| |
Twaalfde hooftstuk.
Beschryving van de Vogelen.
De menigvuldige soorten van Vogelen, in dat gedeelte der Westindiën, schynt nog oneindig grooter in getal dan die der viervoetige Dieren. Men heeft opgemerkt dat 'er byna geen een Vogel is die een liefelyken Zang heeft, behalve het Corkietje of Lievenheers Vogeltje ter grootte van een Nachtegaal, bruin van Veeren, op de Vlerken met wit gespikkeld, rood van Borst; zyn Zang gelykt wel iets naar dien van den Nachtegaal, doch dezelve slaat niet door: zy houdt zich op in de Daken der Huizen, ten welke einde men Calabassen zo als by ons de Mossepotten ophangt, op datze daar in kunnen nestelen: het is voornaamelyk door den schitterenden glans, en de verscheidenheid der Kleuren hunner Veeren
| |
| |
dat de Vogelen in aanmerking komen. Onder dezelven munten eenigen in schoonheid uit; gelyk de Zonne-Vogel, wiens Staart, wanneer hy die uitspreidt, de gedaante van een Zon vertoont, byna getekend als een Paauwestaart. Hy heeft de grootte van een klein Hoen, is lang van Vleugelen, kort van Pooten, met roode Oogen en scherp van Bek, en overtreft de meeste groote Vogelen, uitgezonderd den Paauw, door zyne schoonheid. Hy aast op kleine Vliegjes welke hy met de uiterste voorzigtigheid weet te vangen, fluitende ieder rys als hy 'er eenige oppikt. De Canide, die van grootte als een Faisant is, heeft onder den Buik, op de Vleugels en Hals een ligt hemelsblaauwe Kleur, de Staart en Slagpennen incarnaat met blaauw, op den Kop een rosachtig Dons met zwarte, blaauwe en geele stippels, welke zich tot op den Rug uitstrekken, en daar by een Kuif van kleine Veeren. Deeze wordt, om zyne schoonheid, by de Indiaanen zeer geacht, en onthoudt zich meest by hunne Dorpen; twee of driemaal 's jaars worden zyne Veeren uitgetrokken, daar de Inwooners zich mede versieren.
De soorten van Papegaaijen, die zo veel in grootte, Kleuren, en gedaante verschillen, zyn ontallyk; de ongemeenste, zyn die geheel geel zyn, met een weinig groen aan de uiteindes van de Vleugels. Een ander soort, die men Kryters noemt, is geel van Kop en verder groen, doch aan de Punt van de Vleugels met een of twee roode Veeren. Andere Papegaaijen grooter dan de gemeene, worden Molenaars genaamd, en zyn groenachtig met witte stippen. Van de laatste benaaming heeft men 'er nog met roode Veeren op den Kop, en rood en geel op de Vlerken; door de groote van hunne Oogen omkleed met een wit Vlies als de Ravens, van de andere onderscheiden. Van Perokieten, die kleiner dan de Papegaaijen, doch niet minder fraai zyn, zyn 'er ook een groote menigte. Men onderscheidze in verschillende soorten: de groote Perokiet of Raaven, wiens Kop en Bek naar den Raave gelykt, is geheel groen; de Kirkirries, groen met een geelen glans of weerschyn op de Veeren; de Keesje-keesjes met purper groen en geel sierlyk geschakeert, doch aan den Kop en Staart oranje; de Jarrejarerou, is iets kleiner dan de laastgenoemden, doch in plaats dat die geel zyn, is deeze met allerlei Kleuren en pur- | |
| |
per over het gantsche Lyf getekend: hy wordt voor een der schoonste Vogelen gehouden, en kan ook leeren spreeken; de Hiania, is donker groen over 't geheele Lyf, aan de Punten van zyn Wieken met drie of vier zwarte Veeren, voor aan de Borst aschgraauw omboord met roode randen halve Maanswyze, met een Kuif van de zelfde tekening welke hy, even als de Kaketou, oprecht. Behalve de Westindische Raaven, Ararre genaamd, zynde roode en blaauwe, die door de sierlyke schakeering van hun Pluimagie, gelyk bekend is, uitmunten, vindt men 'er verscheidene Eksters waar onder een soort de Konjaki en Praadje genoemd, van grootte als een Ringelduif, met een geelen Bek, lang omtrent acht Duim en dicht aan den Krop byna drie Duim breed; zyn Tong, waar mede hy zyn voedsel inslokt, doch door den afgang voort weder kwyt raakt: gelykt veel naar een fyne Veder ter langte van een half Voet. De Kop, Hals, en het bovenste van den Rug zyn witachtig van Kleur, en den Buik zilverachtig rondom als met Vermillioen geschaduwt. De Asuwak, is een Vogel als een Ekster, ook zo getekend doch zwart en geel; geen Vogel kan hem voorby vliegen of hy bootst deszelfs Geluid na: hy maakt zyn Nest als onze Spechten aan Takken van Boomen boven het Water; het Nest is als een lange Zak, waar in zy van boven inkruipen: zy liggen maar twee Eieren wit en gespikkeld als een Kalkoens-Ey ter grootte van een Duiven-Ey. De Bounca-Vogel is van gedaante en Kleur als de Asuwak, onder welk geslacht hy behoort, doch valt wel zo groot; hy heeft een Muskus lucht; waarom zyne Veeren dienen om de Kakkerlakken uit de Kassen te houden. Het Vleesch op den Rooster gebraaden, is een onfeilbaar Middel tegens den Roodenloop. De Hanacoa van grootte als een Kraai waar naar hy veel gelykt, is bruingeel van Veeren: hy komt niet dan in het drooge Saizoen te voorschyn: en roept geduuriglyk Hanacoa, het welk by sommige der onzen voor Allegaar verstaan word.
Onder de Vogelen, die in aartigheid uitmunten, kan men tellen de Toucan of Bouradi, wiens roode en geele Bek ongemeen groot is in vergelyking van zyn Lichaam; Deeze, die van grootte als een Duif is, heeft over 't geheele Lyf een gitzwarte Kleur, behalve aan de Borst, daar hy een schoon geele Kraag heeft met een klein rood Kransje, zynde het
| |
| |
onderlyf wit, en de Pooten zwart als een Ekster, even als dezelve huppelende: zyn Tong is als een Veder lang en smal: hy kan, gelyk een Hond, een stuk rype Bananas vangen en doorslikken. Van den Bek worden Mondstukken op de Houtbois gemaakt beter dan van Riet. Men vindt 'er van de zelve soort met een paarsen Bek.
De Trompetvogel, die men te Cajenne Agami en by ons Waracabba noemt, ontleent dien naam wegens een trompettend geluid, 't welk zo verwonderlyk is, als de wyze op welke hy het voortbrengt. Men was in het onzekere of het zonderling geluid van deezen Vogel, door zynen Aars of door zynen Bek gemaakt wierd, maar het schynt, by naaukeurig onderzoek niet lang geleeden gedaan, beweezen te zyn, dat het niet uit den aars, maar uit den bek voorkomt, de Klank zweemt naar TOU, TOU, TOU, binnen 's monds gemaakt; dat hy vyf, zes, tot zevenmaalen herhaalt, welk laatste TOU, hy zeer lang en zachtkens uitrekt. De Schryvers zyn het niet eens of deeze Vogel tot het geslacht der Kraanvogels te brengen zy: het redelyk lang stel van Pooten, gedaante en gang toont veel overeenkomst met de Kraan en Reigeren. Getemd zynde loopenze met de Hoenderen uit, en in het Hok. Zy worden in groote menigte langs de Boorden der Rivier de Amazoone gevonden.
Een soort van Vogelstruis, die Pennevogel genaamd wordt; de Pluviers, welke onder het vliegen een groot geraas maaken; en veelerlei anderen, zyn 'er niet ongemeen.
Men heeft Feisanten, Mamous genaamd, van tweederlei soort, de groote en kleine: de grootste zyn als een Kapoen, met grysachtige Koppen, op welke een Kuif pronkt van witte en zwarte Veeren ter langte van drie Duimen, die zy doen opstaan en neêrvallen: de kleine zyn als onze Feisanten, van wien zy ook de Kleur hebben. De Eieren die zy liggen, zyn helder Zeegroen ter grootte van een Endvogels-Ey. Deeze maaken een aangenaam gefluit; waarop de Indiaanen hen schieten. Ook zyn 'er Pauwisen, draagende op den Kop een sierlyke Kroon van Veeren als Chenille, die de gedaante van een schoone Aigret vertoont, daar de Inlandsche Vrouwen gebruik van maaken tot een Hairsiersel. Dezelven zyn zwart van Kleur, sommigen met een geele, anderen met een zwarten Bek
| |
| |
daar ook een geele Knubbel op zit, de Pooten zyn geel of zwart: deeze Vogels zyn schuw van aart. De Jager des avonds op hen ter jagt gaande ontdekt door hun gefluit, waar zy zich ophouden, en wacht tot het aanbreeken van den dag, omze te schieten. In zekere getyden van het Jaar, wordt gezegd, dat de Beenderen der Pauwisen een eigenschap hebben, dat de Honden daarvan dol worden; waarom dezelve door de Menschen ook niet worden uitgezogen. Voorts heeft men de Steen-Pauwisen, dus genaamd naar den blaauwachtigen Steen, welke hen in plaatse van een Kroontje strekt. Het Vleesch van deeze allen wordt voor een aangenaame spyze gehouden. Kemphaantjes zyn 'er als hier met geele Bekken, het Lyf van boven Kaneelkleur; welke zich in de Moerassen ophouden. Zy vliegen al fluitende steil naar boven en daalen insgelyks weder lynrecht naar beneeden. Dan heeft men 'er nog de wilde Kalkoen, Maroude genaamd, van grootte als een kleine Kalkoen, met een lange zwarte Staart, gespikkeld van Veeren rondom de Bek en Oogen, hebbende een rood Vlies als onze Kalkoenen. Het Vleesch is een zeer aangenaam eeten, schoon het bruin is.
Men vindt 'er overvloed van wilde en tamme Duiven, Tortelduiven, en ander Gevogelte, dat min of meer naar dezelven zweemt. Ook is 'er de Terliaane, van grootte als een kleine Duif, met aschgraauwe Veeren eenigszins bruin op den Rug, doch geel van Buik en zwart van Pooten; zeer vet en by uitstek smaakelyk van Vleesch. De Indiaanen noemen deezen Vogel Maïz-diefje, om dat hy meest aast op de Papayes, Gujaves, Bananas en Maïz, doende aan deeze Aardvruchten wanneer zy in haare rypheid zyn, groot nadeel, anders komen zy zelden te voorschyn. Daar zyn, behalve de Hoenderen en ander eetbaar Pluimgedierte, ook Ortolans en Snippen, om van de Swaluwen, Spechten, Putters, Vinken en dergelyk klein Gevogelte, niet te spreeken.
Ik moet nog gewag maaken van de Tuite, dus genaamd van wegen zyn geluid; het is een kleine Vogel met een krommen en geelen Bek; den Kop van een gemengelde purper- en roosekleur; een gedeelte der Wieken en zyn uitgespreide Staart gelyk rood, wit, blaauw en geel geaderd Marmer, versierd met een witten Kring; de Buik ligt en donker geel, en de Poo- | |
| |
ten helder rood. Als mede van den Vogel, die men Grietjebuur noemt wegens zyn geluid, ter grootte van een Lyster, veel gelykende naar een Vink, geel en wit van Veeren, zynde de Borst hoog geel en van onder wit. Dit Beestje is zo vlug en stout dat het de grootste Roofvogels aantast even als onze Kievitten. Gelyk ook van de Colibri of Bloemzuigertie, anders Ronkertje genoemd, zynde het kleinste en fraaiste Vogeltje dat 'er bekend is. Het hommelt onder het vliegen gelyk de Honigbyën; van zyne Veeren ontbloot is het weinig of niet grooter dan een Hazelnoot; de Kleur zweemt gedeeltelyk naar een verguld groen iets van het violet hebbende, en is van zulk eene verwonderlyke mengeling dat bykans onmogelyk is dezelve te bepaalen, zynde de Veeren, welke ongemeen fyn zyn, bovendien nog met een zeer dun goudgeel Dons overdekt. De Bek omtrent twee Duimen lang, is zacht, spits en eenigszins krom, voorzien met een lange doch dunne Tong, bestaande uit twee Vleesachtige Draaden, waar mede het den Dauw van de Bloemen en welriekende Kruiden tot voedsel naar zich haalt: de beweeging zyner Wiekjes is zo snel en onophoudelyk datze bezwaarlyk te onderscheiden zyn. Nooit dan voor een korte poos, houdt het zich op een en dezelve plaats, maar vliegt gestadig van den eenen Bloem, of Kruidje op den anderen, wanneer het onder het vliegen zyn Tong daar over strykt, zonder op te blyven rusten. Merkwaardig is mede het Nest van dit Diertje, hangende aan eenige dunne Takken van Boomen, als in de Lucht; of in de Huizen daar het voor de Zonnestraalen en Regen bevryd is. Dit Nestje heeft de halve grootte van een Hoender-Ey, en is samengesteld uit dunne spaantjes Hout, in malkander gewerkt als een Mandje gevuld met Katoen en Moss, zeer kunstig toebereid, waar in twee gespikkelde Eiertjes liggen, van grootte als een Erwt.
Watervogelen onthouden zich daar in menigte: Men heeft 'er de Flamingos, welke aanmerkelyk zyn, om dat ze zo dikwyls van Kleur veranderen; als in 't eerst geheel grys zynde, en eindelyk hoog rood wordende. Zy zyn van grootte als een Indische Hen, maar wel een derde hooger op de Pooten, die rood zyn; en hebben een zeer langen Hals, en kleinen Kop met een gebogen Bek gelyk een Kreefteschaar, die hen dient om Wurmen te zoeken. Hun Aas ophaalende versamelen zy zich
| |
| |
troepswyze, houdende één van hen onderwylen de wacht, die, door een zeker geluid, de anderen van de aankomst des Vogelaars schynt te verwittigen, waarop zy terstond heenen vliegen, vallende zeer schuwachtig; des zy ongemakkelyk zyn te vangen. De Indiaanen noemen deezen Vogel Korkorre; het Vleesch is van een aangenaamen Smaak, doch van dezelve Kleur als hunne Veeren. Daar worden 'er insgelyks van het zelfde soort witte Flamingo's gevonden. Lepelbekken zyn'er als onze Lepelaars, doch van een rooze roode Kleur.
Men vindt 'er Eenden die grooter vallen dan in Europa, en hier menigvuldig over gevoerd en bekend zyn; doch de Woorden hebben groote roode kwabben op den Neus, wel gelykende naar die van een Kalkoenschen Haan. Onder de Taalingen zyn 'er eenigen van veelerlei Kleur zeer fraai, met een roodachtigen Bek, welk soort van de Indiaanen Caoriri, Wieciesjes of Annaatjes genaamd wordt, en een fluitend en klaagend Geluid maakt. Deeze zyn zeer aangenaam van smaak. De Europeaansche Ganzen wil- 'er zo wel niet aarden als die, welke, door de Barken, uit de Engelsche Colonien, worden gebragt. De Rotgans, die men Duivelsvogel noemt, leeft meest op het Water, en duikt naar den grond om kleine Schelpgewassen te zoeken, welke hem tot voedsel strekken, ook aast hy op Visschen en Insekten. Hy vliegt met groote moeite, hebbende naar maate van zyn Lichaam zeer kleine Wieken, waar door hy zich zelden hooger dan twee Voet boven het Water verheft; de Pooten, die zeer zwak zyn, dienen hem eer om te zwemmen dan om te loopen: want van de eene plaats naar de andere willende voortgaan, ondersteunt hy zich op derzelver punten en op de punten van zyn Vleugelen, loopende op deeze wyze ongemeen snel. Deeze gelyken veel naar een Endvogel; de Mannetjes zyn zwart, en de Wyfjes grys van Kleur.
De Krabvogel, die zyn Nest in de Aarde maakt, heeft de gedaante van een Reiger; zyn Aas bestaat in kleine Krabben en Kreeften, die hy aan de Boorden der Rivieren behendig weet te vangen. Het Vleesch is vet, en niet onsmaakelyk. Daar is ook zekere Vogel, de Duikelaar genaamd, bruin van Kleur, wiens Pooten dichte aan het achterste van zyn Lichaam geplaatst zyn, waar door hy ongemakkelyk gaat; de Bek gelykt
| |
| |
naar een spitsen Hoorn, waar mede hy de Vischjes vangt. Een andere soort, die men de kleine Duikelaar noemt, is grysachtig met geele streepen op den Rug, met een kleinen geelen Bek gelyk die van een jonge Gans: deeze leeft mede van Visch.
Behalve verscheidene soorten van Reigers als de witte, gryze en zwarte, zyn 'er nog die Tyger-Vogels genaamd worden wegens de Vlakken, daar zy mede gespikkeld zyn. De Krop-Vogels, by de Indiaanen bekend onder den naam van Neger-Kroppen, ontleene hunnen naam van een grooten Krop of Zak, dien zy met Visch opvullen; welke Zak door sommige Inwooners, tot een Tabaksblaas gebruikt wordt. Zy zyn van grootte als een Kalkoen en zwart van Kleur. Men heeft 'er zekeren Vogel de Gek of Zot genaamd wegens de weinige moeite die men heeft om hem te vangen, alzo hy zich met de hand laat grypen; hy heeft de gedaante van een Raave, en is geheel wit, uitgenomen de Vleugels en Buik welke grysachtig zyn. Deszelfs Aas bestaat in Vischjes. Ook is 'er de Kikvorschvogel welke veel naar een Kikvorsch gelykt, en niet dan Kop en Staart schynt te zyn, plat en bruin. Sommigen houden hem voor vergiftig.
Onder de Strandvogelen verdienen de Ticoco's of Americaansche Oyevaar waarna zy veel gelyken, opmerking, dewyl zy zich troepswyze aan de Kust verzamelen; zy vallen veel grooter dan en Oyevaar, en zyn ligtelyk tam te maaken; maar leeven zelden heel lang; bestaande (voor zo verre ons bekend is) alleenlyk van het Water. In den Droogentyd trekken zy van Cajenne naar de Oronoque, van waar zy weder, in het natte Saizoen, te rug keeren.
Roofvogelen zyn in deeze Landstreek niet ongemeen: men vindt 'er den Arend, zwart van Kleur, op den Kop met een dun en zeer fyn Hoorntje ter langte van drie of vier Duimen. Hy maakt zyn Nest in het Geboomte langs de Rivieren; en leeft meest van Visch. De Gier of Koning van de Wouwouwen, door de Indiaanen Anawannen genaamd, van grootte als een Arend, heeft een langen Bek, die aan het einde op eene wonderlyke wyze is gebogen en voorzien met een hangende Kam gelyk de Kalkoenen, oranje van Kleur; de Oogen zeer levendig; onder den Hals is hy wit en bruin, maar het bovenste daar van, als mede van de
| |
| |
Kop is zonder Veeren en als Vermillioen; op den Rug en onder de Wieken is hy van een ligte Vleeskleur, boven op de Vlerken zwart gelykt ook de Staart is, met geelachtige Pooten en Klaauwen. Hy heeft onder aan de Borst een soort van Zak hangen, daar hy zyn Voedsel in bergt; en aast op doode Lichaamen. De gemeene Anawannen zyn geheel zwart, hebbende voor op de Kop een klein rood lelletje, op den neus afhangende even als de Kalkoenen. Zy vliegen altyd troepswyze: 't is aanmerkelyk, dat wanneer zy op het Aas zitten en hunnen Koning bovengemeld zien komen aanvliegen, zy aanstonds het Aas verlaaten en zich ter zyde van het zelve vervoegen, wachtende zo lange tot dat de Koning, die 'er nooit het eerste op aanvalt, daar van gegeeten heeft; waar na hy opvliegt en door hen allen gevolgd wordt. Voorts heeft men 'er verscheidene soorten van Valken, die in Europa bekend zyn: gelyk ook den Roofvogel Bariri genaamd, ter grootte van een Valk, met Stippels van onderscheidene Kleuren: de Condors en anderen.
|
|