Beschryving van Guiana, of de wilde kust in Zuid-America
(1770)–Jan Jacob Hartsinck– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Elfde hoofdstuk.
| |
[pagina 100]
| |
langte van het Dier beslaat en dun toeloopt, bandswyze getekend; de Buik is wit met bruin gevlakt; de Kop dikker dan die van de Haagdissen; de Bek voorzien met een gespleetene Tong gelyk die van een Slang, wyd en spitsachtig toeloopende, achter dezelve zyn twee openingen met een geelachtig Vlies bedekt, welke voor Ooren dienen. De Oogen zyn groot, en aan de Klaauwen vindt men vyf scherpe Nagels. Dit Dier is zeer koud van natuur: maar dat het in 't Vuur zou kunnen leven, houdt men voor fabelachtig, dewyl het tegendeel waar is bevonden. Ook is 'er de Pagara, of Jamourou veel gelykende naar een Haagdis, zeer fraai gemarmeld met zwart en wit, en gedekt met kleine gladde Schobben. Hy valt somtyds tien of vyftien Duymen lang, en leeft zo wel in, als buiten het Water. De Leguaan, is van maaksel als een Haagdis: men vindt 'er van een of anderhalf Voet lang buiten de Staart, die noch wel twee Voet lang is, boomgroen van Kleur; onder aan den Hals hangt een befje als uitgeschulpte Kant, van de Kin tot aan de Borst. Dezelven heeft men, om haare menigvuldigheid aan het Leguaan Eiland, in de Rivier van Essequebo, dien naam gegeeven. Zy leggen van dertig tot veertig Eieren ter grootte van drie Duim, langwerpig met een wit Vlies omzet, zynde van binnen alleenig dojer. Deeze Eieren als mede het Beest zelf, is een zeer aangenaam eeten, en wordt als een Ragout klaar gemaakt. Het Vleesch is zeer wit en zoet. Het Sterrepootje-Haagdis, is een vergiftige Haagdis, ter grootte van een Mans Vinger en een Pink dik, donker geel van Kleur, zich ophoudende aan de Wanden der Huizen; hebbende vier Pootjes als Sterretjes. Het zelve springt naar de Menschen, en zo ras het dezelven raakt, steekt het met zyn scherpe Nageltjes en de Punt van de Staart, die daarop aanstonds afvalt en vervolgens weder aangroeit: Deeze steek is zeer vergiftig, en doet den Lyder bloed spuuwen: het beste Hulpmiddel is een schyf Citroen met Zout op de Wond gelegd, en Theriaak ingenomen. Behalve de Pipa of Pipal, die Pad, welke de Jongen uit den Rug voortbrengtGa naar voetnoot(a), is 'er de groene Pad of Kikvorsch, ter dubbele grootte van de Padden of Kikvorschen hier te land Deeze heeft grootte bruine | |
[pagina 101]
| |
Oogen, den Rug en Pooten zeegroen met eenige bruine Vlakken, onder den Buik is zy aschgraauw met wit gevlakt; de Vingers der Pooten zyn met groote Nagels als van een Aap, breed aan de punten, en met geen Vlies aan malkanderen gehecht. Zy houdt zich gemeenlyk in de Bosschen en Boomen op. Voorts heeft men 'er onderscheidene soorten van Kikvorschen, waar onder sommigen zyn van een aanmerkelyke byzonderheid wegens de verandering van gedaante die zy aanneemen; verwisselende dan in een Visch, en dan wederom in hunne voorige Gestalte. Wy wyzen den Nieuwsgierigen Lezer naar het wel doorwrochte Werk van Juffrouw Maria Sibille Merian, welke de Insecten met veel naaukeurigheid beschreeven heeft. Spinnekoppen, de Tarentula's genaamd, zyn 'er ook van verbaazende grootte, meer dan zeven Duim lang met de Pooten daar onder gereekend, en zes Duim breed. Deeze zyn vergiftig, zodaanig dat de steek van dezelven het gestookene deel daadelyk doet bleek worden en opzwellen, en tevens Koorts en Bloedspuuwing veroorzaakt. Zy zyn zeer wolachtig, van onder bruin en zwart van boven, in 't midden in twee gelyke deelen verdeeld, waar van het onderste somtyds de grootte heeft van een Duive-Ei; hebbende aan wederzyden vyf Pooten en ieder Poot zes gewrichten, zynde aan ieder uyterste gewrichten een geel Vlakje. Haar gewoonlyk Voedsel zyn Muggen en by gebrek van deeze, zuigt zy het Bloed uit jonge Vogelen, welke zy uit hunne Nesten haalt; ook beminnen zy de Ananassen, in het Hart van welke Planten menze dikwyls in nesten ziet. De kleine wordt mede de Tarentula genaamd; doch haar Venyn heeft die droevige uitwerking niet als dat der genen die men in Italie vindt. Een andere soort ontmoet men 'er in de Huizen, doch welke niet vergiftig is. De Marybonsen, by de Indiaanen Makriouwen geheeten, zyn een soort van Wespen wel zo groot als die in Europa, welke ongemeen hinderen door haar steeken met een Angel, die een pynlyke opzwelling en groote jeukte verwekt. De Schorpioen is ook niet ongewoon in dat Land: dezelve gelykt veel naar een Kreeft; aan de Voorpooten met lange Nagelen voorzien. Men onderscheid ze in zwarte of Bosch-Schorpioen en in roode, die zich in de Daken der Huizen ophoudt. Niemand is onkundig hoe gevaarlyk een | |
[pagina 102]
| |
Vyand de eerstgenoemde van den Mensch is: hy heeft omtrent aan het eind van zynen Staart een scherpen Angel waar mede hy steekt, en een Zakje met zwartachtig Vocht, het welke hy onverschillig uitschiet op alles wat hem aanraakt, en dit heeft dikwyls een gevaarlyke uitwerking. Een sneede van een Citroen met Zout wordt op de Wond, door de Schorpioen of Duizendbeen gebeeten, gelegd, het welk doorgaands een goed geneesmiddel is. Ook vindt men 'er den Ratelslang, die zeer gemakkelyk is te onderscheiden van alle de anderen aan den Ratel, dien hy aan het eind van zyn Staart heeft. Zo dra dezelve het minste gerucht hoort, waarschouwd hy driemaal door het ratelen met zyn Bellen, welke een geluid geeven als een Blaas met Boonen: indien het geraas op de derde rys niet ophoudt doet hy zyn sprong naar het voorwerp dat hy vervolgt. Deeze Slang is zekerlyk de schadelykste van allen, door zyn vergiftige beet; daarentegen zyn de Bellen niet venynig; maar in de Zon gedroogd en tot Poeder gestampt een dienstig Middel om de Kraam der Negerrinnen te bevorderen. Men kan den Ouderdom van deeze Dieren weeten uit het getal der Ratelen of Bellen, alzo dit 's jaarlyks met één vermeerderd wordt. Zy zyn van verschillende langte, zelfs tot vyftien Voeten. De veelheid van Slangen is 'er ook niet klein, doch men vindt 'er weinigen, die schadelyk zyn. Onder de vergiftigen telt men den Adder-Slang van drieërlei soort. De eene geheel bekleed met roodachtige Schobben: de andere graauwachtig met een langen rooden Streep op den Rug en Buik: en de derde soort gantsch grys. Bovendien is 'er nog een venynige Adder-Slang met een scherp eindigenden Staart, wegens de schoonheid en verscheidene mengeling van zyn Kleur merkwaardig, met een grooten Kop van vooren gedekt met geelachtige Schobben, en met levendige Oogen. De Gekko is mede vergiftig; en inzonderheid de Labaria, een Slang van zeven of acht Voeten lang, met halve Maantjes van verscheidene Kleuren gemarmeld: gelyk ook die, welken de Inwooners Bojobi of Papegaai-Slang noemen, zynde over 't geheele Lyf bedekt met Zeegroene Schobben met witte Vlekjes, doch onder aan den Buik geelachtig van Kleur. Dezelve valt van acht, negen, tien tot twaalf Voeten lang. De Ibiara of Vitrioolslang, die men vergiftig oordeelt te zyn, valt byna zes Duimen lang en een Pink | |
[pagina 103]
| |
dik, van een blinkende groenachtige Kleur gelyk Vitriool: nog een van dezelfde soort is geel, met een zwarten Kop en Staart. Andere soorten van Slangen gelyk de Olyfkleurige met rood gevlakt, de roode met zwarte en bruine Stippen, de blaauwe met groene Oogen, en de grysachtige met witte en zwarte Vlakken, zyn ook te schroomen zo, dat als een Mensch daar door gebeeten wordt, het gantsche Lichaam ontstoken en een onleschbaare dorst veroorzaakt wordt. Dezelven verscheelen in grootte, zynde eenige daar van vyftien of twintig Duimen lang. Dan heeft men 'er den Slang met twee Pooten, spits van Kop: de grootste vallen ter langte van een Mans Vinger, iets dikker dan het dik van een Pypesteel, geel van Kleur; voor aan de Borst met twee kleine korte Pooten, van gedaante als die der Haagdissen. Dezelve onthoudt zich in gaten in den Modder; en is zo doodlyk vergiftig en het Gif zo geswind, dat 'er geen Hulpmiddel tegen is: ten bewyze, was 'er een Indiaan, in Essequebo, welke, om Krabben te vangen, zyn Hand in den Modder stak; doch van zo een Slang gebeeten, terstond dood nederviel; gelyk ook zyn Vrouw: het welk ontdekt werd door de andere Indiaanen, die het gat opgroeven, en 'er den Slang uithaalden. De zwarte en witte Slang, die men Mieren-Eeter of Luye-Slang noemt, aast veel op Mieren: hy is fraai gevlakt met witte en zwarte Stippen, en byna veertien Voeten lang en vier of vyf Duimen over 't kruis dik. De Negers bidden hem aan wegens zyn ongemeene goedaartigheid, laatende zich grypen gelyk het allertamste Dier. Als deeze Slang den Papegaai-Slang ontmoet, raaken zy met malkanderen in gevecht; en een van beide gewond zynde eet dan een zeker Kruid, Slangengras genaamd: zy zullen nooit samen vechten dan op de Plaats daar dit Kruid groeit. De groote Slang of Papa Sucki dus van de Negers genaamd, 't welk zo veel zeggen wil als de Vader der Goden, wordende onder hen in groote achting gehouden, en van eenige als hun God aangeroepen: is zekerlyk een der fraaiste voortbrengzels der Natuur, praalende met een sierlyke verscheidenheid en luister van Kleuren zodaanig, dat men 'er geen nette beschryving van zoude kunnen geeven. Hy heeft de langte van vyftien tot achttien en somtyds meerder Voeten, en is van dikte als een Mans Arm. Daar | |
[pagina 104]
| |
nog twee andere soorten van de Papa-Slang; doch dezelven vallen zo groot niet, noch zo schoon van Kleur. Geen van deeze drie doet de Menschen aan. Behalve meer andere soorten van schoon gekleurde en gevlakte Slangen, is 'er de Zweep-Slang, naar zyne gedaante, die als een Zweep afloopt, dus genaamd, licht groen op den Rug, van onder wit, omtrent vyftien Voeten lang doch niet dikker dan een Pink. Voorts heeft men 'er nog den Tweehoofdigen of Blinden Slang, ontleenende deezen naam van de gelykheid welke tusschen zyn Hoofd en Staart gevonden wordt: deeze Slang is rood en zwart by ringen, of wit en zwart. Hy onthoudt zich in de Nesten van de Koesjes, zynde groote zwarte Mieren, die de jonge groene Bladen van de Cassave en Maïz afbreeken en op hunne Hoornen na hunne Nesten brengen, het welk dien Slang tot voedsel verstrekt. Waterslangen Camoude genaamd, zeer schoon getekend, zyn 'er veel, van vyf en- twintig tot dertig Voeten lang, ter dikte van een Mans Dey, en verschillende van Kleur. Dezelven zyn niet vergiftig: zy komen op het Land hun roof zoeken, aazende op allerlei Gediertes; doch een Mensch of Beest in hunne magt krygende, slingeren zy zich om dezelven heen en drukken ze dood; zuigen dan hun Aas in en blyven zo lang liggen tot hun prooi verteerd is: men heeft voorbeelden, dat zo een Slang doodgeslagen zynde een geheelen Haas in 't Lyf had. Onder verscheidenerlei Wormen die 'er zyn telt men den Schietworm van grootte en gedaante als een Wandluis; schoon 'er een oneindig getal van deeze onder de Natuurkundigen bekend zyn, vindt men alleenlyk den Purperkleurigen, en de Aschgraauwen met roodachtige Pooten. De Vuurworm is ter grootte van een Duim, groenachtig van Kleur, ruig van boven, geevende by donker een licht van zich als een Kool vuurs. De Vuurvliegen, dus genaamd, om dat zy by nacht licht geeven, voornaamelyk in de Bosschen en Heggen, zyn van grootte als een Molenaar, van een bruin groene Kleur. De Lantaarndraagers, wier Snuit dergelyke verlichtende eigenschap heeft, munten uit door de veelvuldigheid van hunne Kleuren. Welke een groote verscheidenheid van Kapellen dit Gewest uitlevert, is thans by de Liefhebberen, in Europa, t' over bekend om 'er ons by op te houden, te meer wyl dezelven meestendeel door | |
[pagina 105]
| |
meergenoemde Juffrouw Maria Sibille Merian zeer omstandig zyn beschreeven, tot welker sierlyk werk wy den Lezer wyzen. Ook vindt men 'er verscheidene soorten van Byën, die goeden Honig geeven. De Steekende Muggen, of Mosquita's in 't Neger Engelsch genaamd, zyn een plaag die aan de meeste Volkplantingen in Zuid-America eigen is, inzonderheid voor de Vreemdelingen wanneer zy 'er eerst komen; zy veroorzaaken door haar steeken gezwellen welke een onverdraaglyke Jeukte nalaaten. Daar zyn 'er die ongemeen groot zyn, voorzien met een langen holachtigen Angel of Naald waar mede zy door het Vel booren en het Bloed uitzuigen. Om zich van haar te bevryden brandt men eenige Citroenbladen, of om de dag of twee wat Swavel, waar van de Rook haar doet verhuizen. Men vindtze meest naby de moerassige plaatsen. Niet minder is men daar geplaagd van de Patattes-Luizen, genaamd Courimmes, die zich in 't Gras onthouden; wanneer men 'er doorgaat, kleevenze aan de Kousen, en dringen dan tusschen Vel en Vleesch, het welk dergelyke uitwerking verwekt als van de Moskieten: doch de geenen die blootsbeens door 't Land gaan, hebben hier van zo veel gevaar niet. Van deeze kan men zich best zuiveren, door de Beenen te wryven met Limoensap en warm Water. Bovendien heeft men 'er niet weinig te lyden van de Chica of Zandvloo, by de Indiaanen Nigua genaamd; het heeft de gedaante van een kleine Vloo, kunnende even als dezelve springen, en onthoudt zich in 't stof en op onzindelyke plaatsen, als in de Indiaansche- en Negerhuizen en in de Asch op plaatsen daar veel Vuur gestookt wordt. Dit Insekt hecht zich meest aan de Toonen, tussen de Nagelen, boort diep in den Huid, en maakt zich daar een Nest waar in het zyn Eiertjes ligt; 't welk in drie of vier Dagen zo groot wordt als een Erwt. Dit Nest open gaande verspreidt zich een menigte van zodaanige Insekten over den geheelen Voet, doet het Vleesch, daar rondom, rotten, dringt tot op de Beenderen door, en veroorzaakt den Kanker. Om dit Nest 'er uit te krygen valt zeer pynlyk: moetende zulks met een Naald geschieden, waar mede men daar om heen wroet, tot dat het Vlies overal afgescheiden zy, doch men moet zorg draagen het Eierzakje 'er heel uit te neemen, want zo het by ongeluk komt te breeken zet het zich tot een versweering daar zwaare toevallen by kunnen komen. Ver- | |
[pagina 106]
| |
volgens wordt, in de Wond, een weinig Asch van Tabak gedaan, waar door dezelve zonder gevaar geneest. Indien men 'er voort by is, kan men 't zelve 'er gemakkelyk afkrygen, door het Vel, rondom, los te maaken. De Duizendbeenen zyn 'er als by ons, behalve datze zyn gedekt met Schobben, van driederlei soort, als de groene, de bruine, en zwarte. Zy worden meest gevonden in de Bosschen en onbebouwde Landen; zynde van drie tot tien Duimen lang. Deeze zyn gevaarlyk wegens de Stekels schaarsgewyze zo als onze Oorwurmen, welke zy aan hun Staart hebben, waar mede zy zo vinnig steeken, dat men de Pyn of Jeukte langer dan vierentwintig Uuren voelt. Ook is 'er een groote veelheid van Mieren: de Negers onderscheiden die in zes soorten, waar onder de grootsten, die zy Papa-Mieren of Couches noemen, zeer schadelyk zyn, kunnende in één Nacht een Boom van alle zyn Bladen berooven, deeze houden zich gemeenlyk op in de Cassave-Tuinen en maaken Nesten als groote Molshoopen, waarin zy hun voorraad verbergen: in deeze Couches nesten wordt gemeenlyk de tweehoofdige Slang gevonden, welke door haar gevoed word of ten minsten op haar voedsel aast. De Cras- of Brand-Mier rood van Kleur, is wegens haar pynelyke steek gevreesd: de Waka Waka-Mier komt zelden te voorschyn; doch verslindt alles in haar Weg. De Blaka- of zwarte Mier, zynde van een ongemeene grootte en wel als een Lid van een Vinger, houdt zich meest in de wilde Bosschen op: haare beet veroorzaakt door zyne vuurigheid dikwyls de Koorts. Bovendien zyn 'er nog een soort van Mieren, Jagers genaamd, ten naasten by van grootte als de Papas Mier. doch niet zo zwart: dezelven komen by menigte in de Huizen, vooral als dezelven met Houtluisen, Slangen, Schorpioenen en ander Ongedierte bezet zyn, welke zy doodbyten, en niet verhuizen voor dat dat Ongedierte verdreeven is; doende geen nadeel ter waereld; waarom de Inwoonders wel zorgen, om dezelve niet te beschadigen, wyl zy hen van veel nut zyn. De Houtluis of witte Mier, welke in de Westindiën maar al te veel gevonden wordt: gelykt naar een Luis, doch is veel grooter, spits en hard van Kop, waar mede hy veelerlei soorten van Hout, Lynwaat, Kleederen en andere Stoffen doorknaagt en vernielt. Overal waar deeze Insek- | |
[pagina 107]
| |
ten hun verblyf neemen, vermeenigvuldigen zy op eene verbaazende wyze, maakende zich een Nest als van zwarte aarde, waar van het bovenste zo vast is, dat het Water 'er niet kan door dringen, gelykende naar overwelfde Gaanderyën, daar zy van de eene plaats naar de andere voortgaan. Zy doen geheele Huizen onder de voet vallen wanneer men achteloos genoeg is, dit schadelyk Ongedierte niet te verdelgen; waar toe, echter, zeer veel moeite vereischt wordt, inzonderheid als het zich eens heeft neergezet. Het hulpmiddel dat men bevonden heeftwel het spoedigste en krachtigste te zyn, is het Rottekruid, of Teer zo lang als het kleevig is. Voorts heeft men 'er de Kakkerlakken zekere genoegsaam bekende Diertjes, die alle Stoffen en Wollen aan stukken knaagen, en op alle eetbaare Waaren aazen. Zy vallen niet grooter dan een Duim of twee lang; dezelve vervellen jaarlyks, zynde in het eerst ligt groen naar het wit trekkende en langsamerhand in een donker Kastanje bruine Kleur veranderende: Dezelve hechten haar Eieren aan Linnen, Boeken en alles vast, die bedekkende met een dun Vlies, 't welk de Jongen doorbyten. |
|