Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America
(1770)–Jan Jacob Hartsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Negentiende hoofdstuk.
| |
[pagina 186]
| |
haare koers vervolgt ten Oosten, tot dat zy zich in de Oceaan stort, door een Mond welkers breedte zich uitstrekt van de Middellyn tot op twee Graaden Noorderbreedte. De langte van Lagune tot Jaen wordt gerekent op meer dan honderd en vyftig Mylen, de omwegen in aanmerking neemende. Van daar tot aan de Zee maakt die ten Oosten dertig Graaden verschil met de breedte, het geen vier honderd en vyftig Mylen bedraagt, en wel zes honderd en vyf en twintig Mylen als men rekent de bogten en draaijingen die zy in die tusschenwydte maakt; Ja zelf wel agt honderd en vyf en twintig Mylen van de Lagune tot aan den Oceaan genoomen. De Arm die uit Lauricocha spruit is de eenigste niet die zich van daar in de Marannon werpt, noch de Zuidelykste der geenen die deeze Rivier vergrooten; want ten Zuiden Lagune, niet ver van de Asungaro, is derzelver oorsprong, loopende door Guamanga. Wat verder op in de Provincien de Vilcas en Andaguaylas heeft men twee andere Rivieren, welke, na eenigen tyd afzonderlyk geloopen te hebben, haare wateren vereenigen en zich ontlasten in de Rivier die uit Lagune de Lauricocha ontstaat. Nog een andere ontspringt uit de Provincie de Chumbi-Vilcas. Eindelyk deeze welke haaren oorsprong het Zuidelykste neemt, is de Apurimac genaamd, neemende haaren loop naar 't Noorden, gaande door Cuszo niet ver van Lima-Tambo, en ontvangende verscheidene andere Rivieren, waarna zy zich vereenigd met de Marannon omtrent ten Oosten ter plaatse daar zich de Rivier Santiago in haar werpt. Deeze is zo wyd en diep, dat men niet recht weet of zy in de Marannon loopt dan of de laastgenoemde zich uitstort in de Ucayale (zynde de naam welke aan de Rivier de Apurimac gegeeven wordt, naar maate dat zy de Marannon nader by komt). De wateren deezer twee Rivieren zich vereenigende loopen met zo veel geweld tegens elkander aan, dat die van de Apurimac of Ucayale de Marannon noodzaaken van koers te veranderen, zodaanig dat zy inplaats van recht uit te gaan slangswyze loopt. In haaren onderlingen samenloop is de Ucayale veel wyder en dieper dan de Rivier, in welke zy haaren naam verlieft. De Springaders van de Ucayale zyn mede de verste afgelegen, en wel de overvloedigste; zy verzamelt al het water van verscheidene Provincien in Opper Peru, en heeft | |
[pagina 187]
| |
reeds de Apurimac, die haar tot een voornaame Rivier maakt, in haaren loop ontvangen, op dezelfde breedte, alwaar de Marannon nog niet meer dan een Stroom is. Waarom veelen gelooven dat de Ucayale weezenlyk de Marannon zou zyn. Aan den anderen kant heeft de Marannon een' langer' omtrek gemaakt, en is reeds door een menigte Rivieren opgezet, als door de Santiago, de Pastaza, de Guallaga enz: wanneer zy haar met de Ucayale te samen voegt. Daarenboven is het zeker dat de Marannon alom zeer ongemeen diep is. Het is waar dat de Ucayale nooit is gepeild geworden, en dat men onkundig is van het getal en de grootheid der Rivieren die 'er in uitloopen. Dit alles doet zien dat het geschil niet zonder appél zoude te beslechten zyn, zo lang men de Ucayale niet beter kent. Zy wierd eerst bekend wanneer de Zendingen langs derzelver Boorden onlangs verlaaten wierden, na den Opstand der Cunivos en der Piros, die hunne Zendelingen om hals bragten in 1695. Beneden de Ucayale neemt de wydte van de Marannon zigtbaarlyk toe, en het getal van derzelver Eilanden vermenigvuldigt. In de tusschenruimte van den samenloop der Marannon en der Rivier Santiago, alwaar men de Pongo of Engte van Manzeriche vindt, tot aan den Mond van de Rivier de Ucayale, omtrent in 't midden van dien afstand, werpt zich de Rivier de Guallaga, die mede haar' oorsprong uit de Gebergtes ten Oosten Guamanga neemt, in de Marannon. Een andere Rivier, welke ontstaat uit het Gebergte van Moyo-Bamba, maakt mede een gedeelte uit van de Marannon, na zich met de Guallaga vereenigd te hebben. Aan de Oevers derzelve is een Dorp, genaamd Llamas: men gelooft dat aldaar Pedro de Orsua met zyne Troepen landde, ter ontdekking van de Marannon, om de Landen, die door deeze Rivier besproeid wierden, in bezit te neemen. Ten Oosten van Ucayale, ontvangt de Marannon de Rivier Yabari of Juhuari, en vervolgens vier andere naamelyk de Yutay of Juate, de Jura of Owara, de Tefé en de Coari, welke allen uit het Zuiden komen, ontspruitende byna uit het zelfde Gebergte daar te Ucayale haaren oorsprong neemt; maar vermids de Landen daar zy doorloopen, bewoond worden door Indiaanen die by de Spanjaarden weinig bekend zyn, kan men niet | |
[pagina 188]
| |
recht zeggen welke koers zy houden eer dat zy zich in de Marannon werpen. Men weet alleen van eenige Indiaanen, dat dezelven in zekere Maanden van het Jaar bevaarbaar zyn. Boven de Rivier Coari, ten Oosten, stort zich de Chuchibara anders Purus genaamd, in de Marannon; en vervolgens de Rivier de Madere of Hout Rivier, mogelyk om de menigte Boomen, welke zy in den tyd van haare overstrooming mede afsleept; zynde een der voornaamsten van allen die in dezelve vloeien. Het zal genoeg zyn, om een denkbeeld der uitgestrektheid van derzelver loop te geeven, te zeggen, dat de Portugeezen haar, in den Jaare 1741, opgevaaren hebben tot omtrent Santa Cruz de la Sierra, Bisschoppelyke Stad van Opper Peru, gelegen op zeventien en een halve Graad Zuider breedte. Die Rivier draagt in haar opper gedeelte den naam van Marmore, alwaar de Zendingen zyn der Moxes: maar de allerversten oorsprong van de Madere is naby de Mynen van Potosi, en niet verre van den oorsprong der Pilcomays, die in de groote Rivier de la Plata vald. Van den Mond der Rivier Madere tot aan Zee, geeven de Portugeezen aan de Marannon den naam van de Rivier der Amazoonen, noemende het hooger gedeelte Rio de Solimoens. De Amazoone is beneeden de Rio Negro en de Madere gemeenlyk omtrent een Myl wyd; als zy Eilanden formeert, heeft zy 'er somtyds twee of drie, en in den tyd der overstroomingen heeft zy geene bepaaling. Niet ver van de Madere is de Rivier de Topayos, wier Stroom een der aanzienlykste is, welke de Marannon ontvangt. Zy neemt haaren oorsprong uit de Mynen van Brazil. Eindelyk heeft men de Rivieren Dos Bocas, de Xingu, de Tocantines en de Muju, op de Boorden van welke laastgenoemde de Stad van Gran-Para gesticht is. Voor het overige ontspringen deeze vier Rivieren uit her Gebergte van Brazil. Na dat wy de verst afgelegene oorsprongen van de Rivier der Amazoonen, en de voornaamste Rivieren die zy ten Zuiden ontvangt beschouwd hebben, moeten wy spreeken van de geenen die minder afgelegen in het Gebergte van Andes ontstaan, en welke haaren loop ten Oosten neemende, vervolgens door het Vaste Land van dat gedeelte van America stroomen, en eindelyk van die welke uit het Noorden komen. | |
[pagina 189]
| |
Wy zullen dezelven in haar behoorlyke order opnoemen, gaande van het Zuiden tot het Noorden. In de Gebergtes van Loja en Zomora ontspringen verscheidene kleine Rivieren, welke zich vereenigd hebbende de Rivier Santiago maaken, aan wier Mond een Gehucht ligt, genaamd St. Jago de las Montanas, en samengesteld uit de Ruinen van een Stad die de Rivier haaren naam had medegedeeld. Derzelver Boorden zyn bewoond door een Indisch Volk, genaamd Xibaros, zy waren eertyds Christenen, maar zyn sederd een groote Eeuw tegens de Spanjaarden opgestaan, om den arbeid in de Goudmynen van hun Land te ontgaan: na dien tyd onthouden zy zich in ontoegangkelyke Bosschen, en blyven in hunne onafhangkelykheid, belettende de Vaart op deeze Rivier welke men gemakkelyk zoude kunnen afkomen, in min dan acht Dagen van Loxo en Cuenca, van waar men nu twee Maanden te land moet reizen. De vrees die men voor die Indiaanen heeft, is oorzaak dat de Inwooneners van St. Jago tweemaal van wooning hebben moeten veranderen, en dat zy sederd zestig Jaaren hebben moeten afzakken tot aan den Mond van de Marannon. Andere kleine Rivieren die uit het Gebergte van Cuenca komen, formeeren de Rivier de Paute. Deeze laatste verliest haaren naam ter plaatse daar zy zich met de Santiago samenvoegt, zynde aldus genoemd naar een Stad van dien naam, dicht by welke zy zich vermengt met twee Rivieren die uit Lauricocha en de Apurimac ontstaan. De Rivier de Marona springt uit Gebergte van Sangay, en loopende voorby de Stad van Macas, stroomt zy Zuid-Oostelyk, tot daar zy de Marannon ontmoet, waar mede zy zich vereenigd omtrent vyftien Mylen beoosten Borja, de Hoofdplaats van het Gouvernement van Maynas, in 't welke al de Spaansche Zendelingen langs de Rivier de Marannon begreepen zyn. De Pastaza en de Tigre ontstaan uit het Gebergte gelegen by het Gebied van Riobamba, van Lacatunga, en van St. Michel de Jbarra. De Rivieren de Coca en de Napo komen van de Gebergtes van Cotopacci. Deeze twee Rivieren, na op eenigen afstand van elkander een groote tusschenruimte geloopen te hebben, en de Napo haaren naam behoudende | |
[pagina 190]
| |
werpen zich in de Marannon, na meer dan honderd en vyftig Mylen de Landen in een rechte lyn van het Westen tot het Oosten eenigszins ten Zuiden, doorloopen te hebben. Pater Christoval de Acunna is van gevoelen dat de Napo weezenlyk voor de Rivier de Marannon te houden is; vermids zy de voornaamste en grootste van al de Rivieren is, en men dus zeggen kan dat zy alle de anderen in zich ontvangt. Zeven of negen Mylen beneden de uitwatering van de Napo, vindt men het Vlek Pevas genaamd; thans de laatste der Spaansche Zendingen op de Oevers van de Marannon. De Wilde Natiën langs de Oevers van de Napo zyn nooit door de Spanjaards volkomen t'onder gebragt geworden. Eenigen van dezelven hebben op verscheidene tyden hunne Gouverneurs en Zendelingen, die hen t'onder trachten te brengen, vermoord. Het is vyf en dertig of veertig Jaaren geleden, dat de P. Jesuiten van Quito de oude Stichtingen weder hebben gaan herstellen, en langs de Oevers van deeze Rivier nieuwe Zendingen hebben opgericht, die thans zeer bloeiende zyn.Ga naar voetnoot(a). De Naam Pevas, die aan het gezegde Vlek gegeeven wordt, is teffens die van een Indische Natie, welke een gedeelte van derzelver Bewooners uitmaakt; maar men heeft aldaar Indiaanen uit verscheidene Natien by een gebragt, welke ieder een byzondere Taal spreeken, 't geen in geheel America gemeen is. Het gebeurt somtyds dat een Taal niet meer dan van twee of drie Familien, het droevig overschot van vernielde en verslonde Natiën, gesprooken wordt: want hoewel 'er thans geen eigenlyk gezegde Menschen-Eeters langs de Oevers van de Marannon woonen, echter Landwaards in, en byzonderlyk Noordwaards, en als men de Yapura opvaart, vindt men nog Indiaanen die hunne Gevangenen opeeten.Ga naar voetnoot(b). De Puto-Mayo of Jca, komt uit de Gebergtes van St. Michel de Ybarra en van de Pasto. Deeze Rivier na meer dan twee honderd vyf en twintig Mylen Land, tusschen het Oost en Zuid-Oost doorloopen te hebben, stort zich in Marannon, veel Oostelyker dan de Napo. Eindelyk de Rivier Caquéte, die uit de Landen van Popayan, komt afvloeien, en | |
[pagina 191]
| |
zich verdeeld in twee Armen, waar van de Westelykste zich werpt, onder den naam van Yupura, in de Marannon, door zeven of acht Monden zo verstrooid van elkander, dat men tusschen de eerste en de laatste meer dan vyf en zeventig Mylen rekent: de Oevers van de Yupura worden op eenige plaatsen bewoond door de Wilden, daar ik van gezegd heb, dat zy elkander t'onder brengen, en sommige hunne Gevangenen eeten: de andere arm welke Oostelyker loopt, is niet minder vermaard onder den naam van Rio Negro, door welke de Oronoque en de Marannon zich vereenigen, van dezelfde gedachten is ook de Heer de la Condamine,Ga naar voetnoot(a) die daaromtrent bybrengt een' Brief van Pater Jean Ferreira, Regent van 't Collegie der Jesuiten te Para, in welken deeze Geestelyke uitdrukkelyk aanhaalt, hoe dat, in 1744, eenige Portugeezen van het Vliegend Legertje, het welk op Rio Negro had post gevat, in het opvaaren van Rio Negro eindelyk kwamen by de Spaansche Zending aan de Oronoque, daar zy den Superieur ontmoetende met denzelven weder tot aan hun Camp te rug keerden, zonder een voet op 't Land te zetten. Waar by dezelfde Autheur onder andere aanmerkingen deeze byvoegt. ‘De Rivier de Caquete komt van Mocoa welk Land grenzende is aan het Gebied van Popayan, dat ten Westen ligt. Deeze Rivier (waar van wy gewag gemaakt hebben, en die haaren naam ontleent van een kleine plaats, dicht by welke zy passeert naby haaren oorsprong) ‘neemt haare loop Oostelyk eenigszins ten Zuiden, en verdeelt zich in twee Armen, de eene loopende ten Zuiden, onder den naam van Yupura, welke vervolgens onderdeeld in verscheide andere Armen zich werpt, door zeven of agt Monden in de Marannon; de andere haare koers ten Oosten vervolgende onderdeeld zich nog in twee Armen, één van welken stroomt ten Noord-Oosten en valt in de Oronoque, en de andere die ten Zuid-Oosten loopt is de Rio Negro.’ Wy zullen van deeze Rivier beneeden nog nader spreeken. Men komt in de Marannon langs drie verscheidene Wegen als men van Quito gaat. Deeze drie Wegen zyn zeer moeilyk door de menigte van | |
[pagina 192]
| |
Rotsen en Steenen waar mede dezelven bezaaid zyn, dus men genoodzaakt is drie vierde van den tyd te voet te gaan. De eerste van deeze Wegen die het dichtste by Quito ligt, loopt door Baeza en Archidona, van waar men zich te Scheep begeeft op Napo. De tweede is by Hambato en loopt door Patate en by den voet van den brandenden Berg van Tunguragua, op een en een halve Graad Zuider-breedte, langs deezen weg komt men in de Provincie van Canelos, passeerende over eenige snelle stroomen, uit welker samenkomst de Rivier Postaza geformeerd wordt, welke in de Marannon valt, ruim honderd en twaalf Mylen boven de Napo. De Zendelingen van Quito gebruiken gemeenlyk die twee wegen, en zyn genoegsaam de eenige Europeaanen die omgang hebben in dat landschap, welkers gemeenschap met het nabuurige van Quito byna geheel afgebrooken is, door de beruchte keten Bergen, die met Sneeuw bedekt, en bekend zyn onder den naam van de Cordelieres des Andes, die maar eenige Maanden in 't Jaar bereisd kunnen worden. De derde Weg loopt door Cuenca, Loja, Valladolid en Jaen. Van deeze Stad, of van het Dorp de Chuchunga, dat de gewoone plaats van inscheeping is, is de Rivier de Marannon bevaarbaar, ontvangende van Jaen tot de Haven aan de Noordzyde verscheidene snelle Stroomen, welke in de groote Regen-tyden een Zand mede sleepen daar schelfers en greinties Goud onder vermengd zyn. Te Chuchunga gaat men te Scheep op Maynas, of om de Rivier verder op te vaaren. In den uitgestrekten loop van deeze Rivier, heeft men van Chuchunga tot aan de Zee verscheidene plaatsen, alwaar derzelver Boorden zich inkrimpen, het welke etlyke kromtes maakt, en wegens den snelloopende Stroom niet zonder gevaar zyn over te komen. Op eenige andere plaatsen verandert zy haaren loop in een ogenblik, en zich meer omkrommende, stuit de Rivier met veel geweld tegens de bygelegene ongenaakbaare Rotsen; waar door Draaikolken gemaakt worden, welke in den schynbaaren stilstand van het water niet minder gevaarlyk zyn voor de Vaartuigen dan die driftige beweeging door de bogten veroorsaakt. Onder deeze engtes, is die, welke tusschen Santiago de las Montagnas en Borja is, de voornaamste, aan welke men den naam geeft van Pongo de | |
[pagina 193]
| |
Manzerichi. Deeze Pongos of Engtens, zou men Sluizen of Deuren kunnen noemen, dewyl het woord Pongo, in de Indiaansche Taal, een Poort of Deur betekent. Het is een weg die de Marannon zich zelve door het midden van 't gebergte Cordeliere maakt, als zy zich Oostwaards wendt, na meer dan honderd en vyftig Mylen Noordwaards geloopen te hebben, met zich zelve een passagie te baanen tusschen twee muuren van steile Rotssteen, die evenwydig en byna lootrecht nedergaan. Het is wat meer dan een Eeuw geleden dat eenige Spaansche Soldaaten van St. Jago deezen Doortogt ontdekten, en het waagden om langs den zelven af te komen. Zy wierden kort daar na gevolgd van twee Jesuitsche Zendelingen uit de Provincie van Quito, welke, in 1639, de Zending van Maynas stichten die zich zeer ver langs de afloopende Rivier uit strektGa naar voetnoot(a) De Rivier loopt hier ontrent vyf en twintig Voeten af in zes en dertig Uuren, met een snelheid dat men het oogschynelyk zien kan. Omtrent de Breedte van de Marannon deed de Heer de la Condamine verscheide waarneemingen. Hy vondt dezelve te Chuchunga, alwaar de Marannon bevaarbaar wordt, en daar hy zich te Scheep begaf; aan 't begin, honderd vyf en dertig Toises, of tusschen de zestig en zeventig Roeden, en hoewel maar op een derde der breedte zynde, agt en twintig Vademen diep.Ga naar voetnoot(b) De Eilanden welke de Rivier formeert ten Oosten van Napo, eindigen aan de Rivier de Coari, en de Marannon vereenigd dan op nieuw haare Wateren in een enkele Arm; aldaar wordt de breedte bevonden te zyn vyf of zes honderd Roeden, en de diepte honderd en drie Vademen; de Rio Negro was, een en een halve Myl boven haaren mond daar zy in de Amazoone valt, byna even zo breed, en dit wordt aangaande verscheidene Rivieren, zo als de Ucayale, de Madera en anderen opgemerkt Tachtig Mylen beneden den Mond van Rio Negro, vernaauwt zich de Amazoone dicht by de Rivier de Trumbitas, welke Engte Pongo de | |
[pagina 194]
| |
Pauxis genaamd wordt, alwaar de Portugeezen op de Noord Oever van de Rivier, gelyk ook te Para, Carupa, Macapa en zelfs aan de Noordelyke Oever van Negro, een Fort hebben. By Pauxis is de Rivier nog vier honderd vyftig Roeden breed, en men wordt 'er, schoon wel honderd en vyftig Mylen van Zee zynde, of, volgens Pater Dacunna, wel twee honderd en zeventig Mylen: de uitwerking van Eb en Vloed gewaar. Dit bestaat zonder dat het Water van koers verandert, in een vermindering van Snelheid in het afloopen, en eene Overstrooming van den Oever, welke regelmaatig om de twaalf Uuren plaats heeft. De Heer de la Condamine merkt met veel reden aan, dat deeze Eb en Vloed, die men verneemt op het zelfde Uur en denzelfde Dag: in verscheidene andere bygelegene Zeestreeken van den Mond der Rivier tot aan Pauxis, niet dezelfde is als in Zee, maar veel eer de uitwerking van de Tyën der voorgaande Dagen, in zo veel grooter getal, als de plaats, daar men het waarneemt, verder af is van den Mond der Rivier; want die langte van honderd vyftig Mylen kan het Water niet oploopen dan in verscheidene Dagen, met behulp der achtervolgende Tyën in diervoegen dat het hooge en laage water in tyd elkander opvolgen en dat op zekere plaatsen die tyd beantwoort aan de Eb en Vloed der Zee.Ga naar voetnoot(a) Na het doorloopen van zulk een uitgestrektheid Lands, en het ontvangen van zo veel Wateren in haaren Boesem, begind de Marannon van den Mond der Riviere Xingu zich Noord-Oostwaards te wenden, en maakt, zich verbreedende, eenige groote Eilanden, waar van sommigen zeer vruchtbaar zyn. De voornaamste van dezelven is die van Los Joannes of Marayo wel twintig Mylen lang, en, aan haar begin, ruim een en een half Myl breed, zich vereenigende met de Rivier de Dos Bocas of de Rivier van Twee Monden, als door den Uitloop van twee Rivieren, Guanupu en Pacayas genaamd, geformeerd zynde, welke vervolgens samenloopt met de Rivier de Tocantines, die aan haaren Mond nog breeder is dan de voorgaande, en die men geduurende eenige Maanden opvaaren kan, afvallende even gelyk de Topayos en de Xingu, uit de My- | |
[pagina 195]
| |
nen van Brazil, uit welke zy eenige brokjes Goud onder haar Zand mede voeren; en eindelyk de Rivier Muju, die men twee Mylen landwaards in vindt, en ruim drie honderd en vier en zeventig Roeden wyd is. Het is op de Ooster Oever dat de Stad Gran-Para gesticht is, onmiddelyk na de uitwatering van de Rivier Capini, die een anderen in zich ontvangt genaamd Guama: een weinig daar boven, de Capi, welke langs de Muuren der gezegde Stad stroomende zich in de Muju werpt. Na dat de Rivier de Dos Bocas zich met een Arm of Kanaal, de Tapipuru genaamd, vereenigd heeft, neemt zy haaren loop boogwyze ten Oosten, tot aan de Rivier de Tocantines, en van daar Noordoostelyk, gelyk de Marannon, laatende tusschen beide het voornoemde Eiland los Joannes, waar van de gedaante byna driehoekig is, alhoewel eenigermaate onregelmaatig ten Zuiden: dit Eiland heeft ruim honderd en twaalf Mylen in den Omtrek, en scheidt de twee Monden door welke de Rivier in Zee vloeit. De voornaamste van deeze Monden is tusschen de Kaap Muguari, welke de uiterste hoek van het Eiland is, en de Kaap Noord, zynde dertig Mylen breed; de andere, die eigenlyk de Arm de Tagipuru is, is negen Mylen breed van de gemelde Kaap Muguari tot aan de punt van Tigioca gereekend. Als men de Kust van het Eiland, welke meer dan dertig Mylen voortloopt zonder eenige merkelyke afwyking van de Evennachtslyn, oversteekt, vindt men, aan de Noordzyde, twee groote Eilanden, het eene genaamd Machiana en het andere Caviana, thans onbewoond, en eertyds bevolkt door de Natie der Arouas, die, hoewel zy verstrooid is geworden, echter haare byzondere Taal behouden heeft. Het Land van deeze Eilanden, gelyk ook van een groot gedeelte van dat van Los Joannes, is geheel ondergeloopen en byna onbewoonbaar. Tusschen Kaap Noord en het Vaste Land, is een afstand van zeven of acht Mylen, vervuld met Eilanden van verschillende grootte, allen naby elkanderen gelegen, meest laag en verdronken, weinig bekend en onbewoond, moetende de Schepen dezelve op geen drie Mylen naderen, vooral ten tyde der Spingvloeden, dewyl 'er dan Baaren gaan van twintig Voeten hoog en wel drie achter malkanderen, tegens welke kracht de Schepen niet kunnen bestaan, en waar door zy op de Banken, welke zeer ver in Zee uit- | |
[pagina 196]
| |
steeken; zouden geworpen worden; doch de Barken en Cano's die van de Amazoone na Cajenne vaaren, loopen dat gevaar niet, vermids deeze niet diep gaande 't Land kunnen genaaken, en zich in de Inhammen bergen, daarze voor die zwaare Zeën beschut zyn. De Portugeezen van Macapa en de Indiaanen noemen deeze Vloeden of Baaren la Pororoca. De Heer de Condamine ondervond in den Jaare 1744, daar van het geweld; zynde in een Cano, en blyvende zeven Dagen op de droogte, daar hy op geworpen was, niet zonder gevaar zitten: ziet hier wat deeze geleerde Natuurkundige 'er van schryft:Ga naar voetnoot(a) ‘de Sleuf of het groot Kanaal van de Rivier der Amazoonen, tusschen Macapa en Kaap Noord, zich vernaauwd vindende door de Eilanden, voornaamelyk vlak tegen over den grooten Mond van de Rivier Arawary, welke, ten Noorden, in de Amazoone valt, doet de Vloed der Zee een wonderlyke uitwerking, geduurende de drie dagen voor en na de Nieuwe en Volle Maan, ten tyde der Springvloeden, komende de Zee, in plaatse van byna zes Uuren te vloeijen, in een of twee Minuuten tot zyne grootste hoogte. Men kan begrypen, dat zulks niet zonder groote beweeging geschiedt. Men hoort, een of twee Mylen ver, een eislyk Gedruisch, het welk een voorteken van de Pororoca of hooge Baar is. Naar maate dat zy nadert, vermeerdert het Gedruisch, en men ziet wel haast een Waterberg van twaalf of vyftien Voeten hoog; gevolgd van een tweede, een derde, en somtyds een vierde, kort op elkanderen, die de gantsche breedte van het Kanaal beslaan. Deeze Baar loopt, met een ongemeene snelheid, voort, breekende en wegspoelende al wat haar tegenstand biedt. Op sommige plaatsen, ziet men heele brokken Aarde weggespoeld, en zwaare Boomen met hunne Wortelen uit den Grond gerukt. Overal, daar zy overstroomt, is de Oever als schoon geveegd. De Barken, Cano's en andere ligte Vaartuigen kunnen zich niet beter bergen, dan op de diepste Ankerplaats. Hy voegt daar by, zonder te komen in een wydluste beschryving der Zaak, dat hy alleen de oorzaaken zal aanwyzen, zeggende: ‘dat hy, na | |
[pagina 197]
| |
dezelve op verscheidene plaatsen naaukeurig te hebben nagegaan, altoos heeft bevonden, dat zulks niet voorviel dan by wassend water, geprangt in een naauw Kanaal, en dat de Vloed in zynen loop gestuit wierd, door een Ondiepte of Zandbank; wanneer aldaar en nergens anders die geweldige en onregelmaatige beweeging der Wateren oorsprong nam, en dat dezelve een weinig over den Bank ophield, als de doorgang dieper of merkelyk wyder wierd. Diergelyk geval gebeurt aan de Orcadische Eilanden, ten Noorden van Schotland, en op de Garonne by Bourdeaux daar men deeze uitwerking van den Vloed de Mascaret noemt.’ Deeze vermaarde Rivier der Amazoonen is dus bekend onder drie verscheidene naamen, door welke, niet dan een zelfde Rivier bedoeld wordt. Deeze drie naamen die de grootheid van die Rivier uitdrukken, zyn die van de Marannon, der Amazoonen en de Orellana. Men weet niet zeker welke naam zy droeg voor dat de Spanjaarden haar ontdekten, noch welken naam de Indiaanen daar aan gaven: sommige zyn daar omtrent zeer verschillende; dus wy ons daar over niet zullen inlaaten: nogthans schynt het dat de Marannon dien naam reeds van het begin der zestiende Eeuw af, gevoerd heeft, en dat deeze naam daarom voor de oudste wordt gehouden. Die van de Amazoone, is haar gegeeven door Francisco de Orellana, om dat hy, op zynen Togt langs deeze Rivier onder anderen aangetast werd door een hoop van Vrouwen, die met Boog en Pyl gewapend waren, en hem met zyn byhebbende Manschap noodzaakten van den Oever der Rivier af te blyven, om niet door haar getroffen te worden. Hy op zyne te rugkomst in Spanje deeze ontmoeting verhaalende, verkreeg daar een Patent als Gouverneur van 't Land der Amazoonen. De derde naam van deeze Rivier, is die van d'Orellana, welke haar gegeeven is by gelegenheid dat F. de Orellana dezelve het eerste bevoer, en met de Indiaanen, die de Boorden bewoonden, slaags raakte. De Portugeezen noemen de Rivier boven Rio Negro, Rio de Solimoens of der Vergiften, een naam die haar waarschynelyk gegeeven is, ter oorzaak van de vergifte Pylen, als zynde de gewoonlykste Wapenen van de geenen die aan haare Oevers woonen: en beneden Rio Negro, | |
[pagina 198]
| |
is het, dat de Portugeezen van Para 'er eerst den naam der Amazoonen aan beginnen te geeven, als gezegd is; en zy hebben den naam van Marannon, aan een Stad, benevens aan een geheele Provincie of Gouvernement, naby Para; toegeeigend. Dus de Rivier der Amazoonen ten opzigte van haaren oorsprong, en de daar in vloeijende Rivieren beschouwd hebbende, zo eindig ik hier de beschryving daar van, om tot die van het Portugeesche Guiana over te gaan. |
|