| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Beschryving van de viervoetige Dieren.
In dit gedeelte van Zuid-America is een groote veelheid van wilde Dieren waar onder zodanigen, gelyk overal, die door hunnen verscheurenden aart zeer schadelyk zyn, zo voor de Menschen als voor 't Vee. De Tygers zyn wel de voornaamsten van deeze laatsten, van een genoegsaam bekende gedaante, schoon eenigszins verschillende van die van Africa: men vindt 'er, de Schildpad-Tyger na zyne zwarte en witte Vlakken, de Hartenbeest-Tyger, en de Hakka of Tyger-Kat. De twee eerstgenoemden, die de grootsten en gevaarlyksten geacht worden, zyn van vyf tot zes Voeten, en de Staart ruim achttien Duimen lang; het Hooft gelykt veel naar dat van een Kat, met geele en zeer doordringende Oogen waar in het Verraad geschilderd is; de Tanden zeer puntig en scherp, en het Hair onder aan den Buik kort, zacht en wit. Het derde soort de helft kleiner, is mede bont en niet minder bloedgierig dan de voorgenoemden, bezit zo veer kracht noch loopt zo snel niet. Indien men in de Bosschen moet vernachten is het zekerste middel om zich voor hen te behoeden, Vuur te ontsteeken, waar voor zy zeer bevreesd zyn: zy zullen nogthans niemand by den dag aanvallen, ten ware dat zy verhongerd zyn.
Men heeft 'er ook nog de roode Tyger van grootte als een Dog, rosachtig van Hair zonder Vlakken. Voorts heeft men 'er wilde Katten wel viermaal zo groot als de gemeenen, veel gelykende naar den Tyger, wien zy in wreedheid te boven gaan zo ras zy volwassen zyn. Haare groote Oogen en verwoed Gelaat doen haar wreeden aart genoeg kennen. De Jawari, ook Jaguar genoemd wordende, heeft den Kop, Knevels, Oogleden, Ooren, Pooten en Klaauwen gelyk een Kat, en ook zo een lange Staart, waar door dit Dier van den Lynx onderscheiden wordt: de Oogen blaauw, des nachts als Vuur schynende; de Huid gedekt met rosach- | |
| |
tig Hair. Het is zeer sterk en wreed, levende, gelyk de Tyger, van den Roof, en alleen gaauw en luchtig wanneer het de honger kweldt, doch verzadigd zynde, verliest het zyn' moed en snelheid; nogthans hebben de Wilden, welke vreesachtig vallen, veel schroom voor dit Dier, wyl zy zich verbeelden dat het een byzondere genegenheid voor hun Vleesch boven dat van de Europeaanen heeft. Dit Dier in een Hoenderkot komende, kan het zelve t'eenemaal ruineeren; wyl het niet dan de Harssens van de Hoenderen eet en het overige laat liggen.
Men vindt 'er nog twee andere soorten van vernielende Dieren, die vry veel gelyken naar de Jawari, naamelyk de Jaguarete en de Caguacuarane. De eerste is iets grooter en met kort, gevlakt Hair, blinkend zwart en bruin van Kleur. De Caguacuarane is langer van Pooten, en rood over 't geheele Lyf met eenige zwarte vlakken voornaamelyk op den Rug, doch wit aan den Hals en Buik. Deeze laatste Dieren zyn door hunne lange Pooten veel gaauwer in het loopen, en om op de Boomen te klimmen, dan de Jawari, doch mede van zulk een schroomachtigen aart, wanneer zy genoeg gegeeten hebben. Voor brandend Vuur, of een aangestooken Toorts gaan zy op de vlugt.
Wilde Varkens of Zwynen zyn 'er in menigte, waar van de Huid geheel is bedekt met lange en harde Borstels eenigszins bont, den Kop groot met een' korten Snuit, en de Voorpooten korter dan de Achterpooten. Deeze in benaauwdheid gebragt of gekwetst wordende, zyn zeer kwaad en gevaarlyk. Haar Vleesch is aangenaam van Smaak. Ook vindt men 'er Navel-Varkens met witte Pooten, Pasquiras of Aboujer genaamd, die den Navel op de Rug draagen, met een Sap of Stoffe daar in, van Reuk omtrent als Muskus. Het is noodzaakelyk, zo dra dit Dier geschooten is, dat Holletje diep uit te snyden, zonder welke voorzorge het Vleesch aanstonds aan 't rotten zou slaan. Zy vallen veel kleiner dan de anderen, kunnende de grootste naaulyks zesstig Ponden haalen. Op dezelven wordt, in de Maand April, door de Warouwen gejaagd, die zich dan in hunne Vaartuigen begeeven, wel met Zout voorzien, om het Vleesch van deeze Dieren, na het van de beenderen gescheiden te hebben, in te zouten. Zy loopen meest by troepen, liggende ieder zyn Snuit
| |
| |
op het achterste van het Zwyn, dat vooruit gaat, waarom de Warouwen, hun Spoor weetende, nooit op het eerste zullen schieten, maar wel op het volgende, het welk zy gekwetst ziende laaten loopen, en, door het verlies van zyn bloed eindelyk neêrvallende, langs het Spoor wedervinden. Men moet hen trachten te ontwyken, wanneer menze ontmoet: want zy zyn ook van een verscheurenden aart. Deeze Dieren worden ook by ons gevangen, als zy de Rivier over zwemmen met den Kop op eens anders aars, wanneer men ze, in het overzwemmen, op den Neus dood slaat. Voorts is 'er het Stekel- of Yzervarken, byna twee Voet hoog en derdehalf Voet lang, dat zyne Pennen, die zeer scherp, en wit en zwart van Kleur zyn, met kracht uitschiet en daar mede de geenen kwetst, waar van het aangevallen of geplaagt wordt. De Wonden die zy geeven veroorzaaken zwaare pynen met ontsteekingen. Het Schildvarken ook Tatou of Armadille by de Indiaanen Jesi genaamd, van grootte als een Speenvarken van een Maand oud, heeft een kleine, langwerpige Snoet wel met Tanden voorzien; de Oogen klein zo wel als de Ooren, en een lange Staart zonder Hair. Zyn Pooten zyn kort en dik, voorzien met vier lange, scherpe Nagels aan ieder Poot; 't geheele Lyf van den hals tot aan Staart ringswyze gedekt met verscheide ryën Schilden, waar van het eerste en laaste, te weeten, dat het welk de Schouders, en dat het welke de Dyën bedekt, veel grooter dan de anderen zyn. Men telt'er tot twaalf ryën, die in elkander sluiten, van een grysachtige Kleur, met witte stippen, en van dikte als een Schelling. Dit Dier is zeer gevoelig, en voegt zich even als een Egel, in een' ronden klomp zo ras men zyn Schild een weinig drukt, doch verandert deeze gedaante wanneer men het by het Vuur zoo naa legt dat het de warmte daar van gevoelt. Het leeft van Vruchten en Wortelen, en heeft zeer blank, vet, en aangenaam Vleesch schoon sterk na Muskus smaakende, welke 'er word afgenoomen door 's avonds te vooren in Zout en Limoensap te liggen. Eenige Schryvers zeggen, dat de Schilden van dit Beest tot een Poeder gestampt en ingenoomen, een uitneemend middel is om de Veneriale Kwaalen te geneezen, of dat deeze Poeder tot deeg gemaakt, de Splinters uit het Vleesch trekt. Ook dat een
| |
| |
beentje van den Staart, met eenig Katoen omwonden, en in het Oor gedaan, de Doofheid doet verdwynen.
De Waterhaas, een halfslachtig Dier, door de Indiaanen Cabiai en Kybuarte genoemd wordende, heeft de grootte als die van een tweejaarig Europeaansch Varken; zyn Kop is zeven of acht Duimen lang en byna zo dik, en de Bek als een Haas, met vier Tanden voorzien. Het heeft lange, styve Knevels, groote en zwarte Oogen, smalle spitse Ooren, en in 't geheel geen Staart; zynde gedekt met kort en dik Hair, bruin van Kleur. De Pooten zyn als die van een Varken; doch niet alleen zo geklooven, maar verdeeld in vier Toonen, aan de Voorpooten, en drie aan de Achterpooten, allen met scherpe, sterke Klaauwen gewapend. Dit Dier bestaat op 't Land van Vruchten en Wortelen, eetende ook Slangen; en kan zelf in, en diep onder Water leeven, houdende het aldaar lang uit. Het aast ook op allerlei soort van Visch, welke hy met de Tanden of Nagels vat, en naar den Oever brengt, om die op zyn gemak te eeten Men vindt 'er eenige onder die tot drie honderd Ponden weegen. Het Vleesch is wit, zeer vet en aangenaam.
De Woudezel, by de Franschen Ante, en by de Indiaanen Cama en Maipouri genaamd, is een viervoetig gedierte zich in de Bosschen onthoudende, ter grootte van een kleinen Muilezel; hebbende de Beenen kort en dik, de Klaauw in tweeën verdeeld als een Koebeest, en het Hooft spits iets gelykende naar dat van een Ezel, doch korter van Ooren. De bovenste Lip steekt wel vier Duimen buiten de onderste uit, en hier mede vat het Dier zyn Voedsel even als de Olyphant met zyn' Snuit. Hy is bruin doch kort van Hair en heeft een korte Staart. Deszelfs Vleesch is zeer malsch en lekker. Zo ras dit Dier word gejaagt vlucht het naar moerasige plaatsen, en wanneer zyne Klaauwen door het Water bedekt zyn blyft hy voort staan, als of hy zich verbeelde in veiligheit te zyn; wanneer hy door de Jagers wordt vervolgd en doorschooten. Dit Dier is zeer dom.
Men heeft 'er ook een Dier Puma genaamd, waar aan eenige den naam van Leeuw geeven, als eenigszins naar den zelven gelykende, doch veel kleiner dan de Leeuwen van Africa, en geheel verschillende van den- | |
| |
zelven in moed, dapperheid en grootsheid, hebbende daarenboven, geen Halshair of Maanen gelyk deezen, ook heeft het maaksel van zyn Kop meer overeenkomst met dat van een Wolf, of Tyger. Dit Dier wanneer het door de Indiaanen vervolgd word, klimt gemeenlyk in de Boomen, waaruit men het verjaagt en doodt, dienende zyn Vleesch, dat wit is, tot Spyze.
Mieren-Eeters zyn 'er van drieërlei soort. De grootsten worden by de Indiaanen Wariroe genoemd, zynde derzelfver Kop en Snuit anderhalf Voet, 't Lyf vier Voet, en de Staart twee Voet lang, en de langte van hun Tong byna achttien Duimen; het Hair is zwart en wit, lang vier Duimen; en dat van de Staart omtrent zeven Duimen, waar meê zy hun geheele Lichaam voor den Regen bedekken. Schoon deeze Dieren onbekwaam schynen om zich te verweeren, hebben zy echter aan de voorste Pooten drie Klaauwen, met zulke scherpe Nagelen, dat zy dikmaals, met Tygers in Gevecht raakende, die overwinnen en dooden. De tweede soort Kibihi genaamd, is veel kleiner en naaulyks twee Voeten lang. Beide deeze soorten aazen op Mieren: wanneer zy zich by een Nest bevinden, steeken zy de Tong uit, die een aantrekkenden Reuk heeft, en waar op de Mieren in menigte gaan zitten; zo ras dezelve vol is, haalen zy die in, en slikken het geene zich daar op bevindt binnen. De derde en kleinste soort der Mieren-Eeters, is omtrent vyftien Duimen lang, van de Snuit tot aan het eind van de Staart, en 't Lyf bedekt met een geelachtig Vel zo zacht als Zyde. De Mier-Eeters van deeze soort hebben in de voorste Pooten zo veel kracht, dat zy een Hond met de Klaauwen kunnen dood nypen. Hun Vleesch is niet van het aangenaamste, hoewel 'er de Negers veel werk van maaken.
Van Herten en Reeën is 'er een genoegsaame menigte: dezelven worden, daar te lande, aldus genaamd, schoon zy meer naar een Bosch-Rhee dan wel naar een Hert gelyken. Zy hebben kleine Penhoorns, en en het Hair roodachtig. Hun Vleesch, gelyk van het meeste Wildt, valt drooger dan dat by ons, 't geen aan het Klimaat veelal is toe te schryven. Dien men de Savaan- of Bejou-Hart noemt, is van grootte als onze Duitsche Harten met Takken, en wordt het meest in de Savaanen of
| |
| |
langs den Zeekant, doch zelden in het Bosch, graazende gevonden. Deeze Dieren zyn beister schuuw, en sterk van lucht, zo dat zy onder den Wind moeielyk te vangen zyn. Om dezelven meester te worden, behangen de Indiaanen zich met Struiken en Bladen, en bekruipenze onder den Wind, of dryvenze naar het Water, omze des te gemakkelyker te schieten. Zy kunnen zeer wel zwemmen: en in benaauwdheid zynde stellen zy zich te weer. Men vindt 'er nog een soort van kleine Rheebokken, Wiribiciri genaamd, van een fraaie rosachtige Kleur getekend met witte stippen, en zeer aangenaam van Smaak. Cabritten of jonge Geiten zyn 'er niet ongemeen. De Haazen zyn 'er van grootte als in Europa, doch van een andere gedaante; hebbende een spitsen Muil, en, in plaats van lange Lepels, korte Ooren; den Huid gedekt met rosachtig Hair, tusschenbeiden wit gestippeld. Hun Vleesch is ongemeen smaaklyk, doch wat laf; overtreffende in blankheid het Hoendervleesch. Daar is, bovendien, overal in de Bosschen nog een tweede soort, van gestalte als de voornoemden, met lang, ros en bruin Hair: welke niet minder aangenaam van Smaak zyn. Men vindt 'er ook den Water-Konyn, welke dikwyls in de Suiker-Tuinen komt, daar hy groote verwoestingen kan aanrechten. De Konynen, Poucrouërou of Acouri, verschillen mede van de Europische; zynde hunne Ooren kort en rond, met een grooten Kop, langen Hals, en zeer korten Staart of Pluim, over 't geheel zyn zy bedekt met rosachtig, ruuw en stekelig Hair. Een kleiner soort die men 'er heeft, wordt de Adouri genaamd. Het Vleesch van beiden is zeer wit en lekker.
De Agouti is een Dier, dat in grootte, Kop en Ooren veel naar een Haas gelykt, met den Huid wit en van de zelfde kleur van Hair, doch harder: zwart van Oogen, en de voorste Pooten korter dan de achtersten, waarom het niet zonder veel moeite de Hoogtes op, en af kan loopen, maar op het vlakke veldt loopt het zeer snel. Het is zeer gulzig; vattende het eeten met de voorste Pooten gelyk de Eickhoorns; en leeft meest van Vruchten, Bladen, Patattes en Maniok. Het verschaft op alle wyzen toegemaakt een aangenaam Eeten. Zyn Geluid is als dat van een Varken; byt vinnig; heeft een scherp gehoor, en is ongemeen vreesach- | |
| |
tig, zich ophoudende en luisterende gelyk de Haas, als men hem fluit, wanneer het de tyd is, om hem te vangen. Op hetzelven jaagen de Negers alleenig met een Stok en een kleinen Hond, die het opzoekt, en, ontdekkkende, vervolgd, terwyl de Hond, die hier op geleerd is, een groote kring maakt aan de zyde welke hem zyn Meester aanwyst, ten einde dit Wild het vlugten te beletten en in het Suikerriet te dryven, daar men het daadelyk vangt, of wanneer het in een hollen Boom zich verbergt, door den Rook van een aangestooken Vuur daar uit jaagd, gelyk wy te vooren in de beschryving der Indiaanen gezegd hebben.
De Tavous onthouden zich meest by vlietende Wateren, en doen geen schade aan de Menschen. Zy zyn van gedaante als een Otter, aschgraauw en spikkelbont van Kleur, met lange en redelyke dikke Pooten. Hun Vleesch is zeer malsch en aangenaam. Men heeft 'er de Pag of Pague zeker wild Dier, door de Indiaanen dus genaamd, van een middelmaatige hoogte, ter grootte van een Jagthond: de Kop is zeer mismaakt, doch de Huid fraai getekend met witte, graauwe en zwarte Vlakken; het Vleesch smaakt byna als Kalfsvleesch.
Onder de Vossen zyn ongemeene fraaie Dieren wegens het Hair dat zeer fyn en als verzilverd is. De Eikhoorntjes vallen 'er veel kleiner dan die in Europa, zynde geheel zwart of ros, en de Staart met lange Hairen, die hen diend om zich voor de Zonneschyn te bedekken.
Het zonderlingste van alle Viervoetige Dieren in dit Land is de Aï of Haji, dus door de Indiaanen van wegen het Geluid, 't welk door het zelve met de Keel gemaakt wordt, maar by ons gemeenlyk Luyaard genaamd. Deeze naam is ontleend van de traagheid, die het heeft, in beweeging en voortgang, zodaanig dat het wel twee of drie Dagen besteedt in het beklimmen van een' Boom van middelmaatige hoogte, en zo veel om 'er weder af te komen, ja zelfs een gantschen Dag om van den eenen Boom naar den anderen te gaan, al zynze maar vyftig schreeden van elkander. Het verlaat echter den Boom niet, voor dat het denzelven van boven af, allengs kaal gegeeten heeft. Het heeft de grootte van een kleinen Waterhond; den Kop en het Gelaat als een Aap: de Borst en Buik sleepen langs den grond; de Achterpooten tweemaal zo lang als de
| |
| |
Voorpooten, welke het van malkanderen houdt gelyk een Kikvorsch. Aan ieder Poot heeft het drie kromme Nagels, die zo sterk zyn dat men geweld moet doen om het geene dit Dier eens gegreepen heeft, te ontneemen, en teffens dienen om in de Boomen te klimmen. Dit Dier is, boven dit, hier in zonderling, dat het huilt en lacht als een jong Kind in een en 't zelve oogenblik. Het behoort onder het Geslacht der Aapen.
De Bosschen zyn opgevuld met onderscheidene soorten van Aapen, welke op Vogelen, Vruchten en Eieren, die zy des nacht uit de Boomen haalen, als mede op allerlei Vliegen, Muggen enz: aazen. De meesten verstrekken aan de Indiaanen tot Spyze, schoon de een deezen en de andere geenen verkiest. Men vindt 'er soorten onder, die veel hebben van de gestalte van een Mensch, Bahoenen of Bavïanen geheeten. Zy zyn wild, byna drie Voeten lang, met lang en rosachtig Hair, en maaken een verschrikkelyk Geluid: Ook heeft men 'er de Ytoenebaly's, welke veel naar een oude Negerin gelyken, zynde gerimpeld en zonder Hair op het Aangezicht: ook nog de Neger-Aap, van wegen zyn zwarte Kleur dus genaamd. Behalve de Wit-Baard, om deszelfs Baard dus genaamd, is 'er nog de Gryze-Aap met een zwarten Kop; doch deeze wordt zelden dan zeer hoog landwaards in gevonden. Die men Capucyn-Aap, Loodsmannen en Houroe noemt, hebben lange nette Baarden aan de Kin; en de Bakkers ontleenen hunnen naam om dat zy hunne Pooten geduurig beweegen als iemand die brood kneedt. Onder de kleiner soort van Aapen munten uit de Doodshoofdjes, die het hoofd hebben van gedaante als een Doodshoofd, met de Oogen zeer diep daar in geplaatst, plat en kort van Neus. Wanneer zy honger hebben, gaanze op den rug der grooten zitten, en byten dezelven zo lang tot dat deeze hen op een' Vruchtboom brengen, waar zy hunnen eetlust kunnen verzadigen. de Sangouin, mede zeker soort van kleine Aap, fraai bruin van Kleur, is zo teder van gestalte dat hy het minste ongemak niet kan verdraagen; en daarenboven zo hoogmoedig dat indien men hem het geringsten leed aandoet of toornig maakt, hy het zoude besterven: andere de Kaboutermannetjes of Cabooneman genaamd, die zeer mooi zyn,
| |
| |
geel van Hair, wit van Buyk, het Aangezicht wit rondom met een zwarte Kring, gaan de voorgenoemden in gaauwigheid om van den eenen Boom op den anderen te springen, verre te boven.
Ook is 'er zeker Dier, Jan by nacht genaamd, om dat het, des daags nooit te voorschyn komt, maar des nachts uitgaat om te rooven: zo groot als een middelmaatige Kat, bruin van Hair, veel gelykende naar een Aap. Men heeft 'er nog de Quatta, van gestalte als een Aap, doch wel drie Voeten hoog, zwart en lang van Hair, met een langen Staart, waar van hy zich bediend om van den eenen Boom naar den anderen te springen: Hy is rood als Menschekleur van Gezicht, en gerimpeld gelykende veel naar een oude Bokkin. Deeze kunnen afgericht worden tot veele diensten, als om Water en Brandthout te haalen, hun eigen eeten klaar te maaken enz. De Cuscary is een weinig kleiner dan de Quatta, en van dezelfde Kleur: van gedaante en maaksel als een Leeuw.
Men vindt 'er verscheidene tamme Beesten gelyk Paarden, Koejen en Varkens, wordende het Vleesch van deeze laatsten gezegd beter te zyn dan in Europa: doch dat der Runderen is drooger en onsmaakelyker; 't welke voortkomt om dat zy hun rechte Voedsel niet hebben of aarden wegens het Klimaat; gelyk men waarneemd ook in de Paarden plaats te hebben: welke uit de Engelsche Colonien of uit Europa overgebragt in korten tyd aan 't kwynen raaken. Ook zyn 'er veel Muilezels, wordender meest aan de Oronoque voortgeteeld: dezelven zyn groot en sterk, byna als een klein Paard; onderscheiden van Hair.
De Land-Schildpadden, die meest omtrent Moerassige plaatsen gevonden worden, zyn goed om te eeten, doch in lang zo smaakelyk niet als de Zee-Schildpadden. Men onderscheidtze in drie soorten: de eene, door de Indiaanen Raparapa genaamd, heeft een langen gekreukelden Hals, met neerhangende Vliezen, gelyk franje, den Kop plat, driehoekig, en voorzien met een Hoorntje gelykende naar een Penneschacht, het bovenste van den Schulp met dikke punten bezet. De andere soort is middelmaatig van grootte, van boven rood met geele Vlakken, aan den Kop byna rood, gelyk ook aan de Pooten, die veel gelyken naar die
| |
| |
van den Egel, bedekt met kleine dikke Schubben, hebbende aan ieder Poot vyf Toonen met scherpe Nagels; deeze, aan welke men den naam van Mydas geeft, leeft van Bladen, Wortelen, Slangen en Kikvorschen. De derde soort van Schildpadden is fraai, en klein van Lyf; de Schulp welke zyn Rug bedekt, is boogwyze gemaakt, van een ligt geele Kleur, aartig gespikkeld met Kastanje bruine Vlakken, gelyk mede de Schobben die haar ter zyden bedekken.
Boschrotten zyn 'er in menigte, waar onder de Zak-Rot, door de Indiaanen Jawari genaamd, die de Jongen in een Zak draagt, alwaar de Tepels zyn, onder aan het Lyf, welke zy, zo ras zy heeft geworpen, in deeze Zak bergt; zynde het een verwonderingswaardig Voorbeeld van de Liefde die zy aan dezelven betoond; dewyl zy het Mannetje niet kent voor dat de jongen in staat zyn om voor hun eigen te zorgen.
Niet van het minst schroomelyk Ongedierte is een soort van groote Vledermuizen, genaamd vliegende Honden of Katten, die het Bloed zuigen uit Paarden, Muilezelen, Rundvee en Menschen zelfs, terwyl zy slaapen: sluipende door de Vensters, welken het volk dikwyls den geheelen Nacht, van wegen de Hitte, open laat staan, in de Wooningen, wanneer zy op de Menschen, indien zy de Toonen of eenig ander deel van 't Lichaam bloot vinden, gaan zitten; doende hun somtyds dus, al slaapende, naar de eeuwigheid verhuizen. Dezelven hebben een Snoet veel gelykende naar een Honden Snoet, groote Tanden en Ooren, den Huid gedekt met lang rosachtig Hair, en de Vleugels gemarmeld met witte Vlakjes; zynde ieder Vleugel als zy uitgestrekt is, van achttien tot twintig Duimen lang. Daar is nog een tweede soort de helft kleiner dan de voorgaande, rond van Kop, en de Snoet als die van een Haas.
|
|