| |
| |
| |
Agtste hoofdstuk.
Beschryving der tamme Boomen, Heesters en Planten.
Schoon het buiten ons bestek is een Natuurlyke Historie van dit Gewest te geeven, heb ik echter noodig geoordeeld kortelyk aan te haalen de meeste Boomen, Heesters, Gewassen, Dieren, Vogelen en Visschen, die in Guiana worden gevonden. Weshalve zullen wy den bescheiden Leezer de orde, door ons, in derzelver verdeeling gehouden, aantoonen. Wy verdeelen dezelve alleenlyk in tamme en wilde Boomen, Heesters en Planten; en merken tevens aan, welke tot voedsel en nooddruft van den Mensch dienen, en welke hem, door vergift of anderszins, kunnen nadeelig zyn; voor zo verre zulks tot onze kennisse is gekomen.
Wy zullen dus eerst melding maaken van de tamme Boomen, Heesters en Planten: onder de eerstgenoemden wordt geteld de Advocaaten-Boom of Peer, by de Indiaanen Moeracco genaamd, zynde een groote Boom, welkers Bast en Hout graauwachtig is, de Bladeren langwerpig aan de uiteindes puntig, niet zeer dik en van een schoon groen; de Bloem rosachtig uit verscheidene Bladen, kruiswyze geplaatst, samengesteld en dus naar een Star gelykende; de Vrucht is krom van Steel, van gedaante als een grootc Peer, Bon Chretien genaamd, de Schil glad, dun, hoewel taai, sterk en van een helder groene Kleur; van binnen is de Vrucht Vleeschachtig, ligt groen, volkomen ryp zynde zo week als een Persik, van weinig vastigheid, en wel met een Lepel te eeten; in 't midden der Vrucht vindt men een byna ronden Noot, ter grootte van een Abricoos, van een Pyramidaale gedaante, met een glad bruinachtig Vel 'er over; uit deezen Noot teelt men de Boom voort, doch deeze kan het verplanten niet wel verdraagen. Wanneer men den Noot in een' Linnen of Kattoenen lap doet, en daarop eenige Letteren met een Speld prikt, deelt hy aan het zelve een roode Kleur mede, welk zo vast is dat zy niet kan uitgedaan worden. Men
| |
| |
heeft van dit soort het Mannelyk en Vrouwelyk geslacht, welke, ter voortbrenging van de Vrucht, by malkander moeten geplant worden: het Mannetje draagt alleen Bloessem, welke verdort en afvalt; en het Wyfje brengt de Vrucht voort. De Vrucht is by de Inwooners zeer geacht; zy plukken dezelve nog onryp zynde, en laatenze een Dag of twee leggen tot zy ryp is, en eetenze met Peper en Zout, of, gelyk de Artischokken, wier smaak zy dan ook hebben, met een Saus van Peper en Azyn. Het gebruik deezer Vrucht is, behalve het voedzaame dat 'er in steekt, altoos zeer heilzaam, onverschillig op wat wyze men dezelve nuttigt; dienende onder anderen tot versterking van de Maag, en om den Buikloop te doen ophouden: en derzelver aftreksel in Water gedronken doet (zegt men) zulken, die door een stoot of val in de Maag gekwetst zyn, het geronnen bloed uitspuwen.
Onder de Boomen die, in die Landstreek, voor de beste gerekend worden, telt men de Mammei-Boom (of Abricoos), onderscheiden in Mannetje en Wyfje. Deeze Boom schiet piramidaalswyze wel ter hoogte van veertig of vyftig Voeten op. De Bladen blyven, 't geheele jaar door, groen, zynde ovaalachtig, aan het einde een weinig puntig, redelyk dik en zes of zeven Duimen lang van een helder groene Kleur.
De Takken zyn zeer glad van Schors, groot en bladerryk, geevende een schoone Schaduwe. De Bast van den Boom is effen en grys; en het Hout witachtig, met zwaare en vaste Vezelen. Tweemaal 's jaars brengt 'er deeze Boom Vruchten voort: hy heeft een rosachtige Bloem van vier rond hol openstaande Bladen, of met de Kelk zes; uit de Kelk komt een styltje voort, en, buiten het styltje, nog zeer veele hairachtige korte Stampertjes, 't welke naderhand een byna ronde, en somtyds hartswyze vleezige Vrucht wordt, met een stompe punt van drie tot zeven Duim over 't kruis dik, bedekt met een gryze Schil sterk en vast als Leer, zynde onder deeze Schil nog een dun vast geel Vlies. Het Vleesch van de Vrucht is geelachtig, en van een aangenaame Smaak omtrent als een Abricoos. Men vindt in 't midden deezer Vrucht een, twee, of drie harde Pitten ter grootte van een kleine Kindre Vuist, plat aan de eene en robbelig aan de andere zyde, bevattende in zich een witte Amandel. Wanneer men dee- | |
| |
ze Vrucht raauw eet, laat zy in den Mond een lekkeren Geur, maar eenigszins bitter en gomachtig: de gewoone wyze van die te eeten is, dat men dezelve in kleine stukjes snydt, en geduurende een Uur in Wyn en Suiker legt, waar door de bittere en gomachtige smaak benoomen wordt: dezelve wordt ook gestoofd en geconfyt; zynde zeer goed voor de borst, gezond en voedsaam.
De Acajou- of Cachou- Boom groeit ongemeen hoog, doorgaands zeer kwarlachtig, zynde de Schors graauw met eenige streepen en vlakken. Deszelfs Hout, dat graauwachtig, sterk, taai en zwaar is, kan ook zeer wel tot Timmerhout dienen; het heeft een lieflyken Reuk; en men wil dat het zelve onverrottelyk zoude zyn, als zynde aangevuld met een gomachtig, scherp en bitter Vocht, 't welke het tegen de Wurmen en Houtluizen beschermt. De Bladen zyn groot en dik, van onderen rond, doch loopen aan 't einde spits toe; in 't midden zyn zy van een levendig en blinkend groen, met de randen rood en blaauwachtig. De Kelk der Bloem, welke voortkomt aan het einde des Voetsteels, is ovaal langwerpig; de Bloem bestaat uit vyf lange smalle puntig toeloopende Bladen; de Bloessems, die by boschen hangen, zyn zeer klein, van een ligt groen, vervuld met geele Stampertjes zo fyn als Hairen, waar van negen korter zyn dan de Kelk, en het tiende, dat onvruchtbaar is, tweemaal langer, boven op denzelven zitten geele ronde kleine Hoofdjes, maar in de Zaadstof beslooten is; het Styltje, dat omgeboogen is, heeft de lengte van de Bloembladen. De Vrucht bestaat in een Noot, gelykende naar een Nier van een Haas, in gedaante en grootte, zynde een Duim dik, en aan weêrszyden plat. Aan deezen Noot zit een langwerpig ronde vleezige Vrucht, bedekt met een glad Vlies, vier of vyf Duimen lang en half zo breed over 't kruis; het eene einde 'er van, dat zich aan den Steel hecht, is wel een vyfde kleinder dan het andere dat aan den Noot zit. Dit Vlies is, eer de Vrucht ryp wordt, groen, maar verandert, ryp zynde, in een gryze en vervolgens roode Kleur. De Schil van den Noot heeft de dikte van een Schelling, is hard, taai en niet ligt om te breeken; opgesneeden zynde komt 'er een dik Olyachtig Sap uit, zeer bitter en bytend. Deezen Noot besluit in zich een Amandel van dezelve niervormige gedaante, bedekt met een dun- | |
| |
ne bruine Schil; de Amandel is wit, Olyachtig en wel zo smaaklyk als een Hazelnoot, en overtreft zelfs, gebraaden zynde, de Kastanjes. Naar maate dat de Vrucht rypt, wordt de Kleur van groen, vuurrood voornaamelyk aan de Zonzyde. De Vrucht die achter den Noot zit, heeft noch Steen noch Pit, maar in plaatse daar van een vochtige en mergachtige Stoffe als Gelee, bedekkende een menigte lange en losse Vezeltjes, welker smaak, nog onryp zynde, rynsch en scherp is, maar verandert, ryp zynde, in een frisch en aangenaam zoet; en strekt den Zieken tot verkoeling.
Deeze Boom wordt uit Zaad gewonnen, groeit zeer langzaam en brengt geen Vruchten voort, voor dat hy in vette Gronden verplant wordt, en vyf of zeven jaaren oud is. Het Zaad deezes Booms is het Anacardium Occidentale: de buitenste Schil daar van met een brandende Kaars aangestooken, geeft een Vlam van verscheidene Kleuren.
De Cocosboom, die men oordeelt dat aldaar en in alle de warme Landen van America, is aangebragt uit de Maldivische en woeste Eilanden van de Oostindiën, komt ras voort en schiet zeer hoog op; zyn Wortel, welke niet diep in den Grond werkt, is rondom met veele Vezelen bezet. De Stam is boven doorgaands dunner dan onder, groeijende by leden. Het Hart bestaat uit taaie lange Vezels, met een klaar en scherp Vocht voorzien; boven aan de Kruin komen verscheidene Takken als pluimen, aan weêrskanten bezet met lange smalle Bladen. Deeze Boom bloeit alle Maanden: de Bloemen zyn wit, komende by trossen voort aan Takken ter lengte van twee Voeten, die tusschen de Bladeren uit den Stam schieten, de Bloemen aan dezelfde trossen zyn Mannelyke of onvolmaakte Hermaphroditen die alleen het Zaad bereiden; en Vrouwelyke die de Vrucht voortbrengen. De Vrucht groeit als Trossen Druiven, eenigszins driekantig, zynde ieder negen of tien Duim lang en zes of zeven Duim over 't kruis dik, bruin van Kleur, beslooten in een hairachtige Schil bedekt met een bruin Vlies: dit alles 'er afgenoomen blyft de Noot nog vier of vyf Duim over zyn middellyn dik en zes of zeven Duim lang: boven aan den Steel zyn drie of vier ronde gaten ter groote van een vierde Duims, dewelke door een graauwe, zachte en sponsachtige Stoffe geslooten worden. Wanneer men den Noot onryp opent, loopt 'er een witachtige Melk uit, zoet en
| |
| |
aangenaam van Smaak, doch die, van tyd tot tyd, naar maate dat de Vrucht ryper wordt, verdroogt en zich om de Schil zet als Bry, zynde dan goed om te eeten; wordende voorts zo hard als een Hazelnoot, waar van zy ook den smaak heeft, hebbende boven dien een Olyachtige en Balsemachtige Geur. Van deeze Melk maakt men ook Azyn: en van den Noot een goede Medicinale Oly.
Voorts is deeze Boom voor de Inwooners van veel nuttigheid: terwyl de Bladen tot dekking van de Huizen kunnen dienen; en van dezelven bewerken zy ook Manden en de meeste andere dingen die in Europa van Theenen gemaakt worden. De Bast van den Noot dient om Wandt of Touw van te maaken, de Schil tot Drinkschaalen, Lepels enz:, en de Kern verstrekt 'er tot een heilzaam Voedsel, gelyk mede de Melk voor een verkoelenden Drank.
De Papajes-Boom is onderscheiden in het Mannelyke en Vrouwelyke geslacht van een middelmaatige hoogte en dikte. Deszelfs Bladen zyn omtrent een Span lang en een Hand breed, veel gelykende naar een Wyngaardsblad, doch dieper ingesneeden: De Stam is bedekt met een geele geringde Bast. Het Mannetje bloeit altyd zonder Vrucht voort te brengen; welke Mannelyke Bloemen byna geen Kelk hebben: de Bloem zelve of de Corolla is eenbladig onder met een lange trechterswyze Buis, boven wyder, en breidt zich uit bladswyze in vyf lange smalle stompe verdeelingen, die byna plat liggen, doch aan het einde als een Schroef in een gerold zyn. De Helmstyltjes zyn ten getale van tien, boven uit de Buis oorsprongkelyk, waar van om den anderen een laager zit, zynde langwerpig.
De Vrouwelyke Bloemen hebben een klein Kelkje met vyf Tandjes voorzien, tot de volmaaktheid der Vrucht door blyvende. De Bloemkrans is vyfbladig zeer lang spietswyze smal, aan beide zyden stomp, van onderen tot in het midden recht opstaande, dan met het bovenste einde zich buitenwaards naar beneeden buigende, de Eierstok is zeer kort en van een eyachtige rondte; de merken vyf, langwerpig, openstaande, afgeknotdst en aan de randen gekarteld; het Zaadvlies is een eenvakkige Besie, door vyf indrukzels hoekig. De Vrucht heeft, ryp zynde, de grootte van een Savoyse Kool, en is geel van Kleur, met ronde Zaaden, als
| |
| |
Peper, voorzien, en sterk van Smaak als starre Kers. Deeze Vrucht geopend zynde, loopt 'er een Melk uit, daar mem de Laan of blaauwe Verw' (waar mede de Indiaanen zich beschilderen, en welke negen Dagen stand houdt) ten eerste mede kan afwasschen. De Vrucht nog groen zynde, wordt geschild en in stukken gesneeden, welke gekookt of gestoofd de Smaak hebben van Europische Raapen. Het Zaad, in de Vrucht beslooten, levert een Geneesmiddel uit tegen de Buikwurmen.
De Bloemen van de Mannelyke soort, gelyk ook de genoemde Vruchten, worden bewaard en naar Europa gezonden, welke in Suiker ingelegd, zo men voorgeeft, zeer verkoelende en hartsterkende zouden zyn.
De Tamarindeboom groeit redelyk hoog, en spreidt zich uit als een Zonnescherm; de Takken zyn menigvuldig dicht by elkander, lang en bezet met kleene lange smalle Bladeren eenigszins gelykende naar dien van den Vlierboom, ligt groen van Kleur. Deszelfs Stam is zeer recht en rond, bedekt met een bruine Bast maatig dik, en van boven gelyk ook de Takken met kleine Doornen voorzien. Het Hart van den Boom is wit en zacht. Deeze Boom draagt tweemaal 's jaars kleine Vleeschkleurde Bloemen aan bosjes van gedaante als Oranje bloessems, t'eenemaal open, van een verheeven en aangenaamen Geur. De Vrucht, welke met vier dunne vezelen of draaden aan den Steel zit, bestaat uit een rynschachtig Vleesch, waar in drie, vier, of vyf Kastanje bruine Boontjes worden gevonden bekleed met een vezelachtig Vlies. Uit deeze Boontjes, als mede van de Takken, die men inlegt, wordt de Boom voortgeteeld. De rype Vrucht is beslooten in een graauwe Schil, welke men daar afneemt wanneer de Vrucht in zyn geheel uit de Peul gelyk uit een Koker genoomen wordt.
Sommigen deezer Boomen geeven rynsche, anderen wederom zuure Vruchten, die van een heilzaame verkoelende kracht zyn, in alle heete Ziektes de Mond verfrisschende en de Buik zuiverende; en werden in verscheide Dranken en ook in Punch gebruikt.
De Zuursak-Boom groeit ter hoogte van een Peereboom, en heeft een rechten Stam bedekt met een gryze Bast. De Takken zyn menigvuldig, recht, buigzaam en zeer taai, voorzien met veel kleine uitspruitzels,
| |
| |
waar aan de Bladen aan paaren groeijen. De Bladen zyn ovaal puntig uitloopende, taamelyk dik, styf, broos en van een donker groene Kleur, byna vier Duim lang en anderhalf Duim breed; de Bloemknoppen eer zy open gegaan zyn, vertoonen zich als kleene Knopjes die rood van Kleur worden. De Vrucht is van een hertvormige gedaante ter grootte van ruim vier Duim over 't kruis, en acht of negen Duim lang wanneer zy volkomen ryp is, weegende somtyds acht of negen Ponden: dezelve is bedekt met een Schil ter dikte van een Duit, ligt groen, en van buiten bezet met puntjes, welke zwart worden als de Vrucht ryp is. In deeze Schil vindt men een zeer witte Stoffe zo lyvig als een Meloen zeer sappig en van een aangenaamen rynschen Smaak, aangevuld met kleine zwarte Boonen. De Slaaven maaken van deeze Vrucht, in Water gekneust en met Suiker gëmengd, een lekkeren Drank: en op de Eilanden wordt van het Sap een aangenaame Gelee gemaakt tot ververssching in heete Koortsen; ook wordt dit Sap gebruikt als een Middel tegen den Buikloop.
Deeze Boom, die tweemaal 's jaars Vruchten draagt, groeit beter uit Looten dan uit het Zaad. Men heeft ook van dezelve een Wild soort, genaamd Casima, welkers Vrucht kleiner en niet zo smaaklyk is.
De Kaneelappel-Boom is zo groot als een middelmaatige Peereboom: het Hout is witachtig; de Schors grys, dun en glad; de Takken zyn menigvuldig, recht en taai, voorzien met veele kleine Looten, waar aan de Bladen aan paaren komen. De Bladen zyn omtrent vier Duim lang en anderhalf of twee Duim breed, langwerpig rond maar aan de eindes eenigszins puntig, zeer donker groen van Kleur. Deeze Boom bloeit en draagt Vruchten tweemaal 's jaars: de Bloessems zyn kleene ligt roode Knoppen waar uit de Vrucht voortkomt. De Vrucht grooter dan een Gansen-Ey, is boven breed en onder spits met een robbelige tepelswyze Schil zo dik als een Gulden, levendig groen van Kleur in 't begin, maar ryp zynde geel, het binnenste van de Vrucht is verdeelt in veele Leden, zynde aan ieder knobbel een Lid binnen vast; in ieder Lid is een zwarte Pit zo groot als een lid van een kleene Vinger: zy heeft een Kaneelachtige Reuk, en als menze eet, laat zy in den Mond een Smaak na als van Kruitnagelen. Deeze Vrucht is zeer verwarmende en heilzaam voor de Borst. Men
| |
| |
maakt 'er Taarten en ook Marmelade van. Dikwyls word zy gestoofd met een weinig Amber, als wanneer zy een Geur of Smaak krygt die on verbeterlyk is; zo dat zy dus tot een der lekkerste Geregten verstrekt voor de Inwooners. Men wil, dat het Zaad van deeze Vrucht gekneusd en, geduurende vier en- twintig Uuren, in witte Wyn gezet, een ongemeen verzachtend Middel uitlevert voor de geenen die met den Steen, of het Graveel gekweld zyn.
De Oranje- en Sinaas- Appelen groeijen 'er wel zo hoog als de grootste Appel- en Peereboomen in Europa: en leveren zeer veel Vruchten uit. Men vindt zoete en zuure; de zoete vallen bleeker van Kleur dan de Spaansche, en zyn zo verheeven van Smaak niet, schoon zy deeze in zoetheid overtreffen. De Citroenboomen schieten zo hoog niet op, doch spreiden haare Takken wyder uit. De Lemisjes overtreffen nog de voorgaande in menigte van Vruchten, die sappiger en zuurder dan de Citroenen zyn. Men heeft 'er ook de Pompelmoesboom die zeer veel naar den Oranjeboom gelykt, maar grooter van Blad is en rykelyk voorzien van Vruchten, van grootte als een groote Meloen, van binnen met groote, geele, platte Pitten: doch dezelven zyn zo geurig niet als de Oranje-Appelen. De Schil 'er van is hoog Citroengeel. Zy worden dikwyls herwaards gebragt en zyn derhalve genoeg bekend. Ook zyn 'er Pompelmoesboomen welke roosekleurde Vruchten voortbrengen met Pitten van dezelfde Kleur; zynde anders de voorgaande in alles gelyk.
De Sucadeboom groeit even als de Pompelmoesboomen, doch draagt grooter en langwerpiger Vrucht dan deeze, die van binnen is als een Citroen.
De Koffyboom, door de Spanjaarden in deeze Landstreek gebragt, groeit gemeenlyk tien of twaalf Voeten hoog, doch wordt op zes of zeven Voeten getopt: de Wortel brengt een recht opgaande Stam voort, van onderen byna twee Duim dik, zeer Takkig van jongs af aan, waar van de onderste wel vyf Voeten uit groeijen; de Takken, welke zich kruisweegs over elkander in de rondte piramidaalswyze uitbreiden, vertoonen een zeer fraai Boomtje: de Bladen zyn omtrent vyf Duim lang en derdehalve Duim breed, staande tegen elkander over veel gelykende naar
| |
| |
Laurierbladen, boven glad, zeer donker groen van Kleur, maar onder ligter; uit derzelver Steeltjes spruiten verscheidene Bloemen, welke bestaan in een wit Pypje byna een half Duim lang, wel zweemende naar die van de Jasmin. De Kelk des Bloems bevat een klein groen Knopje als het Vruchtbeginsel, dat naderhand in een roode, langwerpige Bezië verandert, waar in men twee Boontjes vindt, aan de eene zyde rond en aan de andere kant plat, beslooten in een witachtig Vliesje.
Deeze Boomen bloeijen in den Regentyd wanneer zy ook hunne Vruchten zetten; geevende als zy in hunne volle kragt zyn, gewoonlyk vier of vyf Ponden Vrucht in het Jaar. Zy draagen tweemaal 's Jaars: die in Juny bloeijen leveren hunne Vrucht in September en October; en die in het Regen-Saizoen bloeijen geeven dezelve in 't laast van January en February.
Men vermenigvuldigt deeze Boomen door het Zaad, het welk gezaaid moet worden kort na dat het van den Boom gezameld is.
De Cacaoboom, welke uit Zaad gewonnen wordt, schiet tot elf of twaalf Voeten hoogte op; hebbende een bruine Bast. Het Hout is witachtig, ligt en vol pooren, met lange groene aderen vol Sappen. Aan de Takken, waar mede de Boom redelyk bezet is, zyn Bladen van acht of neegen Duimen lang, en drie Duimen breed, van een levendig groene Kleur; de Bloessem is van een ligte Vleeschkleur met roode puntjes, bestaande de Bloemkrans uit vyf Bladen, waar van ieder met een in twee- gedeeld Hairtje gehoornd is, en noch vyf Honingblâdjes die kleener zyn, dus te samen tien uitmaakende. Het Helmstyltje is zilverachtig wit, en het binnenste der Bloem voorzien met een witten Knop, daar de Vrucht uit voortkomt. Deeze Boomen draagen hunne Vruchten niet aan de jonge Takken of aan het einde daar van, gelyk de meeste andere Boomen: maar de Bloem- en Vruchtknoppen komen uit den Stam en de grootste Takken, doch het vierde gedeelte des Bloessems brengt naaulyks Vruchten voort.
De Vrucht is veelal van gedaante als een dikke Komkommer of langwerpige Meloen, puntig aan het eind, geribd en gekarbonkeld, omtrent acht of tien Duimen lang en drie tot vier Duimen over het kruis breed, hoewel naar den ouderdom des Booms grooter of kleiner: de Schil heeft
| |
| |
de dikte van byna een half Duim. Men vindt 'er van driederlei Kleur: als een bleekachtige trekkende naar het groen; anderen donker rood, genaamd de Carracase, welke grooter van Beursen zyn, doch zo veel Vruchten niet voortbrengen; en de derden rood en geel: schoon de Nooten allen egaal van deugd, Kleur en Smaak zyn; de Schil is van een bleeke Vleeschkleur, gevuld met een zuurachtig Sap in een teder Vliesje van de eigenste verwe, daar de Cacao-Nooten met dunnen Vezeltjes in vast gehecht en beslooten zyn. Doorgaands zyn 'er vyf en twintig of dertig Nooten in eene Vrucht, dewelke een of anderhalf Duim lang en een Duim over het kruis breed zyn, langwerpig, aan de eindes puntig, veel gelykende naar een Amandel. Rondom deezen Noot is een witachtig slymig Vleesch, laf zoet van Smaak.
Deeze Boom draagt mede tweemaal 's jaars Vrucht, op dezelve tyden als de Koffy: doch de Vruchten zyn menigvuldiger en beter in September en October, dan in January en February. Men vindt 'er nog een andere soort van Cacaoboom, die de Wilde genoemd wordt: hy komt van zelf voort langs de Boorden der Rivieren, en draagt ook tweemaal 's jaars Vrucht gelyk de tamme, doch in plaats van Cacaonooten worden in de Peul witachtige Boonen gevonden; de buitenste Schors van de Beurs is donkergraauw en wollig en de Bloessem heeft een' aangenaamen Reuk. Deeze wilde Boom groeit kwarrelachtig ter hoogte van tien of twaalf Voeten over de Rivier hangende.
De Calabas of Wieda-Boom, dus genaamd naar de Vrucht die hy draagt, groeit met een rechten Stam ter hoogte van onze Peereboomen; deszelfs Bast is witachtig en knobbelig; het Hout meer taai dan hard; de Takken zyn lang, zonder uitspruitsels, met veel Bladeren, die naar een Spatel gelyken, onder smal en boven rond, ter lengte van vier of vyf Duimen, helder groen van Kleur. Hy bloeit en draagt Vruchten tweemaal 's jaars of wel het geheele jaar door, de Bloemen, die zo wel uit den Stam als uit de Takken komen, zyn lang, witachtig en gelykende naar wilde Roozen; de Steelen der Vruchten worden, naar maate van derzelver rypte, droog, hard en zwart. De Vrucht is van grootte als een Pompoen, glad van Schil, langwerpig rond en groen, en zyne rypte
| |
| |
door de helderheid des klanks als men 'er tegen aan klopt gekend; het Vleesch 'er van is wit en onsmaaklyk, vervuld met ligt geele Pitten. De Indiaanen, naar het Merg, door eene opening by de Steel gemaakt, 'er uit gehaald te hebben, maaken van dezelven Flesschen die zy Polysten, als mede Kommen of Couis, Koppen, Lepels enz: dienende hen, behalve om hun Water in te warmen, tot andere gebruiken meer. Men wil, dat dit Merg, het welk ongemeen verkoelende is, een uitmuntend Geneesmiddel is voor de Gebrandheid: ook wordt de buitenste Schil van de Vrucht in de Medicynen gebruikt, als zeer dienstig voor Hoofdpyn, Kolyk en andere ongemakken.
Van deeze Calabassen worden verscheidene soorten gevonden, naamelyk de Kruidhoorn-Calabas, Mourtoucou, genaamd, veel gelykende naar een groote Vaderlandsche Peer, het Vleesch van dezelve met Suiker gemengd, en te samen tot een Syroop gekookt zynde, wordt als een voortreflyk Middel tegen de Teering en voor inwendige Kwetsuuren gehouden. De Boks of Indiaansche Calabas, welke aan ranken langs den grond loopt, en door de Slaaven gebruikt wordt als de grootste soort, om Water naar de Tuinen te brengen. De laastgenoemde wordt in Berbice in 't wilde in de Savaanen gevonden en door Zaad voortgeteeld; doch de andere Calabasboomen door Stekken.
Onder de Heestergewassen telt men de Bananas-of Pisang-Boom wel vyftien of twintig Voeten hoog; deszelfs Bladen zyn zes of zeven Voeten lang en anderhalf Voet breed, onder breed doch boven smal toeloopende, zwaar geribd, van een helder groene Kleur met sterke Vezelen; de Bloem is veelbladig en ongeregeld; het bovenste Bloemblad is uitgehoold gelyk een klein Schuitje, en van boven in driën verdeelt, het buitenste is hol, maar het binnenste bultig of in de gedaante van een wassende of halve Maan. De Kelk wordt een Komkommerwyze Vrucht die zacht, vleezig en geelachtig van Kleur is, bedekt met een Schil verdeelt als in drie Celletjes, waarin als eenige beginselen van Zaad gevonden worden. Deeze Bananasboom komt in negen Maanden tot zyne volle grootte, en brengt kort daar na de Vruchten voort. De Stam of Stronk gedraagen hebbende, wordt omgekapt; en de
| |
| |
Wortel geeft nieuwe Scheuten uit, die binnen het jaar Vrucht draagen en vervolgens verflenschen. Het is dezelfde Vrucht welke in Oostindiën Pisang genaamd wordt. De Bakovens of Vygeboom is een zeer aangenaame en gezonde Vrucht, groeijende aan een Heester gelyk de Bananas; doch de Vruchten zyn korter, rondachtiger en zoeter, omtrent drie of vier Duimen lang.
De Gojaves is mede een zeer aangenaame en gezonde Vrucht, groeijende aan een Heester, welkers Schors grys en bruin gevlakt is, voorzien met veele Looten: de Bladen komen aan paaren, zyn driemaal zo lang als breed aan de eindes spits uitloopende, en vol adertjes, van een ligt groen; de Bloessem gelykt naar dien van de Oranje; de Vrucht is byna van gedaante als een Granaat-Appel, derzelver Schil ruuw en van een groene Kleur, van binnen rood of wit. Onryp zynde is deeze Vrucht zo hard als een Appel, doch rypende krygt ze een geele Citroenkleur, en wordt zo zacht als een Mispel, hebbende van binnen verscheidene ongelyke witte of roode Pitten naar den aart der Vrucht, waar in men altoos een Wurmpje vindt: dezelve zyn wat samentrekkende van Smaak gelyk de Queepeer. Twee Inzamelingen geschieden daar van in 't jaar. De Vrucht is zeer dienstig om Varkens te mesten. Deeze Heester groeit best in de Savaanen: men heeft 'er driederlei soorten van Gojaves; de Gemeene, onder welke men vindt zoete en zuure; het Vleesch van deeze is rood. De Fransche Gojave zoet en aangenaam van Smaak, wit van Vleesch, en grooter van Vrucht: deeze is zeer raar in onze Coloniën. De Savaan of Oronoksche Gojave groeit in Berbice in 't wild in de Savaanen; de Heester en Vrucht is veel kleener dan de voorgaande: de Vrucht, ter grootte van een kleine Pruim, is van buiten, als zy niet ryp is donker groen, maar ryp zynde ligter, van binnen wit, zeer aangenaam van Reuk en Smaak.
De Marmelade-Boom, de Coumaramara in het Boks genaamd, groeit omtrent zes Voeten recht op, ter dikte van ruim een Voet over het kruis, bedekt met een gryze Bast, en schiet zyne Takken vervolgens vier aan vier piramidaals wyze op, tot de hoogte van vyftien of zestien Voeten; hebbende Bladen als die van den Cacaoboom, doch kleener en zo puntig niet, en eenigszins wolachtig. De Bloessems zyn geel en van maaksel als Cacao
| |
| |
bloessem; de Vrucht is langwerpig ter grootte van een Kalkoens-Ey. Onryp zynde is dezelve groen en vervolgens bruin, van buiten wolachtig; gedrukt wordende, splyt zy zich in tweeën. De Huit of Schil bevat een menigte kleene Kanstanje bruine Zaadjes in een zoet Vleesch, 't welk men 'er afzuigt; zynde van Kleur en Smaak als de Marmelade.
De Mispelboom, welkers Stam heel kort is, groeit ter hoogte van vyf of zes Voeten; de Takken, die eerst een weinig horizontaal loopen, schieten voorts recht op met een bogt naar de hoogte, van waar dezelven zich in de rondte, als een omgekeerde Klok, van een spreiden. De Vrucht gelykt naar onse Mispel, doch het Vleesch is van binnen als Kuit van Visch, van buiten stroogeel van Kleur, en zeer smaakelyk rynsch zoet, mits gegeeten wordende zo ras zy van den Boom geplukt is.
Men vindt 'er een soort van Mispelboom, de Sapadillo genaamd, zo groot als een groote Peereboom: de Vrucht heeft de grootte van een Persik, doch is van onder spitser dan een omgekeerde Peer, donker bruin van Kleur, de Schil, als mede het Vleesch, van binnen zeer zoet en aangenaam van Geur. In 't midden van de Vrucht zyn van vier tot zes platte, langwerpige, zwarte Pitten, omtrent een duim lang. Het Hout is roodachtig, zwaar en hard, hebbende Bladen als die van den Laurierboom.
Van de Kerssen die daar groeijen, zyn 'er die de Inwooners Kriekjes over Zee noemen; dezelven komen aan een Heester veel gelykende naar een Granaatboom, graauw van Stam, met veel welgebladerde Takken, van Kleur als anderszins gelyk die van den Granaat; doch iets grooter en wel zo dun. Deeze Kersseboom bloeit tweemaal 's jaars; de Bloemen, die zich by boschen voordoen, bestaan uit vyf kleine witte bladeren, maakende een soort van Bekertje, waar van de holte met kleene witte draadjes, als Zyde, opgevuld is, ruikende als Jasmyn. De Vrucht, welke een korte Steel heeft, is geribd of kantig, aan het einde eenigszins plat en hol, met een zachte Pit voorzien. Deeze Krieken zyn van grootte als onse Krieken, doch niet zo donker van Kleur, en van een rynschen Smaak als ze ryp zyn. Men vindt 'er nog een ander soort, welke glad en ongeribd zyn, doch in Bladeren en Bloessem verschillende.
De tamme Vitri is mede een soort van Heester, hebbende het Blad als
| |
| |
een Vygeblad. Zy geeft een langwerpig ronde Vrucht van twee, drie of vier Duimen lang, ligt groen, vervuld met veele kleine Zaadjes, raauw zynde wit, maar gekookt wordende Vleeschkleur; zynde zeer slymerig en draadig als zy gekookt is: men gebruikt de Vrucht met gestampte Bananas of Maïz tot een Soupe; op alle wyze klaar gemaakt is dezelve een zeer goed Voedsel; en word ook met Boter en Nootemuscaat gegeeten als gesnipperde Raapen.
De Katoenboom is eigen aan het Land, wordende ook by de Indiaanen aangekweekt: de Stam of Stronk is wit, zacht en sponzig, met een graauwe en dunne Bast; de Looten zyn byna recht en vol Bladen, wel gelykende naar die van den Wyngaard, doch veel kleiner, van een helder groen als de Boom jong is, maar donkerer als hy ouder wordt. Dezelve bloeit tweemaal 's jaars: de Bloem, welke een dubbelde Kelk heeft, de buitenste in drie verdeelingen, en de binnenste met vyf stompe Tandjes, bestaat uit één Blad dat byna geheel in vyf verdeelingen gesneeden is, van gedaante als een uitgebreide Klok. Uit het middelpunt komt een holle piramidale Buis met een menigte Helmstyltjes. Uit den Koker schiet een Styltje op, dat gelyk een Spyker in den grond van den Buis steekt, het welk naderhand zich tot een rondachtige Vrucht zet, waar in men vier of meer Zaadhuisjes vindt, die van boven open zyn, en het Zaad bevatten; maar eindelyk verandert in een ovaale Knop eenigszins puntig ter grootte van een klein Hoender-Ey, in 't begin groen, doch vervolgens bruin, ja byna zwart. Als het daar in beslootene Katoen ryp wordt en zwelt, doet het den Dop, die droog en hard is, in drie of vier stukken van een splyten, wanneerze ten eerste moet afgeplukt worden, dewyl zy anders gevaar loopt op den Grond te vallen. Jeder Dop of Bos Katoen bevat verscheidene Zaaden, in twee ryën aan malkanderen, van grootte als een Erwt, plat maar ruuw, daar het Katoen aan kleeft. Men heeft'er tweederlei soorten van, de eene met groene, en de andere met zwarte Pitten; de laatste wordt voor de beste gehouden, brengende meerder Vruchten voort, en kleeft zo vast niet aan de Zaaden, echter is die met de groene Pitten langer en fyner. Deeze Boomen, die in de schraalste Gronden aarden, groeijen best in een ligten en droogen Grond, alzo zy weinig Regen vereischen. Zy draagen reeds Vruchten of Katoen, na verloop van zes of acht Maanden.
| |
| |
De Cassave, Juca, of Maniok wordt verdeeld in tweederlei soort; in bittere, welke met de eerste benaaming genoemd wordt, en in zoete genaamd Boussouli. Het is een Plantgewas, welkers Kleur wit, grys, rood, of violet is, naar de onderscheidene soorten van Steng die zy bekleedt. De Stronk is robbelachtig en in leden verdeeld ter zwaarte van een dikke Rotting, zacht en broos, groeijende beter uit Looten dan uit Zaad, met een dunne Schors bedekt. Het Blad is byna als een Wyngaardsblad, langs zyne uitsnydingen tot op een halve Vinger breedte van de Steel gescheiden. De groote Wortel of Stoel, schiet van drie tot zeven kleine Wortelen rondom haar uit, naar maate dat de Plant oud, en de Grond goed is; zynde de Schil van den Wortel mede graauw of rood, hoewel het binnenste wit als een Raap is.
Deeze Struik groeit ter hoogte van zeven of acht Voeten: de zoete brengt zyne Vruchten in acht Maanden voort, doch de bittere komt niet tot volwassenheid of rypheid, dan na verloop van twaalf Maanden. Ryp zynde, trekt men de gantsche Plant uit den Grond, en de Wortelen die'er afbreeken graaft men op. De zoete Cassave of Boussouli is de witte, welke geen vergiftig Sap by zich hebbende, dierhalve, zonder datze geperst wordt, ten eersten kan gebraaden en gegeeten worden, smaakende als Kastanjes. Doch de bittere, van welke het Brood aangenaamer en voedzamer is, heeft een vergiftig Sap of Melk in zich; doodlyk voor Menschen en Beesten; waar tegens het Vlies dat om den Wortel zit, een Tegengift is, zo dat een Mensch of Beest den Wortel met het Vlies eetende daar van geen ongemak heeft. Als men denzelven wil eeten, schrapt men de Schors daar van met een Mes, en wascht den Wortel schoon af, wanneer men hem zo fyn als Zaagzel raspt. Wanneer het Sap gekookt en zo lang afgeschuimd wordt, dat 'er geen schuim meer afkomt, is het van Vergift gezuiverd, en wordt door de Europeërs en Indiaanen als een lekkerney gegeeten, het zy men in het zelve Vleesch kookt en het in de Peperpot gebruikt, of daar van, even als van Melk, door de Indiaanen, een Pap gekookt wordt.
Om de Cassave te verplanten, slaat men met een Houweel vyf of zes slagen in den Grond, om een hoop Aarde te maaken, waar in men vyf Stekken van de Steng steekt, ieder ter lengte van twaalf, veertien of zestien Duimen, vier in het kruis en één in het midden zo diep, dat ieder Stek
| |
| |
twee of drie leden boven den Grond uitsteekt, aan ieder welker leden de Bladen uitspruiten: men maakt ieder hoop een of anderhalf Voet van malkander op een ry volgens de Lyn, op dat het Water daar door kan afloopen. Dezelve worden tweemaal 's jaar van het Onkruid gezuiverd.
Om nu van de Cassave Brood (dat door het grootste gedeelte van Zuid-America het gewoonste Voedsel der Ingezetenen is) te bakken, neemt men een ronde Yzeren Pan of Plaat van omtrent een half Duim dik, en twee Voet over 't kruis breed, welke op het Vuur gezet en bekwaamelyk warm gemaakt wordt. Hierin legt men het Meel ter dikte van byna een Duim, maar voor de Europeaanen ter dikte van een vierde Duims, dit Meel wordt van tyd tot tyd, met een Houten Spatel een hand breed, op malkander gedrukt; de eene zyde gaar zynde, wordt de Koek omgekeerd, en voorts een Uur of twee in de Zon gelegd om verder te droogen. Dit Brood is van binnen zeer wit, en van buiten van een zachte goudgeele Kleur, kunnende acht of negen Maanden goed blyven, als het op een drooge plaats ter bewaaringe weg gelegdt wordt. Het zelve is een zeer goed Voedsel. Men droogt dit Meel ook wel in Koperen Pannen, waarna het gekorreld, in Vaten gedaan, en voor het toekomende bewaard wordt; en als gekookte Ryst gegeeten.
De Maïz of Turksche Tarw' wordt doorgaands gezaaid in een nieuw Stuk Lands dat men gaat beplanten; of anders in de Suiker-Koffy- en Cacao-tuinen, daar dit Koorn, zonder benadeeling der Boomen of Riet wel twee of driemaal kan geplant worden. Tusschen twee ryën Juca, plaatst men gewoonlyk een ry Maïz, en tusschen de Juca en Maïz worden ook Meloe nen, Calebassen en meer dergelyke Gewassen geplant, het welk de groeijing van de Maïz en Juca geenszins verhinderd. De Maïz komt in overvloed voort; en schiet een Steng ter dikte van een dunnen Mans Arm, wel acht of negen Voeten hoog, met groote geribde Bladen aan lange Steelen, van een helder groen. Uit de knobbels van de Steng komt de Vrucht voort, welke zich eerst openbaart als zy begint te rypen, bestaande eigenlyk uit roode of geele Korrels, zynde de geele van grootte als een kleene Koffyboon, welke troswyze zeer dicht en vast in malkander groeijen. Deeze Vrucht nog groen zynde, wordt dikwyls van de Indiaanen tot Spyze op het Vuut
| |
| |
gebraaden, waar door een merkelyk mindere Inoogsting geschiedt. Men maakt ook van het Meel, met een weinig Suiker, Brooden, die zy in in Bladen bewinden en in een Pot vol Water te Vuur zetten, om ze gaar te kooken, geevende aan dezelven de naam van Canti of Makinde.
Het Gewas van de Jammes of Ignames, dat een zeer gemeen Voedsel der Slaaven is, kruipt met ranken langs den Grond, doch een Boom of Staak vindende, hecht het zich daaraan, gelyk de Klimop; de Bladen zyn van een hertvormige gedaante, donker groen, welke verdorren zo ras de Vrucht ryp is; de Bloesem bestaat uit kleine ronde Bloemen eenigszins gelykende naar een Klokje, in 't midden derzelven vindt men het Ovarium of Eiernest, bevattende eenige zwarte Zaaden; zynde de Vrucht wit, meelig, en van Smaak als een Bietwortel. De Jammes die eigenlyk de Wortelen der Plant zyn, hebben een dunne, ongelyke Schil, bezet met donker roode of zwartachtige Vezeltjes. Dezelven worden in Vaten gepakt, of in een Pakhuis op een drooge plaats gelegd, en kunnen een geheel jaar goed blyven. Men teelt deeze Plant (die door gantsch America gemeen is) uit Stukken, die zy drie of vier Voet van elkander inleggen; doch deeze vereischen een goeden en vetten Grond, wanneerze van tachtig tot honderd Pond zwaar worden. Men vindt 'er noch Guineesche Jammes, waar van de Wortelen veel geeler zyn en zwaarer vallen. Onder de Jammes wordt ook geteld een zeker soort van Boks-Jammes, gemeenlyk Macoene genaamd, onderscheiden in roode en witte; dezelven groeijen mede aan ranken langs den Grond als Aardappelen, en weegen zelven boven de twee of drie Pond. Voorts heeft men 'er Pattates of Aard-Appelen, van driederlei soort, de witte, roode en geele, van verschillende grootte, gelyk de onzen, en meest zoet van Smaak; zynde een gewoon Voedsel der Negers en Indiaanen. Van de roode Patattes wordt, gelyk gezegd is, door de Indiaanen een Drank gemaakt, Maby genaamd.
Ook is 'er de Vrucht Marquisade of Passiebloem, groeijende aan een rank; daar zyn verscheidene soorten van, de purperen of gemeene, Cimito genaamd, de geele en roode, gelyk by ons welke ook dezelve Vruchten draagen. De Cimito is de grootste Vrucht geel van Kleur: de anderen vallen kleiner, ligt groen met donker groene streepen, zeer aangenaam
| |
| |
Reuk, zynde niet grooter dan een Mans Vuist, van gedaante eirond, van binnen vol kleine gesprenkelde Zaadjes bedekt met een slymig Vleesch, van Smaak zoet rynsch en zeer lekker. Een andere soort die men Granadilles of Engelsche Marquisaad noemt, is van gedaante als een Meloen, doch wat platachtiger, zynde aangenaamer van Smaak dan de voorgaande. Van dezelve maakt men Berceaus tegen Latten aangelegd, om door de groote Bladen Schaduw' te geeven.
Van de zoo zeer bekende als kostelyke Ananas, die onder de Aard- of Plantvruchten, zoo daar als elders de Kroonspant, breedvoerig te spreeken, zou overtollig zyn. Alleen zal ik aanmerken, dat men daar van verscheidenerlei soorten vindt, naamelyk de Gemeene en hier bekende Ananas, de Boks of Corre Corre en de Suikerbroods-Ananas als mede de zwarte Ananas. De gemeene Ananassen zyn roode, geele en zwarte met dit onderscheid, dat de roode veel grooter van Stuk en de beste zyn, en dat derzelver Kroonen hooger, en de Bladen en Kroon zwaarer, en bruiner van Kleur vallen. De Boks of Corre Corre zyn kleiner van Plant en Stuk, de Bladen en Kroon groen en wit ook wel met rood gestreept; de Vrucht is van buiten donker rooze rood en van binnen zeer wit, zynde veel aangenaamer dan de voorgenoemden. De Suikerbroods-Ananas dus genaamd naar de gedaante van derzelver Vrucht, als zynde onder wyd en boven zeer spits loopende, valt zeer groot van Plant, Vrucht en Kroon; en wordt aldaar, vooral in de Fransche en Engelsche Eilanden, veel gevonden.
De Hatty, Sanie, Piment of Spaansche Peper is mede by ons genoegsaam bekend, wordende door de Indiaanen en Slaaven in meest alle hunne Spyzen gebruikt. Zy groeit aan een Plant, met Bladen byna als die van het Capsicum; zynde de Bloessem wit met geele stippen, waar uit de Vrucht voortkomt, welke eerst groen is, en ryp wordende geel of rood, sommigen rond, anderen langwerpig en krom gebogen, van binnen vol met witte Kerntjes. Van deeze Vrucht zyn wel honderderlei soorten, waar onder de Boucremanny, van wegens derzelver kracht, uitblinkt, zynde groot en langwerpig van Vrucht, zeer hoog rood van Kleur naar het purper trekkende: dezelve wordt met goed gevolg van de Slaaven voor de
| |
| |
Waterzucht gebruikt: men neemt doorgaands een hand vol van die Peper, en na ze opengespouwen te hebben, zet menze op een Keldervlesch met Genever eenige Dagen te trekken, waarna 's morgens een Kelk vol van dat aftreksel wordt in gegeeven.
De Teyer is een Plant, groeijende wel drie of vier Voeten hoog; zy schiet drie of vier Bladen uit, van een hartsvormige gedaante, ter grootte van drie of vier Voeten, zacht in 't aanraaken, doch taai. De uitspruitsels aan de Wortels worden door de Blanken, en de Stam, die wel twintig of vyf en- twintig Ponden weegt, door de Negers gegeeten. Om den Stam tot Spyze te bereiden, wordt dezelve geschild, en tweemaal gekookt om de wrangheid 'er af te krygen; en is, dus gegeeten zynde, een voornaam Voedsel voor de Slaaven. Van de zelfde soort is 'er nog een kleiner, Malangas of kleine Teyer onder de Slaaven genoemd, 'er uitziende als de uitspruitsels van de groote Teyer: men heeft roode en witte, welke even eens gebruikt worden; en de jonge Bladen van dezelven gebruikt men als Spinasie.
De Akonipjes of Pinjes is de Vrucht van een Plant welke naaulyks een Voet hoog uit den Grond schiet: uit haare Steng spruiten verscheidene ruige Telgjes, van een roode Kleur, en versierd met kleine Bladen als van den Steenklaver; vermids deeze Steng zeer zwak is, liggen de Vruchten meestal aan den Voet van den Wortel, aan welkers uitschietende Vezelen zy zich vast hechten. De Vrucht, die beslooten is in een Schil van twaalf tot agttien Lynen lang en van vier tot zes Lynen over 't kruis breed, is van gedaante als een Olyf, en bevat twee of drie Pitten bedekt met een blank, glad en blinkend Schilletje rood van Kleur als de Vrucht nog vast zit, maar geplukt zynde, en droog wordende geel, welk Schilletje zo bytende is, dat de Lippen daarvan geraakt wordende barsten; en de Huid daar mede belegd vervelt, tot welk einde het van de meeste Inlandsche Vrouwen dikwyls gebezigd wordt. Deeze Vruchten hebben, raauw gegeeten zynde, veelal den smaak van een Eikel, maar gebraaden wordende den Reuk en Smaak van Amandelen. Behalve de Komkommers en Watermeloenen, die in 't Vaderland zeer bekend zyn, heeft men 'er een soort van Meloenen, Spaansch Spek geheeten, en roode Zuuring: voorts meest alle
| |
| |
Europische Tuingewassen, uitgezonderd Bloemkool en Boereboonen, die 'er niet wel kunnen geteeld worden.
Van meer belang, en het geen nevens de Koffy, wel de voornaamste Inkomsten geeft, is het Suiker Riet, zynde een Gewas eigen aan Zuid-America en de Oostindiën. Het zelve is byna van gedaante als ons gemeene Riet dat men aan de Slooten en Moerassen vindt; het Merg is vervuld met een Sap, ongelyk zoeter en menigvuldiger, onderscheiden nogthans naar maate der deugdzaamheid van den Grond waarin het groeit, van het Klimaat, van den tyd dat men het snydt, en van deszelfs Ouderdom; van al het welke ook haare dikte, grootte, en deugd der Suiker afhangd. Het Blad van dit Riet, is lang en smal, en heeft in 't midden maar een Spier of Ader, welke buigzaam is zo lang het Blad groen blyft, doch verdord zynde broos, aan weêrskanten scherp en snydende, bezet met zeer kleine spitse Tandjes. Deeze Blade groeijen gemeenlyk aan de bovenste leden van het Riet daar het ophoudt te wassen, en vallen, naar maate dat het in hoogte toeneemt, van onderen weder af. Het Riet, welkers rypheid bespeurd wordt als het van boven maar zeven of acht Bladen by elkander heeft, bestaat uit verscheidene Leden, waar van de kwasten hard zyn, schoon, in 't midden met een opening daar het Voedsel doortrekt, en gevuld met dezelve sponzige stoffe als het Riet, maar wat dikker, harder, en ook hooger van Kleur. De grootte deezer Leden is verschillende; de grootsten zyn de beste, en leveren, om dat zy de minste kwasten hebben, de meeste Suiker uit. Bovendien moet het Riet maar zeven of acht Voeten hoog, ruim een Duim dik, geel van Kleur, de Schors droog, glad, broos en zwaar, het Merg ligt graauw eenigszins naar het bruine, en het Sap zoet en blinkend zyn. Om het te teelen, is een ligte, hooge Grond, taamelyk vochtig, en van alle kanten bloot gesteld aan de Zonneschyn, de verkiezelykste, wyl het in vette Aarde te weelig opschiet. Dit Suyker-Riet, omtrent agt Maanden oud zynde, schiet aan den Top, tegen den Regentyd, een Lot of Pyl uit, ter dikte van een Pypesteel, byna drie Voeten hoog, versierd met één Bloem, zynde eigenlyk een Bos van kleine Draaden, aan het einde bezet met een graauw witachtig Dons, dewelke zich openende, een soort van Kwast, ter lengte van een Duim of vyf
| |
| |
vertoont. Deeze Bloessem duurt byna drie Weeken, waar na het uitgeschootene Lot verdroogt en afvalt, en het Riet haare groeijing staakt. Indien het dan, na verloop van een Maand of twee, niet wordt afgesneden, verdort het Riet insgelyks, en valt ter Aarde, daar het weder Wortelen schiet.
Het Riet moet niet gemaalen worden als het den Pyl schiet; dewyl het zoet van den Rietstok dan in den Pyl trekt; doch de Pyl verdroogende krygt het Riet zyne voorige zoetigheid en is bekwaam om gemaalen te worden.
Ik zal my niet ophouden met een beschryving te maaken van de voortteeling en behandeling van de Suiker, Koffy en Katoen, noch ook van de aanlegging der Plantagiën: wyl dit by verscheidene Autheuren zeer uitvoerig en naaukeurig is beschreeven, maar den nieuwsgierigen Leezer na dezelven wyzen.
De Indigo is een Plant groeijende twee Voeten hoog, en zoude mogelyk hoger opwassen, indien zy niet afgesneeden wierd. Zy verdeelt zich zo ras als zy uit den Grond komt, in verscheidene knobbelige Struiken, voorzien met kleine Looten, welke vier of vyf en tot tien paar Bladen hebben, doch aan het einde maar één alleen. Deeze Bladen zyn eirond, eenigszins puntig, effen, taai, vleezig en zacht, van boven donker groen, van onder bleeker en als verzilverd. De Looten draagen kleine rondachtige Bloemen, veel gelykende naar de Brem, maar kleiner, bevattende niervormige Zaadjes, ter grootte van het Raapzaad, van een donker bruine Kleur. De Indigo Plant vereischt een goeden en vetten Grond, die vlak is, maar niet te droog; zy heeft veel Voedsel noodig, en dient dierhalve wel alleen te staan, en zuiver van Onkruid gehouden te worden. In twee Maanden komt zy tot rypheid, en dan is het de tyd, haar te laaten afsnyden, dewyl zy anders Bloemen schiet en de Bladen harder worden, waardoor die Verwstoffe in waarde en quantiteit zoude verminderen. Het gebruik, en de prys deezer Verwstoffe is in Europa genoeg bekend, om de aankweeking daar van aan te pryzen, welke de Ingezetenen van de Berbice geheel verwaarloosd hebben, schoon dezelve daar, wel behandeld zynde, groote winsten zoude kunnen aanbrengen.
| |
| |
Ten opzigte van de Tabak zal ik niet breedvoerig spreeken, om dat die zo in gedaante, gebruik, als behandeling te wel bekend is; de bereiding daar van wordt hier mede verzuimd, welke anders in acht genoomen zeer wel zoude slaagen. Hedendaags wordtze alleen door de Indiaanen en Negers aangekweekt, tot hun gebruik.
Om by de Planten te blyven, zal ik nog gewag maaken van de Vanillo of Banilles gelyk men ze gemeenlyk noemt, een Drogerye zeer geacht wegens haare kragt en Reuk, en van welke men gebruik maakt om een Geur te geeven aan de Chocolade; weshalve zy tot een hoogen prys verkocht wordt, en dus groote voordeelen aan de Planters zou kunnen toebrengen, by aldien zy zich op de teeling daar van meer toeleiden. Het is een Peulvrucht of Haauw, van vyf tot zeven Duimen lang, vyf Lynen breed, en twee Lynen dik, veel gelykende naar onze Sny- of Klimboonen; in 't eerst schoon groen, maar ryper wordende geelachtig, en volkomen bruin als zy droog is, gevuld met kleine ronde Zaadjes, die in 't begin rood en zonder Reuk zyn, doch naderhand zwart worden, en van een verheven Geur. De Plant, daar zy aan groeit, slingert zich als Klimop-Ranken om de Boomen, en tiert best in de Schaduwe en dichte Bosschen dewyl de sterke Zonnestraalen haar verbranden en uitdroogen. Haare Bloem, die zo groot als een Erwt is, bestaat uit vyf geele Bladen langwerpig gevlamd en in 't midden iets uitgesneeden, tusschen ieder van welke men onder aan het Honigblaadje vindt, dat een geknobbeld Buisje is, met een in tweeën gespleeten mond, welkers bovenlipje in driën gedeeld het kortste is, en de onderste in een spitse punt uitloopt; zynde de Helmstyltjes twee in getal, zeer kort, en op het Stampertje vast gehecht; de Helmtjes worden gedekt door het onderste Lipje van het Honigblad; het Stampertje is zeer kort van het bovenste Lipje van het Honigblaadje aangegroeid: de Eierstok grooter wordende verandert in een Boom of Haauw, welke, als menze aan de Steng laat droogen, aan het einde open gaat, en men ziet de zwarte Zaadjes eenigszins vochtig en Olyachtig, strekkende tot Voedsel van de Vogelen, schoon zy de Dop van den Boon laaten hangen. De Spanjaards plukken de Vanillo als ze geelachtig wordt en zich wil openen, wanneer zy dezelve geduurende twee of drie Dagen te
| |
| |
zweeten liggen en vervolgens in de Zon laaten droogen. Zy maakenze dikwyls tusschen de Vingeren plat, en, na dezelve met Palma Christi-Oly besmeert te hebben, verkoopenze by Bosjes in wilde Bananas Bladen bewonden. Deeze Plant wordt meest uit Looten voort geteeld: de Indiaanen plukken dezelve als zy geelachtig word, rygen ze aan een Draad, en hangenze in den Wind te droogen. Men heeft 'er ook de Gember, zynde de Wortel van een Plant, welke redelyk dik opwast, ter hoogte van twee Voeten, met lange, smalle en zachte Bladen, die by paaren aan weêrskanten van de Steng komen, in 't begin van een levendig groene Kleur, en vervolgens geelachtig, verdorrende te eenemaal zo ras de Wortel ryp is. Deeze Wortels zyn plat, breed en van verschillende gedaante, waaromze de naam draagen van Klaauwtjes; zeer knobbelig met veele uitwassen; zy groeijen niet diep in den Grond, zelfs dikwyls daar buiten of boven op, en geheel ontbloot van Aarde: sommigen zyn zo breed als de palm van een Hand, en wel een Duim dik; derzelver Schil of Bast is dun, en van een Vleeskleur terwyl zy nog groeijen, maar graauw alsze droog zyn; het binnenste is wit, doorsneeden met Adertjes die uit de Steng voortkomen, welke Adertjes met een veel scherper Sap dan de Wortel vervuld zyn. Het bekwaamste Saizoen, tot de planting, is de Regentyd: wordende de Plant aangekweekt uit stukken van den Wortel, welke een goede doch lichte Grond vereischen, en men met drie of vier Vingeren Aarde bedekt.
|
|