Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America
(1770)–Jan Jacob Hartsinck– AuteursrechtvrijVeertiende hooftstuk.
| |
[pagina 125]
| |
jaare 1492, begonnen zy hunne Zeevaart, in vervolg van tyd, in verscheidene Gewesten van dit nieuw Waerelddeel uit te breiden, onder het oppergebied van den beroemden Florentyner Americus Vespucius; die door het benoemen en verder ontdekken van America, dus na hem genoemd; een' onsterflyken naam heeft verkreegen. Ten dien einde, werden twee der bekwaamste Zeelieden, toen ter tyd, in Spanje bekend, naamelyk Alonzo Ojeda, en Juan de la Cosa, in den jaare 1499, naar de vaste Kust van Zuid-America gezonden, om van derzelver gelegenheid nader onderricht te worden; doch zy, dezelve ten deele woest, ten deele door onbeschaafde Wilden bewoond vindende, kruisten vervolgens, langs de Kust, beoosten de Rivier Viapari, (nu de Oronoque genaamd) naar het Westen, zonder eenige kennis van dien Landstreek te verkrygen behalve van eenige Rivieren (in dien tyd voor hen van weinig aanbelang. Vincent Juan Pinçon, die Columbus op zyne eerste reize verzeld had; passeerde in den jaare 1500, in dat Waerelddeel, de Linie, en stevende naar den Mond van den Marannon met vier Schepen, welke hy ten zynen koste, in de maand December 1499, in de Haven van Palos had uitgerust. Hy zeilde eerst naar de Canarische, en voer vervolgens voorby de Kaap Verdze Eilanden: voorts zyne koers Westelyk stellende, ontdekte hy Land, den 16 January 1500, na dat hy veel had uitgestaan, waarom hy het zelve noemde Kaap de Consolation thans bekend onder den naam van Kaap St. Augustin. Hier geland zynde en het Land erkend hebbende, begaf hy zich weder scheep, en Noordwaards op loopende, buiten het gezicht der Kust, bevond hy de Zee ten eenemaale zoet te zyn. Nieuwsgierig naar de oorsaak, stuurde hy Landwaards, belandde aan den Mond van den Marannon, en bevond dat deszelfs sterke uitwatering de reden dier zoetheid van het Zeewater was. De Eilanden aldaar kwamen hem zeer aangenaam voor: hy werd hier van de Indiaanen wel ontvangen, welken hem veel Vriendschap beweezen. Hy voer de Rivier een end weegs op, om dezelve nader te ontdekken, gaf aan zekere kleine Rivier dicht by Kaap Noord, by sommigen ook de Ojapoco genaamd, | |
[pagina 126]
| |
zynen Naam: doch heeft ons geen naaukeuriger beschryving van dat Gewest gegeeven.Ga naar voetnoot(a) De Spanjaarden met verwondering de grootheid en byzonderheid der Oronoque beschouwd hebbende, beslooten, niettegenstaande de menigvuldigheid der Eilanden, welke in den Mond dier Rivier liggen, den rechten Ingang te zoeken, om de gelegenheid der Oronoque en omliggende Landen nader op te speuren. Hier nevens had zich een gerucht verspreid, dat hooger landwaards in, niet verre van deeze Rivier, een Landschap was gelegen, waarin onnoemlyke schatten van Goud, Zilver en Esmerauden wierden gevonden: in zoo verreGa naar voetnoot(b) dat de Inwooners met dat Metaal, hunne Huizen met Goudene Beelden versierd, ja de Daken van dezelven daar mede bedekt hadden: waarom de Spanjaards het El Dorado of Goudland noemden, waarin een Meir van zout Water zoude zyn zo groot als een Zee, genaamd het Meir van Parima, waar in het Zand met stukjes en stof van Goud vervuld was. Dit gerucht was veroorzaakt door een Wilden, die, zo voorgaf, uit dat Gewest geboortig te zyn, en zulks bericht had aan Don Belalcasar, na dat hy de Landen van Papian, in 1535, had ontdekt en veroverd. Ook was 'er een Spanjaard, Juan Martinez genaamd, Artillerymeester te Ordaco, welke, om dat door zyn verzuim het Buskruid was opgevloogen, verweezen was om in een Cano zonder Riemen gezet te worden, en weg te dryven. Deeze verhaalde, door de Wilde opgevischt, gevangen en landwaards ingevoerd te zyn, en zich zeven Maanden te Manòa del Dorado te hebben opgehouden; en betuigde al het gemelde gezien te hebben; mogelyk op hoop van door de ontdekking dier gewaande Rykdommen, het medelyden en de gunst zyner Landsgenooten te behaalen: zelfs werd Diego de Palameque door den Koning van Spanje benoemd tot Gouverneur van Guiana del Dorado, en van het Eiland Trinidad het welk toen als de Hoofdplaats van dit Gewest werd aangemerkt. Deeze verhaalen, welke naderhand gebleeken zyn zeer ongegrond te | |
[pagina 127]
| |
weezen, lieten evenwel niet na aan de Spanjaarden een vasten indruk niet alleen van de mogelykheid, maar ook van het wezenlyk bestaan van dit Goudryk Gewest, in te boesemen, het welk veelen hunner Bevelhebberen aanmoedigde, om hier van de ontdekkingen te doen, gelyk ook Don Diego de Ordas, die het gebied te Quito voerde, eenig Volk, te Land, naar Guiana zond, het welke, zoo door de lange en moeijelyke reis over hooge Gebergtes en door groote Woestenyen, als door gebrek aan Levensmiddelen afgemat, zich genoodzaakt vond van deeze togt af te zien en in merkelyk minder getal, zonder iets omtrent dit Goudryk Landschap opgedaan te hebben, naar huis te keeren. Ga naar voetnoot(a) Hy werd echter hier door niet afgeschrikt, maar uit Spanje, waar hy verslag zyner ontdekkingen gedaan had, wedergekeerd zynde met Brieven van Keiser Karel den Vyfden, waar in hem alleen, met uitsluiting van alle anderen, vergund wierd het Eigendom van de Landen die hy van Cabo de Vela af, drie honderd Mylen langs de Kust, Oostwaards, zoude ontdekken, besloot hy de Rivier de Oronoque op nieuw te bevaaren, en langs dezelve, Dorado op te zoeken. Hy bemande ten dien einde eenige Schepen met vier honderd Koppen en behoorlyke Ammunitie, waar mede hy eerst naar de Rivier Marannon of Amazoone, in den jaare 1531, stevende. Hier bemagtigde hy een Cano met Wilden, en vond in dezelve twee Steenen, veel naar Esmerauden gelykende, waar van de eene veel grooter dan een Vuist was. Deeze Wilden berichtten hem, dat men veelen deezer steenen vond in het bovenste der Rivier, en een menigte van Goud, waar van zy hem eenige stukken vereerden. Door deeze ontdekking aangemoedigd, ging hy voort met de Rivier op te vaaren; doch daar veel Volk en een Schip verlooren hebbende, en door den sterken stroom en de kalmtens niet in staat zynde om verder voort te komen, wendde hy zyn koers na Paria, en vond aldaar een Fortres, door den Gouverneur van Trinidad gesticht, waar op eene Juan Gonçales het bevel voerde; hy taste deeze Sterkte aan, en nam dezelve | |
[pagina 128]
| |
in, onder voorgeeven dat die buiten de Grensscheidinge van dat Gouvernement, en, tegens de hem verleende Brieven, op zyn' grond was gebouwd; als ook dat de Bevelhebber, tegens het uitgedrukte gebod des Keisers, de Inboorlingen tot Slaaven wegvoerde en verkocht. Vervolgens voer hy de Rivier Oronoque op; maar wegens groot gebrek aan Levensmiddelen, en door de Musquiten en Vledermuisen zeer geplaagd zynde, kwam hy te landde by de Wooningen van de Casique Viapari, waar van de Rivier haaren naam ontleent: hy werd van dezelven wel ontvangen, en overwinterde aldaar; vervolgens hooger optrekkende verloor hy zyn grootste Schip, waar door hy genoodzaakt werd, met twee honderd Man en veertig Paarden langs den Oever der Rivier voort te trekken; hy ontmoette geen Inwooners dan eenige Caraibische Visschers; waar op hy zich weder scheep begaf, en de rivier nog hooger op stak, wel na gissinge drie honderd Mylen van derzelver Mond, tot dat hy aan een groote rivier kwam, die zich met een sterk geweld over de Klippen in de Oronoque neerstortte. Dit noodzaakte hem zyne onderneming op te schorten, en te rug te keeren; (na dat hy deeze rivier Meta genoemd had) zonder het gewenschte Dorado gevonden, of eenige voetstappen daar van opgespeurd te hebben. Om echter niet te eenemaal vruchteloos deeze togt te hebben ondernomen, en ten einde een vaste voet op deeze kust te vestigen; bouwde hy, aan den Oostkant der Oronoque, omtrent vyf en veertig Mylen van haaren Mond daar de Rivier Caroni in dezelve valt, eene Stad, welke hy St. Thomas de Guiana noemde: dus behaalde hy de eer van Stichter te zyn der eerste Bezitting, welke de Spanjaarden in die Gewesten hebben gehad. Deeze Stad is nogthans nooit van groote aanmerking geweest; wyl zy in haaren meesten Bloei met meer dan honderd en vyftig Huizen bevatten; schoon deeze Volkplanting merkelyk voordeel en gerief aan zyne Landsgenooten toebragt, vermids het planten van Tabak daar zeer wel gelukte, waar mede zy grooten handel, zoo in dat Waerelddeel als in Europa, dreeven. De vruchtbaarheid van de Boorden deezer Rivier, en de uitgestrektheid van haare Weilanden bragt ook niet weinig toe aan de sterke voortteling van Hoornvee en Paarden, welke zy van Comana deeden komen; daar toe hadden zy een' weg tusschen die twee Steden aangelegd, het welk tot geen gering | |
[pagina 129]
| |
nut van hunnen handel strekte, waar door zy in staat geraakten haare overige Volkplantingen van paarden en vleesch te voorzien. De Engelschen en Hollanders, die mede al vroeg deeze Kust, ondanks de veelerlei beletselen hen door de Spanjaarden veroorzaakt, bevaaren hebben, ontrustten menigmaal deeze Bezitting, omtrent vyftien honderd en in de zeventig en in volgende Jaaren. Eindelyk, tastten de Hollanders, op den 30sten November 1629, of, zo andere willen, op den 11de December, onder den Admiraal Pater over negen Schepen en eenige Chaloupen het bevel voerende, deeze Stad aan: doch de Inwooners staken dezelve aan brand, welke na dat zy verder uitgeplunderd was, te eenemaal aan de vlamme werd opgeofferd. Sommigen der Inwooners vertrokken naar Comana; de overigen bouwden de Stad weder op, aan dezelfde zyde van de Rivier, doch omtrent zeven Mylen laager dan waar de oude Stad gelegen had, en dekte dezelve, tot haare bescherming, met een kleine Sterkte. De Ordas, na dat hy deeze Stad gesticht had, vertrok naar Hispaniola, en van daar naar Spanje; en stierf volgens sommigen op de reis volgens anderen in zyn Vaderland. Ga naar voetnoot(a) Na den dood van Diego de Ordas, zond Geronimo d'Ortal, Gouverneur van Paria, in 1533, zynen Lieutenant Alphonso de Herrera met twee honderd Soldaaten en vyf Vaartuigen derwaards; welke verscheidene schermutzelingen met de Caraibische Indiaanen had, en veelen van dezelven versloeg. Hy kwam vervolgens aan den Waterval by de Rivier Meta, daar de Ordas was wedergekeerd: ontlaadde aldaar zyne Vaartuigen, bragt dezelve over dien Val, en voer de Rivier Meta op, van waar hy landwaards introk: maar werd op het onvoorzienste door de Wilden aangetast, die veelen van zyn Volk met vergiftige Pylen kwetsten, en onder andere Herrera zelfs, welke, eenige dagen daar na, raazende stierf. Alvaro de Ordas nam midlerwyl het gezag op zich, keerde met het overgebleeven Volk naar de Vaartuigen, en voorts weder naar Paria; daar hy in 1536 aankwam. Vervolgens bestond Gonzales Pizarro, omtrent den jaare 1540, op | |
[pagina 130]
| |
last van zynen Broeder Don Francisco Pizzaro, die hem het Gouvernement van Quito had opgedragen, deeze Ontdekking te Land te doen, aangezet door het verhaal dat Gonzales Dias de Pineda van de Ontdekking van het Land van de Canéle, in den jaare 1536, had gedaan. Hy vergaderde ten dien einde vier honderd Spanjaarden, vier duizend Indiaanen, en een groote menigte van Voorraad. Aan het hoofd van dit magtig Leger nam hy, in de maand December 1539, als het drooge Saizoen zynde; zynen weg langs het zwaare sneeuw gebergte van Andes, en trok door wyd uitgestrekte Woestenyen en onbekende Landen tot aan het Landschap de los Majos, kwam voorts in het gemelde Land van de Canéle, en volgde den loop van een Rivier, welke men niet wel weet of de Napo of de Coca was; doch waarschynelyk de eerste. Geduurende den Togt leed zyn Volk zeer veel; en bemerkende het groot gebrek van Levensmiddelen, en dat veelen van hen door het eeten van bladeren en schorssen van Boomen, als ook Serpenten van allerhande soort, om het leven raakten was hy genoodzaakt zich hier neder te staan, en bouwde zo goed hy best kon, met zyn overig volk en gereedschap een Vaartuig of zogenaamde Bark, om daar mede over te steeken op een plaats daar deeze Rivier met eene andere samenloopt, en daar de Indiaanen hem verzekerden dat hy overvloed van Levensmiddelen zou vinden. Het Vaartuig in gereedheid gebragt, gaf hy het gebied daar van aan een' zyner Hoplieden genaamd Francisco de Orellana, een' Man zyn vertrouwen waardig, met last van de Rivier af te zakken, en te zien of hy geen voorraad van Mondkost kon krygen; vooral gebood hy, dat hy zich niet te verre van hem zoude verwyderen, veel min hem verlaaten.Ga naar voetnoot(a) Orellana ontmoette een' sterken stroom in deeze Rivier die hem dikwyls in gevaar van schipbreuk bragt, en niettegenstaande al zynen wederstand, voerde dezelve hem binnen drie Dagen byna honderd Mylen ver in een nog veel grooter Rivier, dewelke hy na zynen naam de Orelhana noemde: Hy vond de boorden deezer rivier zeer vruchtbaar, en, op sommige plaatsen, sterk bevolkt; voorts voorzien met gebaande Wegen, | |
[pagina 131]
| |
welke landwaards in liepen. Hy geen kans ziende om tegen deezen stroom op te vaaren en by zynen Bevelhebber te komen, besloot denzelven te verlaaten en den loop deezer rivier te volgen, en nader te ontdekken. Langs de boorden deezer rivier vond hy verscheidenen Natiën van Indiaanen, ruilde van sommigen levensmiddelen in, geraakte met anderen in gevecht, en trof zelfs Vrouwen aan, welke over geheele Legers, waaronder Mannen, het gebied voerden: En het is uit hoofde dier verhaalen, dat deeze rivier naderhand by de Spanjaarden de Rivier der Amazoonen is geheeten; schoon, volgens Herrera, op een slechten grond, doordien het in de Westindiën niet vreemd is, dat de Vrouwen mede in den Oorlog gaan, en zo moedig als de Mannen vechten. Gonsales Pisarro, zyn Brigantyn niet ziende opdraagen, geraakte door gebrek aan Mondbehoeften in de uiterste elende, terwyl zyn Volk kwynde aan verscheidene Ziektes, die dagelyks veelen wegsleepten: eindelyk zyn meeste Volk verlooren hebbende, kwam hy, wanhoopig over den ongelukkige uitslag zyner onderneeming, in den jaare 1542. te Quito te rug. Doch Orellana vervolgde zyne reis langs de ontdekte Rivier der Amazoonen, welke hy oordeelde de grootste der Waereld te zyn. Men zegt dat in dezelve Esmerauden worden gevonden, als mede andere zeer harde en scherpe Steenen, waar van de Indiaanen, voor de ontdekking der Europeaanen, in plaatse van het Yzeren Gereedschap, zich bedienden, om hunne behoeftigheden van Hout, Steenen, en diergelyke te maaken. Orellana vondt hier de Lucht naar haare gelegenheid vry gemaatigd; het Land Volkryk; den Grond zeer vruchtbaar, met aangenaame Velden en Bosschen; veelerhande Gediertes, en de Rivier met verscheidn soorten van Visschen vervuld: eindelyk aan de Zee gekomen, stevende hy Noord-Oostelyk op, kruiste langs de gantsche Kust van Guiana, kwam ten laatste aan den Mond van de Rivier Oronoque, en van daar op het Eiland la Trinité; van waar hy, in 't jaar 1545, na Spanje overstak, om rekenschap van zyne Ontdekkingen te doen. Hy had volgens zyne gedagten een' weg van wel dertien hondert en vyftig Mylen op de Rivier der Amazoonen afgevaaren.Ga naar voetnoot(a) | |
[pagina 132]
| |
In den jaare 1559 of 1560, ondernam Pedro de Orsua, op last van Don André Hurtado de Mendoza Marquis van Canette, die hem bekleedde met de eernaamen van Gouverneur, en Overwinnaar van het Landlangs den Marannon, mede derwaards een Togt te doen; maar naaulyks had hy voet aan Land gezet of werd met zyn meeste Volk, door de Inboorlingen van het Land, op een verraaderlyke wyze vermoord, welk ongeluk men voornaamelyk aan zyne onvoorzigtigheid toeschreef.Ga naar voetnoot(a) Ga naar voetnoot(b)Don Antonio Berrejo niet afgeschrikt door de mislukte Onderneemingen zyner Landsgenooten, had, op bevel van Don Gonzalvo Ximenes de Queseda, wiens Dochter hy getrouwt had, sedert den jaare 1582, mede te vergeefsch getracht het Goudryk Dorado te ontdekken: hy begon zyne reis uit Nova Grenada, langs de Rivier Papamene die in de Oronoque valt: doch alle zyne pogingen werden door gebrek aan levensmiddelen, en door ziekte en moedeloosheid van 't Volk, mede verydeld; schoon hy zich beroemde tien Beelden van fyn Goud zeer kunstig bewerkt, van de Indiaanen tot een vereering te hebben gekreegen, welke ook door hem aan den Koning van Spanje werden gezonden. Deeze Beelden had hy vereerd gekreegen van zeker Indiaansch Volk, Anabas genaamd, woonende aan de Grenzen van Amapaja; waar mede hy Vrede had gemaakt. Ook verhaalde hy dat hy vervolgens aan Ameria komende, aldaar aangetroffen had een handelbaar Volk, wiens Overste, genaamd Caripana, een Man van byna honderd Jaaren oud, hem een ander Oppersten, Morequito genaamd, aanwees, welke in de gelegenheid van Guiana zeer bedreeven was. Waarop Berrejo eenige Spanjaarden na Morequito afzond, welke, zo dra zy in zyn Land kwamen allen door de Inboorlingen waren vermoord geworden, behalve een Spanjaard die het ontkwam, en 'er hem de tyding van bragt. Naderhand deeze Morequito gevangen krygende, liet hy hem over zyne verraadery met de dood straffen, niettegenstaande deeze voor het behoud van zyn leeven drie Quintalen Goud had aangeboden. Een ander Indiaan, genaamd Topiawari, die mede gevangen was; kocht zich vry | |
[pagina 133]
| |
voor honderd Plaaten Gouds en eenige groene Gesteentes, aan welke Gesteentes de Spanjaarden den naam van Piedras Hyadas gaven. Eindelyk zond hy, in den jaare 1593, Domingo de Vera met eenig Volk, om die Onderneeming uit te voeren; welke, als alle de voorgaanden, mislukte. Waar uit men ligtelyk kan opmaaken dat de bestaanlykheid van dit Dorado, op verscheidene tyden, door zo menigvuldige gezocht, maar nooit gevonden, niet dan in de ydele harsenschimmen der gouddorstige Spanjaarden was gegrond.Ga naar voetnoot(a) Echter nam gemelde de Vera, op den 23ste April van het jaar 1593, uit naam van Philippus den Tweeden, Koning van Spanje, bezit van Guiana; gelyk uit de nevensgaande Acte is blykende. ‘Aan de Rivier de Pato, den 23ste April 1593. In tegenwoordigheid van my Rodrigues de Corança, Secretaris van de Marine, heeft Domingo de Vera, Stedehouder van Antonio Berrejo, zyne Soldaaten doen vergaderen, en, na dat hy dezelve in Slagorde had geschaard, deeze aanspraak gedaan’: Myne Vrienden, gy weet welke moeite onze Generaal Don Antonio Berrejo zich heeft gegeeven en wat kosten hy sedert elf jaaren gedaan heeft, om het magtige Ryk van Guiana en El Dorado te ontdekken. U zyn ook niet onbekend de buitengemeene moeilykheden, die hy in deeze roemruchtige onderneeming heeft ondergaan: nogthans hebben het gebrek aan levensmiddelen, en de slechte staat van zyn Volk, deeze kosten en moeilykheden onnut gemaakt: hy heeft my gelast weder nieuwe onderneemingen te doen. Uit dien hoofde moet ik bezit neemen van Guiana, uit naame des Konings, en van onzen Generaal, derhalve gelast ik U Franciscus Carillo: om dit Kruis het welke op den Grond ligt op te neemen, en het zelve naar het Oosten te keeren. ‘Carillo gehoorzaamd hebbende, wierpen de Stedehouder en de verdere Soldaaten zich voor het Kruis op hunne Kniën, en deeden hun Gebed. Vervolgens nam Domingo de Vera, een' Kop vol Water, en dronk | |
[pagina 134]
| |
dezelve uit: hy nam een tweede, en stortte dien op den Grond zo verre hy kon, trok zyn zwaard, en sneed het Gras rondom zich af, als ook eenige Takken van Boomen: zeggende, In den naame Gods neeme ik bezit van dit Land, voor zyne Majesteit Don Philippus onzen wettigen Opperheer. ‘Waar na men weder nederknielde, en alle de omstanders zo wel Officieren als Soldaaten antwoordden: Dat zy dee-Bezittingen zouden beschermen tot hun laatste droppel Bloeds. ‘Waar na Domingo de Vera met den blooten Deegen in de Vuist my gelastte, Acte te geeven van deeze bezitneeming, en te verklaaren, dat alle die daar tegenwoordig waren daar van tot getuigen verstrekten. (was getekent) Domingo de Vera, door my Secretaris Rodrigues de Corança. Ik gaa stilzwygende voorby, verscheidene andere Togten door de Spanjaarden derwaards ondernomen, dewyl dezelven allen een gewenschten uitslag hebben ontbrooken, ons geen meerder licht omtrent de Ontdekkingen geeven, en de meeste Ondernemers gesneuveld zyn, als Juan Cortez, welke, langs de Rivier de Amazoone, met dertig Man Dorado zocht. Casper de Sylva; Juan Gonzales; Philippo de Uren; Pedro de Lympias; de Munnik Sala, met nog een Zendeling, in 1560; Hernandez de Serpa; Diego de Vargas en zyn Zoon; Caceres; Antonio Sedenna; Augustin Delgado, en anderen, waar van wy weinig bericht hebben. Nogthans vinden wy niet, dat de Spanjaarden, behalve langs der Rivier de Oronoque, en de Portugeezen (die zich, in de zeventiende Eeuw, van het Ryk van Spanje hebben afgescheurd, en weder een Koningryk op zich zelve gesticht), aan de Rivier der Amazoonen, zich verder in bezitting van Guiana hebben gesteld, of daar eenige Steden op Sterktes gebouwd. Hiervan ontmoeten wy geen de minste aantekeningen in de beschryvingen, noch eenige overblyfselen in die gewesten, waaruit men zulks zou op maaken; het zy dat de Rykdom hunner andere Volkplantingen hunne aandacht daar van hebbe afgetrokken, of dat de weerstand der Inboorlingen, of eenige andere redenen hen daar van hebben afgeweerd. Echter ontmoeten wy dieper landwaards, in sommigen onzer Colonien, op de Rotsen en Klippen nog verscheidene naamen van Spaansche Reizigers, welke die Landstreek bezocht hebben, uitgehouwen. | |
[pagina 135]
| |
Niettemin hebben zy aan die Rivier, en de anderen zich daar in ontlastende, verscheidene Steden gebouwd, en Zendingen van Geestelyken gesteld, die veele Indiaansche Natiën tot zich hebben getrokken en sommigen gedoopt; schoon zy weinig kennisse van den Christelyken Godsdienst hadden. |
|