feestdag te bezorgen, die een schande is voor onze Heilige Godsdienst en die ieder beschaafd mens moet afkeuren en critiseren?’
Vooral gaat Cobi vaak tegen het gebruik te keer, dat met het woord ‘vrijhaaf’ wordt aangeduid. Dit is de gewoonte
| |
| |
die nog bestaat en betekent dat op de dag van de eerste Heilige Communie allen, die zulks willen een huis binnen kunnen gaan waar zo'n feest is om een borrel te nemen op de gezondheid van dengene, die de eerste Heilige Communie doet.
Dat dit een massale dronkenschap veroorzaakt, kan iedereen begrijpen. Cobi spreekt enkele bittere woorden erover in zijn brief van 8 Juni 1890. ‘Er is nog iets dat me weer tegen is gevallen nl. die “vrijhaaf”. Ik schuif de schuld niet op de cuders van die kinderen, maar op die bende bandieten die van de stad en van de cunucu van Banda Abao (het platteland) is gekomen om rumoer te maken en te profiteren van zo'n grote en heilige dag. Zij lopen hier, lopen daar, drinken hier, drinken daar tot zij niet meer meester zijn over zich zelf.
Wanneer zal de “vrijhaaf” afgelopen zijn? Hadden we maar de moed om degenen die niet tot onze familie behoren, weg te sturen van ons huis wanneer zij drank komen vragen.’
Zoals men uit deze voorbeelden ziet, een soort pastorale journalistiek, die dit blad een populariteit heeft gegeven, als wellicht geen ander blad onder het eenvoudiger volk ooit heeft erlangd. Helaas stierf Pastoor Vincent Jansen vroegtijdig op 5 Augustus 1890 aan boord van de Prins Maurits. De brieven van Cobi werden voortgezet door een ander, naar alle waarschijnlijkheid den overlevenden Pater Ludovicus Jansen, die dus een briefwisseling met zichzelf ensceneerde.
Zo leest men op Vincents sterfdag (5 Augustus 1890) een brief van een anderen Cobi. Hieruit verneemt men, dat pastoor Vincent Jansen van San Willibrordo op 1 Augustus 1890 naar de pastorie van Pietermaai is gegaan, dat hij daar drie dagen gerust heeft en dat hij op 4 Augustus aan boord ging van het Nederlandse schip ‘Prins Maurits’ om via Haïti en New York naar Nederland te reizen.
Deze Cobi II, die deze brief geschreven heeft op 5 Augustus wist nog niet dat Cobi I toen gestorven was. De laatste woorden van Cobi I staan vermeld in een afscheidsadvertentie
| |
| |
geschreven op Pietermaai op het feest van den Heiligen Dominicus van het jaar 1890.
Ter volledigheid ten aanzien van dezen populairen amateur-journalist, zij nog vermeld, dat er op 5 October 1890 een derde druk van ‘Sagrado Coerazon di Hesus’ of ‘Meditacion pa luna di Juni’ verscheen; dit was een kerkboek ook door Pastoor Vincent Jansen geschreven. Op de eerste bladzijde zijn deze woorden geschreven:
Lezer: Op 4 Augustus, feest van den Heiligen Dominicus is de Zeereerwaarde Pastoor Vincent Jansen met het schip ‘Prins Maurits’ vertrokken van Curaçao om zijn gezondheid te herkrijgen in Nederland. De volgende dag al heeft God hem tot Zich genomen om hem een eeuwige beloning te geven in zijn eeuwige glorie voor zoveel werk, dat hij gedaan heeft voor Zijn Heilige Naam en voor zijn tere godsvrucht jegens het Heilige Hart, dat hij zoveel verspreid heeft onder u en die hij nog meer wilde verspreiden door een nieuwe uitgave van zijn boek ‘Sagrado Coerazon di Hesus’. Wij die zijn intentie kennen, kunnen het niet nalaten haar te vervullen.
Daarom bieden wij u de derde uitgave van dit mooie boek aan, waarin gebeden staan over het bezoek aan het Heilig Sacrament en andere gebeden, die meer uw liefde zullen opwekken voor Jezus en wij vragen u in uw gebeden de ziel van Pastoor Vincent evenals die van zijn geliefden broer niet te vergeten.’
La Union bleef uitkomen tot Pater Jansen met verlof naar Nederland vertrok en er om onbegrijpelijke redenen niemand aangewezen werd om het werk voort te zetten. Zo werd het blad op St. Jozefs feestdag, 19 Maart 1897, gestaakt.
Acht jaren was het verschenen en nog hier en daar vindt men jaargangen van dit blad bewaard.
Het volgend jaar, op 31 Augustus 1898, kwam Pater Jansen terug van zijn verlof. De plannen om La Union voort te zetten, werden niet ten uitvoer gelegd, hetwelk voor velen te- | |
| |
leurstellend was, zodat reeds binnen een jaar enkele katholieke jongeren zelf het initiatief namen om een blad uit te geven.
Behoefte aan een katholiek volksblad was er zeer zeker. De Amigoe di Curaçao ging steeds minder stukken in het Papiament opnemen, omdat de schoolstrijd en de subsidieaangelegenheid in de andere bladen, ook al hadden die vaak een Papiamentse naam, zeer vaak in het Nederlands beschreven werd.
Bovendien had het gewone volk door de uitbreiding van het onderwijs in groteren getale leren lezen en was de belangstelling in de godsdienstige en maatschappelijke belangen allerwegen gegroeid. Een gezellenblaadje kon hieraan niet meer voldoen. La Unión Pública, El Semanario, El Zancudo, El Eco de la Verdad schreven trouwens ook stukken tegen de kerk, het onderwijs en de geestelijkheid in het Papiament en deze blaadjes werden vooral onder de armere bevolking verspreid. Geestdriftige leken wilden niet langer zwijgen.
| |
Het ontstaan van La Luz.
Op 27 Juni 1899 verscheen er een armtierig blaadje papier, dat onder de bevolking verspreid werd. La Luz (nr. 72) stond er boven. Año 1, n. 1 luidde de tweede regel en de derde gaf de redacteuren aan: F.P. Hugo en G.V. Pietersz.
Gedrukt was het niet. Met rubber letters uit een drukkerijdoos was het gedrukt, terwijl de drukkers voor versiering met kleurkrijt een rode en blauwe streep over de voorzijde getrokken hadden, zodat met de kleur van het papier het rood-wit-blauw gevormd werd.
De afmetingen waren slechts 9 × 19 cm. Het blad had blijkbaar succes, want enkele maanden later, op 2 Augustus 1899 kwamen zij nogmaals met een eerste nummer uit, nu gedrukt bij Agustin Bethencourt e Hijos.
| |
| |
Curiosum uit de Curaçaose persgeschiedenis: het eerste nummer van La Luz, 27 Juni 1899. De ware afmetingen zijn weinig groter, slechts 9 × 19 cm. Het stukje papier is met materiaal van een gewone drukkerijdoos gedrukt met stempelkusseninkt. De bovenste streep is in werkelijkheid van rood potlood, de onderste is er met blauw potlood op gezet. De druk was slecht; wat op dit cliché niet te lezen is, is dit op het oorspronkelijke evenmin.
Luis E. Lopez en Yo-Tu-El stonden als redacteuren vermeld. Yo-Tu-El is Spaans voor Ik-jij-hij en duidde op stille medewerking van de kant der katholieke geestelijkheid.
Lopez trad echter naar buiten op en dat kon hij ook, want zijn gespierde armen wonnen het van Aumaillon bij vechtpartijen, die deze twee redacteuren als besluit van hun schrijfselen hielden ter onderstreping van hun ideeën. Dit blad was normaal formaat: 34 bij 46 cm., telde vier bladzijden, waarvan ongeveer de helft aan advertenties wegging.
| |
[pagina t.o. 176]
[p. t.o. 176] | |
19. ‘El Progreso’ (nr. 45) en ‘Progreso’ (nr. 12).
| |
[pagina t.o. 177]
[p. t.o. 177] | |
20. Uit het Worstelperk der Pers. Over de hier afgebeelde bladen in hoofdstuk VI.
| |
| |
Achterzijde van La Luz. Let op de gebrekkige letters, zoals ‘cOurant’. Het tweemaal per week verschijnende blaadje (à ƒ0.05 per maand) had zo'n succes, dat het volgende nummer, van 2 Augustus, al op groter formaat gedrukt was en opeens ƒ. 0.75 per maand kostte.
In zijn inleidend artikel zegt La Luz, dat het ‘de vuige aanvallen wil verdedigen, welke door de vijanden van onze Heilige Godsdienst erop gedaan worden’.
Verder wil het de aanvallers van de Katholieke Godsdienst ontmaskeren, de gezonde beginselen ervan verdedigen en zijn heilige leer prediken ‘met de grootste kracht waarover wij beschikken’.
Het blad wilde echter niet alleen de godsdienst verdedigen. Het verlangen was ook om ‘ons geliefd vaderland te dienen’
| |
| |
en voorlichting te geven. Zoveel mogelijk stelde het zich voor buitenlands en binnenlands nieuws te verschaffen.
| |
El Vapulador, ook een Katholiek lekenblad.
Op zichzelf was het niets nieuws, dat een lekenblad partij trok voor de Kerk. Toen, kort nadat de katholieke Amigoe di Curaçao was opgericht, de aartsvijand der kerk op Curaçao, Willem Cornelis Grünings zijn Amigoe del Pueblo (nr. 27) oprichtte in 1885, volgde nog in hetzelfde jaar El Vapulador (nr. 29), dat ook een katholiek lekenblad genoemd kan worden. Gustavo en Alfredo Ponce waren de redacteuren van dit kleine blaadje, dat blijkens zijn titel beoogde ‘handel, politiek, godsdienst, letterkunde, satyren en mengelnieuws’ te geven, maar waarin in hoofdzaak de katholieke zaak verdedigd werd, waarnaast wat eenvoudige stukjes van algemene aard met wat berichten. Geestig was de keuze van de naam El Vapulador, dat bedoeld was o.a. te schrijven tegen El Azotador. Beide woorden zijn synoniemen en betekenen geselaar.
Wat ook de heftige naam van El Vapulador geweest is, de methode van het blad was zeer verschillend van die van La Luz. De redacteuren van beide bladen waren leken, doch beiden genoten wel hulp van de geestelijkheid. De beide Ponces echter gaven in hun blad practisch geen eigen werk, maar vertaalden uit katholieke boeken stukken tegen de vrijmetselarij e.d. in het Papiament. Wanneer zij zich op het gebied der polemiek begaven, bleven zij rustig en beschaafd. De scribenten van La Luz waren geheel anders. Alles greep dit blad tegelijk aan: van de aantijgingen tegen het onderwijs tot de tamboerdansen in de Moordenaarsstraat, in elk nummer kreeg La Opinión Pública ervan langs. In no. 6 antwoordt Yo op een stuk van La Opinión Pública, waarin La Opinión Pública de scheldwoorden ‘cobardia, cogullado i chuparicio’ gebruikte.
In No. 7 komt een stuk voor onder het opschrift ‘Ola o seuma di jabon?’ (golven of zeepsop), waarin enkele woor- | |
| |
den gericht worden tot redacteur Aumaillón van La Opinión Pública, ‘dien onschuldigen arme’. In hetzelfde nummer komt een protest voor van de redactie in naam van mejuffrouw Dolores Ramirez over de plaatsing van een stuk getiteld ‘Mi Patria’ van haar nicht op het Pensionaat Welgelegen in het andere platte anti-katholieke blad El Zancudo (nr. 68). Mejuffrouw Ramirez wilde op generlei wijze beschouwd worden als medewerkster aan dat blad. Behalve La Opinión Pública en El Zancudo kreeg ook het inderdaad vuile blad van Grünings El Semanario (nr. 49) ervan langs. In het 8e nummer schrijft La Luz, dat El Semanario dezelfde tactiek begint te volgen als de engelachtige El Zancudo. Voor antwoord op alles geeft het een geschiedenis, welke zeer kwalijk riekt. In hetzelfde 8e nummer van La Luz staat een ingezonden stuk, welks schrijver bedankt voor de wijze waarop La Luz de verdediging van de godsdienst opneemt tegen de liberalen.
‘Ik gebruik het woord liberaal, maar zij zijn dezes naams niet waardig, omdat zij grotendeels, wanneer zij werkelijk liberaal zijn, pronken met de kennis van anderen.’
In feite deed de redactie van La Luz dit eveneens, gelijk hun voorgangers in 1885 aan El Vapulador ook al hadden gedaan. El Vapulador verscheen anderhalf jaar, omdat het betrekkelijk rustig was. La Luz bruiste zijn leven zo heftig naar buiten, dat het in totaal slechts tien nummers haalde, verdeeld over enkele maanden.
De tijd, die genoemd werd ‘Uit het worstelperk der Pers’ liep ten einde.
Er was geworsteld om de wapenuitvoer naar Venezuela, er was geworsteld om de synagoge, er was geworsteld om Papachi Sassen, er was geworsteld om de subsidie voor de school en ook al was deze laatste nog niet ten einde, de tekenen wezen er op, dat in de geschiedenis van de Curaçaose pers een nieuw tijdperk aanlichtte. La Union had opgehouden. El Vapulador en La Luz, alle katholieke bladen
| |
| |
waren strijdend ten onder gegaan, andere bladen aan de overzijde begaven het ook. El Imparcial, dat veel royaler en objectiever was gebleven, hield het nog vol. De Vrijmoedige zou het volhouden tot zijn redacteur zou sterven, De Wekker, ook van Meyer, zou al vroeger, in 1915 gestaakt worden.
De andere blaadjes, die men in de lijst van hoofdstuk I gezien heeft, betekenden weinig of niets. Het waren persoonlijke publicaties, die meestal spoedig ophielden te verschijnen. Grünings' vele pogingen: ‘De Voorbode’ (nr. 24), ‘Amigoe del Pueblo’ (nr. 27), ‘El Independiente’ (nr. 41), ‘El Semanario’ (nr. 49) waren alle op stapel gezet en ten onder gegaan vóór de nieuwe eeuw begon. Toen ‘La Opinión Pública’ in 1902 zijn laatste vloeken uitte, probeerde Grünings het nog met een ‘Eco de la Verdad’ (nr. 84), omdat het immers al door zijn partijgenoot Meyer in de kop van ‘De Wekker’ geschreven was, dat ‘de waarheid zou zegevieren’ zoals aan het begin van dit hoofdstuk geciteerd werd: Magna est veritas et praevalebit, groot is de waarheid en zij zal zegevieren. Nog in hetzelfde jaar verstomde evenwel de echo dezer waarheid, de Eco de la Verdad. Niet dat Grünings het al opgaf, want met even grote moed zette hij in 1905 nog zijn ‘El Heraldo’ (nr. 87) op stapel (die bestond tot 1924) en in 1907 zijn ‘Ideas Modernas’ (nr. 90). Maar de worsteltijd was voorbij en toen Hipólito Aumaillón in 1902 al besloten had om uit het worstelperk te treden, volgde De Wekker in September 1904 met een beschouwing, waarmede Meyer de 25e jaargang van zijn trompetblad opende en welk artikel voldoende licht werpt op wat voor soort blad het was:
‘......vangen wij de nieuwe jaargang aan vol moed en werklust, hopend, ter wille van de grote beginselen van het liberalisme en ter ere van hen, die ze huldigen, dat De Wekker niet, zoals door de domperridders gewenst wordt, te niet zal gaan, hetgeen voorwaar een grote schande zou zijn voor hen,
| |
| |
die onder de banier der vrijzinnigheid, strijden voor het geluk der mensheid’.
Was dit de richting, het publiek was de manier waarop dit doel werd nagestreefd, beu, zoals hetzelfde hoofdartikel doet zien, want het vervolgt:
‘In de loop van de 24 jaren, gedurende welke dit blad bestaat, hebben wij niet weinige onzer abonnementen ten grave zien brengen. En tot ons leedwezen moeten wij verklaren, dat slechts in weinige gevallen hun plaats op onze lijst van geabonneerden door jongeren van jaren ingenomen werd. Met angst vragen wij ons bij zulke gelegenheden af, of de oorzaak daarvan wel eens zijn kan, dat de smaak voor litteratuur althans voor courant-litteratuur, bij hen niet zo levendig is, als bij de ouderen van dagen.’
| |
Uit de worsteling kwam La Cruz naar boven.
Uit de strijd in het worstelperk is evenwel nog een weekblad voor het volk ontstaan, dat niet alleen thans nog verschijnt, maar dat het meest gelezen blad van de Benedenwindse eilanden is: La Cruz (nr. 75). Dit blad droeg ook een motto in de kop, ditmaal geen lofprijzing van de waarheid, maar de verkondiging van een program: Crux virtus mea - Het kruis is mijn kracht, de wapenspreuk van Mgr. J.J.A. van Baars, stichter van het blad. De geschiedenis van La Luz had geen goed gedaan. De strijdlustige redacteuren, die niemand en niets ontzagen, zoals Pater Wahlen in het Gouden Jubileum-boek op blz. 173 schreef, kwamen hun wapenen bij de geestelijkheid halen. De Paters zagen zich gedwongen zelf de pen ter hand te nemen. Het werd een roerige tijd. De Paters kregen de naam zich achter de leken te verschuilen en men werd hun vijandig en de bewerkte de Heren Bethencourt, - zelf vooraanstaande katholieken overigens - bij wie de Amigoe di Curaçao toen gedrukt werd, dit blad niet langer te drukken. Toen vestigde gelijk in hoofdstuk IV beschreven staat, Mgr. J.J.A. van Baars O.P, op 1 April 1900 een eigen
| |
| |
drukkerij en liet op 1 Mei d.a.v. een eigen blad verschijnen. ‘La Cruz’.
In de prospectus van La Cruz, Semanario religioso, católico i di interés general, staat te lezen wat het doel is van dit weekblad. In de eerste plaats wordt gezegd, dat Curaçao een katholiek weekblad nodig had, geschreven in de ‘taal van het volk’.
Een vroeger blad La Luz geheten, had maar een kort bestaan. Dat blad moest worden opgeheven, niet vanwege gebrek aan belangstelling - het had 300 abonnees - maar om een andere minder edele reden. Om de laster tegen de geestelijkheid en de godsdienst tegen te gaan, werd het licht gegeven aan La Cruz. Dit blad stelde zich nu voor de belangen van de kerk te verdedigen, de heilige katholieke leer uit te leggen en de lezers op de hoogte te houden van alle belangrijke gebeurtenissen.
De naam La Cruz werd gekozen om verschillende redenen. ‘In hoc signo vinces’, in dit teken zult gij overwinnen, was gezegd tot Keizer Constantijn en hij overwon.
‘In cruce salus’, in het kruis ligt de redding. Deze spreuk wilde het blad ook tot de zijne maken. En ‘Crux virtus mea’, het kruis is mijn sterkte, was het devies van den toenmaligen Apostolisch Vicarius, die het blad beschouwde als een noodkreet.
Inderdaad heeft het kruis ook hier overwonnen, want alle anti-katholieke bladen die bestonden en nog werden opgericht, heeft La Cruz mogen uitluiden.
La Cruz veroverde het volk in zijn breedste lagen, het handhaafde zich niet alleen, maar tot op heden is het het volksblad met de grootste oplage van alle in Curaçao verschijnende dag-, nieuws- en andere bladen. La Cruz bleek een verbeterde uitgave van La Luz (nr. 72) te zijn, dat door gebrek aan zelfbeheersing bij zijn redacteuren, welke zelf weer het gevolg was van gebrek aan eruditie, bruisend ten onder was gegaan na tien heftige uitvallen. Het spreekt van- | |
| |
zelf, dat de bladen, die hiervoor naar hun inhoud en woordkeuze geschilderd zijn, niet nalieten, te briesen van nijd, dat de Kerk niet alleen de Amigoe di Curaçao verbeterde, maar bovendien nog een volksblad in het Papiament ging uitgeven.
Dat de tegenpartij nog enkele jaren bleef reageren, bleek uit benamingen, die La Cruz kreeg van De Wekker.
Op 27 December 1902 noemde De Wekker La Cruz ‘het priesterlijk kwispedoor’. Enkele weken later, wanneer La Opinión Pública ten grave is gegaan, mede door de sympathie die La Cruz allerwegen had verworven en welke gepaard ging met een steeds afnemend abonnementental van La Opinión Pública, noemt De Wekker in een nabeschouwing op het afsterven van La Opinión Pública, La Cruz nog eens het ‘priesterlijk rioolblad’.
Aumaillón had in 1898 de strijd aangevangen. Tegen hem was in 1899 La Luz opgestaan, die door te grote heftigheid kamp had moeten geven. Toen La Cruz in het krijt trad en een andere methode toepaste, ging La Opinión Pública ten grave. La Cruz had niet alleen dit onwaardige blad ten grave zien dalen, het zou op den duur ook die smet op het journalistieke leven van Curaçao, De Wekker, zien ten gronde gaan, want terecht droeg het blad als ondertitel, dat ‘magna est veritas et praevalebit’, dat de waarheid groot is en zal zegevieren. Daarom ging De Wakker rammelend ten grave en zegevierde La Cruz, het kruis.
|
|