| |
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
L.S.
Had ik telkens, bij de verschijning eener Afl. van mijn Spreekwoordenboek, de voortdurende en steeds aanwakkerende belangstelling in onzen nationalen spreekwoordenschat te vermelden, en mogt ik reeds ook België noemen, thans is het mij eene hoogst aangename taak, mede op Duitschland te kunnen wijzen. Het is de Heer f. latendorf, Cand. phil., van Neu StrelitzGa naar voetnoot1), die mij belangrijke mededeelingen deed.
De volgende werken zijn mij sedert als hulpbronnen voorgekomen:
5. Van dit werk, berustende in de Koninklijke bibliotheek te 's Hage, bestaat een druk van het vorige jaar, zich bevindende in de bibliotheek van het groothertogdom Mecklenburg, welks titel is:
Adagiorum Epitome post novissimam d. erasmi Roterodami exquisitam recognitionem, per eberhardum tappium, ad numerum Adagiorum magni operis nunc primum aucta. Antverpiae ex officina joannis loëi. An. m.d. xliiii. Hoewel hier 291 dubbele bladzijden, dat is 2 meerder, gevonden worden, is er het aantal spreekwoorden zeer gering, daar er van de 1106 spreekwoorden slechts 50, allen met deze gelijkluidend, in voorkomen; ofschoon aan het exemplaar 6 dubbele bladzijden ontbreken, op welke bij servilius 21 spreekwoorden voorkomen.
7*. Adagia ofte Spreekwoordē, ghecopieert van reyer gheurtz tamsterdam. Tgheloof mūet werckē. Gheurtz, die zijne copie in 1552 ten einde bragt, heeft de 1932 in alphabetische volgorde voorkomende spreekwoorden waarschijnlijk uit geene gedrukte verzameling genomen; waarvoor ik deze redenen heb: 1. Van de werken, wier titel ik ken, zou het alleen no. 8 kunnen zijn, en de naauwkeurigheid, die ik bij gheurtz opmerkte, verbiedt, aan te nemen, dat hij dan s. andriessoon niet zou vermeld hebben. Te meer, daar hij, achter deze verzameling, nog afschrijft: hondert parabolen ofte ghelyckenissē, die hij zegt, ‘uyt erasmus ghetooghen’ te hebben. 2. Meer dan zulks in eenige andere verzameling van die soort voorkomt, vindt men hier dezelfde spreekwoorden tweemaal opgenoemd. Bij het drukken zou zulks in het oog hebben moeten vallen, en ze waren geschrapt. 3. Het aantal spreekwoorden, die elders niet voorkomen, is hier grooter dan in eenige andere verzameling; ik maak daaruit op, dat men uit deze niet heeft kunnen putten. - Van wie dus gheurtz zijne verzameling ook moge hebben ontleend, zij is mij belangrijk genoeg voorgekomen, om ze op zijnen naam te zetten, en als zoodanig aan te wijzen. De verzameling behoort aan Dr. snellaert, en is achter no. 7 bijgebonden.
64. c.a. fischer. Hölländsche Sprickwörter aus dem Seeleben, voorkomende, bl. 106-108, in zijne herausgegeben Reiscabentheuer. Erstes Bändchen. Dresden. 1801. kl. 8o.
98*. t.j. kerkhoven. Iets in den trant van cats, of Scheeps-spreekwijzen, voorkomende, bl. 131-136, in den Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen van 1831. Amst. brest van kempen. 12o.
128*. Over sommige vergelijkende Spreekwijzen, door d.n. v. n., te L........., voorkomende, bl. 63-69, in den Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen van 1842. Hoorn. vermande. 12o.
Ik heb deze werken, waarvan de aanwijzing in de laatste helft dezer Afl. nog is geschied, op de volgende wijze aangeduid:
| |
[pagina XXXIV]
[p. XXXIV] | |
7*. | Gheurtz. |
64. | Fischer. |
98*. | Scheeps-Spreekw. |
128*. | Vergel. Spreekw. |
Tot het Aanhangsel behooren de volgende spreekwoorden:
Aagt. Trui heeft Aagt gevondenGa naar voetnoot1). |
Aal. Eene slang bederft een' geheelen korf alenGa naar voetnoot2). |
Aam. Uit ééne pijp zes amen tappenGa naar voetnoot3). [Dat wil zeggen: eene zaak aanmerkelijk vergrooten. Eene pijp is een langwerpig vat, en vat of aam, ofschoon voor verschillende vochtmaten ook verschillend gebezigd, was bijvoorbeeld voor zaadolie dezelfde maat. Voor de wijnmaat echter deed een vat werkelijk zes amen; maar dát vat zal wel geene pijp geweest zijn.] |
Aangezigt. Wie dol geweest is, die houdt er gaarne een gezigt vanGa naar voetnoot4). |
Aap. Een aap blijft een aap, Al ware hij zoo groot als een schaapGa naar voetnoot5). Hij heeft er een' aap zien geeselenGa naar voetnoot6). Papen maken apen, De duivel heeft ze geschapenGa naar voetnoot7). Ter apenhuis wandelenGa naar voetnoot8). |
Aars. Het kerkhof hangt hem aan den aarsGa naar voetnoot9). Hij weet allemans naars te begapenGa naar voetnoot10). |
Aas. Het is een galgenaas. |
Abelheid. Daar is geene abelheid inGa naar voetnoot11). [Abelheid beteekent hier òf schoonheid òf geestigheid, ofschoon het ook òf voor list òf voor overleg geldt, daar het spreekwoord: Met list brengt men een ei in een' hopzak, bij gheurtz luidt: Een ey met abelheit in een hoppe sack brēgē.] |
Abt. Een ootmoedig monnik, een hoovaardig abtGa naar voetnoot12). |
Achter. Al keerde menigeen 't geluk van voren uit, Van achter valt 't hem toch al weder in zijn schuitGa naar voetnoot13). Hij klopt achter, daar hij vóór niet in magGa naar voetnoot14). Hij weet van voren niet, dat hij van achteren leeftGa naar voetnoot15). Nog ziet gij mij achter niet, zei de hond, en hij was in de keuken geweestGa naar voetnoot16). Wacht u voor de labben, Die vóór lekken en achter krabbenGa naar voetnoot17). (Zie de Bijlage.) Wij zien malkander nog van achteren nietGa naar voetnoot18). |
Adam. Wij zijn allen uit Adams ribben gekropen. |
Adem. Blazen en zuipen met éénen ademGa naar voetnoot19). |
Afwezigheid. De afwezigheid is het graf der liefde. |
Akker. Loven en houën Betaamt hun, die den akker bouwenGa naar voetnoot20). |
Alarm. Het is alarm in der boeren legerGa naar voetnoot1). |
Ambacht. Ambachts eere, pennings vriendGa naar voetnoot2). |
Amor. Amor is een aardig guitje. |
Angel. Laat uw' angel altijd hangen, Zoo zult gij ook gewis wat vangenGa naar voetnoot3). |
Anker. Het plechtanker is geworpenGa naar voetnoot4). |
Apostel. De apostelen moeten wandelen. [Het geld moet onder den man gebragt worden.] |
Appel. Iemand lief hebben als zijn' oogappelGa naar voetnoot5). |
April. De echtestaat is als de maand April: Dan storm, dan zonneschijn, en dan weêr alles stil. Ongestadig zijn als de AprilGa naar voetnoot6). Wat de maand Maart haalt, Wordt in April betaald. |
Arm. Hij zal één' man wel vier armen af houwenGa naar voetnoot7). Hij zou eerder een' olifant onder zijne armen verschuilenGa naar voetnoot8). Zijne armen zijn ten ellebogen toe afGa naar voetnoot9). |
Arme. Als het ongeluk regent, zoo valt het op de armenGa naar voetnoot10). Armen hoovaardij stinkt voor GodGa naar voetnoot11). Het is dubbel kwaad: schurftig en armGa naar voetnoot12). |
Armoede. Armoede heeft geene schaamteGa naar voetnoot13). De armoede moge geene ondeugd zijn, ze is toch een groot gebrek. |
Asch. Zijn horologie gaat met het aschhok gelijk. |
Avond. Daar wij gisteren avond van hebben gepraat, zal niet in gedaan worden. [Dat is: ik geef aan die zaak mijne goedkeuring niet, maar zie ervan af. Het spreekwoord is ontstaan door een door zekere jufvrouw aangeboden huwelijk, dat afsprong, en betrof den rijken Haarlemschen schilder leendert van der koogen, van wien het antwoord aan haar, dat tot spreekwoord werd. Zie schrevelius' Eerste stichting der Stad Haarlem, ii. bl. 467-471.] Het is altijd geen Sint Maartens avondGa naar voetnoot14). Nevens kersavond wonenGa naar voetnoot15). |
Bacchus. Hij is Bacchus' trawantGa naar voetnoot16). Hij zal Bacchus vierenGa naar voetnoot17). |
Bagijn. Het is ééne lucht, zei de bagijn, en zij veestte tweemaalGa naar voetnoot18). Laat papen en bagijnen; Elk helpe de zijnenGa naar voetnoot19). |
Bal. Hand, keer dien balGa naar voetnoot20). |
Bank. Hij stelt u op Huigen bankGa naar voetnoot21). |
Bast. Hij heeft niet éénen penning, om een' bast te koopenGa naar voetnoot22). |
Bed. Eene boel in het bed, een kindje met rood haar. Het is een held: een klein kind jaagt hem naar bed. Hij is geen man te bedGa naar voetnoot23). Hij verslijt zijn bed meer, dan hij zijne schoenen doetGa naar voetnoot24). Men moet met geene slaapdieven naar bed gaan. [Dat is: men moet twist, misverstand en alle ernstig ver- |
| |
| |
schil van gevoelen bijleggen, even gelijk alle zorgen ter zijde zetten, vóór men zich te bed begeeft.] |
Bede. Eene zaak is eene bede waardGa naar voetnoot1). |
Bedrieger. Botje bij botje: God is geen bedrieger. |
Beele. Beele-berouw hebbenGa naar voetnoot2). |
Beenderen. In het been gaanGa naar voetnoot3). |
Beenen. Houd uw achterbeen stijf, al de wereld sta ik u niet afGa naar voetnoot4). Moeder heeft een' spijker in het been. |
Beer. Men zal geen' beer spekkenGa naar voetnoot5). |
Beest. Mijn hondje, mijn beestje! ik gun het je wel, maar houd het graag zelf. |
Beet. Hangen, radbraken, koppen en stokken is geen zonde: Ware er dat niet, wij hielden geen' beet in den mondeGa naar voetnoot6). |
Beetje. Een beetje boos is gemakkelijk. |
Begrip. Dat gaat zijn begrip te boven. Kort van begrip, maar lang van onthouden. |
Bek. Hij is zwart in den bek. |
Beleefdheid. Beleefdheid brenjt verder dan geld. |
Belofte. Dat is eene belofte in den wind. |
Bende. Hij is in de bende van mijnheer Van KwalijkvoortGa naar voetnoot7). |
Bengel. Men moet niet alles aan den bengel hangen. |
Berg. Het is achter de hooibergs deur geweven. |
Besje. Hij slacht het besje van Meurs, die in dertig jaar geen brood heeft gegeten: de kruimels zitten haar nog aan den mond. [In het Pruissische stadje Meurs woonde een besje, eva vliegen genaamd, geboren te Amsterdam. Zij had de menschen 32 jaren lang, van 1579-1611, bedrogen, veinzende, niet te eten, tot haar bedrog eindelijk aan den dag kwam.] Zuinig, zei besje, de klok slaat winter. Zuinig, zei besje, en zij brak een' zwavelstok in achten. |
Bestek. Maak 't bestek op eigen kaartGa naar voetnoot8). |
Betaler. Kwade betalers nemen korte dagenGa naar voetnoot9). |
Beurs. Gemeene beurs maken. Wie zijne verdiensten terstond weder uitgeeft, die heeft geene beurs noodig. |
Beuzeling. Om eene beuzeling maakt hij zich dik. |
Bezem. Hij fluit op den bezem. |
Bezemmaker. Dertien is een bezemmakersdozijn. |
Bier. Het is een bierbisschopGa naar voetnoot10). Hij is van den drank, en gebruikt niets dan oud bier en zoopjes. Laat bier halen: het varken is schoonGa naar voetnoot11). |
Biest. De eerste biest komt het kalf toe. Zoo harig als biest. |
Bikkel. Zij gooijen de bikkels bij malkander. |
Bisschop. Het is een blinde bisschopGa naar voetnoot1). |
Blaar. Hij heeft blaren in de hand van het boodschappen-loopen. |
Blind. Het faalt er menigeen aan een oog, dat hij niet stekeblind isGa naar voetnoot2). Hij zal den blinden toclichtenGa naar voetnoot3). Hoe, gaan de blinden schermenGa naar voetnoot4)? Men zal geenen blinde twee kaarsen ontstekenGa naar voetnoot5). |
Bloed. Hij schrijft bloedige brievenGa naar voetnoot6). Hij zweet etter en bloed. Koud goed Maakt heet bloed. |
Bloem. Als je den bloemengeur niet kunt verdragen, moet je niet in den tuin komen. Grijze haren zijn kerkhof-bloemen. |
Bod. Het is een bod met een haakje. Hij doet er een goed bod naar. |
Boeg. Vaar geen ander in den boegGa naar voetnoot7). |
Boek. Hij heeft zijn getijboek vergeten. Ik was liever zijn kerkbock dan zijn paard. |
Boer. Dat God nooit zag, Ziet een boer al den dag. Een boer en een zog Hebben nooit genog. Het scheelt wel eene boeren-schreefGa naar voetnoot8). |
Boezem. De bruid heeft loog in den boezemGa naar voetnoot9). |
Bont. Een ezel in 't bontGa naar voetnoot10). |
Boodschap. Zij moet om de boodschap uit. |
Boom. Het is een Hagenaar uit de hooge boomen. Hij schonk hem den vijgeboom. [Hij liet hem zijn achterste zien.] Zijn geslachtboom reikt tot vóór den zondvloed. |
Boon. Hij geeft boonen met vorkenGa naar voetnoot11). [Door bonnen met vorken heeft men hier waarschijnlijk gespleten boonen te verstaan, naar de beteekenis van vork. Zie bilderdijks Verkl. Geslachtlijst op het woord. De zin althans staat hier gelijk met die van het spreekwoord: Hij slacht milden Sint Egbert: hij geeft noten met klaauwen.] |
Boor. Het gat is door, wil de boor t' huis brengenGa naar voetnoot12). |
Boord. De mast valt over boordGa naar voetnoot13). |
Borg. Wie te borg koopt, betaalt dubbel. |
Borst. Een papiertje, daar een klontje in geweest is, verzacht de borst. Met die borst zult gij nog in het graf moeten. |
Borstel. Haar vel is zoo ruw als een borstel. |
Bosch. Een ongebonden vogeltje mag in het bosch wel vliegen van rijs op rijsGa naar voetnoot14). |
Boter. Het is al garstige boter en nat zoutGa naar voetnoot15). Is dier kat de boter verledenGa naar voetnoot16)? |
Bout. Hij kan den bout vierenGa naar voetnoot17). |
Brand. Men moet den brand binnen het dak blusschenGa naar voetnoot18). |
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
Branding. Hij doet eene branding in den ovenGa naar voetnoot1). |
Braspenning. Nu kunnen wij brassen, zei het volk, en ze verdienden een' braspenning daags. |
Breda. Oui Breda, den Bosch is over. |
Brief. Doode lieden en verbrande brieven zijn geene leugenachtige oorkondenGa naar voetnoot2). Men zet geene hand in schepenbrievenGa naar voetnoot3). |
Brij. Het is brij met brokken. Hij gooit met brij. |
Broeder. Het zijn twee stalbroêrsGa naar voetnoot4). |
Broek. De broek is volGa naar voetnoot5). Het hemd uit de broek zal tafel dekken. |
Brok. Het is een verloofd brok. |
Brood. Als de oven heet is, dient het brood erin geschoten. Daar liggen de brooden. De duivel wint nu zijn broodGa naar voetnoot6). Eet uw roggebrood eerst op. Hij heeft zijn meeste brood al gegeten. Hij meent, dat wittebrood deuvekater isGa naar voetnoot7). Honger en dorst maakt van brood peperkoeken, en van eenen verschen dronk waters malvezeiGa naar voetnoot8). Laat mij mijn roggebrood maar vooruit eten. [Dat is: ik wil mijne moeijelijke taak maar terstond opvatten. Klaagt iemand over de wederwaardigheden, die hem treffen, dan geeft men hem den raad: Eet uw roggebrood eerst op, dat wil zeggen: pak uw' last maar terstond op, en hij zal u minder zwaar drukken.] Zijn eigen brood staat tegen hem opGa naar voetnoot9). |
Bruid. Daar het naauw is, daar neemt men het naauw, zei de bruid, en zij liet zich zoenen door de traliënGa naar voetnoot10. De bruid wilde vernoemd zijn, en zij sch... in de kerkGa naar voetnoot11). Welk eene eer geschiedt mijne dochter: zij is met een' modderman de bruid. |
Bui. Het gaat bij buijen. Noordweste buijen zijn staldrijvers. |
Buik. Wij hebben onzen buik vol gespeeldGa naar voetnoot12). Zij loopen als de koeijen: tot den buik in 't gras. |
Buurt. Het zijn jongens uit de buurt. Hij schreeuwt de buurt bij elkander. |
Cedel. Het rijmt als eene huurceêl. |
Chinees. Men moet vijf Christenen hebben, om één' Jood te bedriegen, vijf Joden, om één' Griek te bedriegen, en vijf Grieken, om één' Chinees te bedriegen. |
Chocolade. Dat is zoo klaar als waterchocolade met kappertjes. [Kappers zijn de vruchten of knoppen van den kapperboom, een struikgewas, of van de Spaansche kers, een bekend kruid. Men duidt door dit spreekwoord eene zaak aan, die alles behalve klaar is.] |
Collega. De dominé is mijn collega, zei de omroeper, want wij spreken beide in 't publiek. |
Daad. De ouden hebben den raad, Maar de jongen de daadGa naar voetnoot1). |
Dag. Bij nacht een man, bij dag een man. Daar het van daag goed hooi is, is het morgen goede haver. Ergens een' heiligen dag van maken. Er komen zooveel nachten als dagen. Negen dagen jagen, Negen weken dragen, Negen dagen blind: Heeft kat en hond een kind. Nog lichter dan de dagGa naar voetnoot2). Schaamte en eer droeg hij op éénen dag ter kerkeGa naar voetnoot3). Van daag goed gras, morgen goed hooi. |
Dak. De kaats valt buiten het dakGa naar voetnoot4). |
Dank. Met zijnen wil, tegen zijnen dankGa naar voetnoot5). |
Darm. Het is een regte dundarm. |
David. Hij is zoo neêrslagtig als DavidGa naar voetnoot6). |
Deeg. Als het past, zal men twee handen in het deeg stekenGa naar voetnoot7). |
Degen. Hij heeft een gouden gevest aan zijnen degen. |
Delft. Te Leiden is het geschied, en te Delft een jaar geleden. [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men eene bekende anecdote als nieuw hoort voorstellen. In denzelfden zin zegt men: Het is overal gebeurd.] |
Deugd. Dat is zijne deugd. Het kan zijne deugd wel dragen. Hij zal zijns vaders deugd niet halenGa naar voetnoot8). |
Deur. Dat sluit als een varkenskot zonder deurGa naar voetnoot9). De goede lieden zitten voor de kerkdeurGa naar voetnoot10). Die zijn' vinger tusschen de deur steekt, die klemt zich gaarneGa naar voetnoot11). Gij kent de deur niet, die aan het hek dientGa naar voetnoot12). (Zie de Bijlage.) Hij kan de deur niet vinden.Ga naar voetnoot13). Wie de waarheid zeggen wil, moet achter de deur staanGa naar voetnoot14). Zalm en steur Komt zelden voor de deur. |
Diamant. Het is zoo eêl als een diamantGa naar voetnoot15). Hij is harder dan een diamantGa naar voetnoot16). |
Dief. De eene dief besteelt den anderen niet. Hij laat geene dieven in zijn hart smoren. Hij liegt als een paardendief. Pijnt het u, door te komen: men zal de dieven verjagenGa naar voetnoot17). Zie dat volk eens loopen, zei de dief, die gehangen moest worden; zonder mij gebeurt er nog niets. |
Dier. De mensch is een gezellig dier. |
Dijk. Als de sneeuw valt in het slijk, Ligt zij zeven weken achter den dijk. Hij heeft een spel als een' dijk. Modder en slijk Geeft ijs als een' dijk. |
Dijn. De sterke woorden mijn en dijn Doen, dat wij tweedragtig zijn. |
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
Dik. Hij is zoo dik, of hij barsten moet. - Kort en dik is ongeschikt. |
Ding. Daar gaf ik wel een lief ding voor. God en de natuur doen geen ding te vergeefsGa naar voetnoot1). Hij weet van één ding. |
Doek. Iemand den blinddoek afnemen. Met warme doeken inhouden. |
Dolle. Mal of dol. |
Dominé. Het is al een paar dominusGa naar voetnoot2). |
Domme. Beter lui en listig dan kloek en dom. |
Donder. Na Sint Lukas hoort men den donder niet meer. |
Donker. Dat schrijf ik in 't donker, daar niemand eene letter zietGa naar voetnoot3). |
Dood. De dood is de eindpaal van alles. Gij hebt hem den doodsteek gegeven. |
Doof. Dat heeten de dooven vijstenGa naar voetnoot4). Hij vloekt den dooveGa naar voetnoot5). |
Doofpot. Hij kruipt in den doofpot. |
Doolhof. Hij kan in dien doolhof geen' weg vinden. |
Dordrecht. Hij moet naar Dord. [Men bezigt dit spreekwoord, wanneer eene zaak niet terstond beslist is, maar door het lot moet worden uitgemaakt. Te Gorinchem past men het bepaaldelijk op de honden toe, die, in gevolge de uitschrijving der honden-belasting, moeten verzopen worden. Van Gorinchem naar Dordrecht is stroom afwaarts. Als eene aardigheid voegt men erbij, dat de dam te Dord weldra verstopt zal wezen, van wege de vele honden, die er komen indrijven.] |
Dorst. Het is een troep van honger en dorst. Het is geen drank, die dorst verslaatGa naar voetnoot6). Hij is verdorven, die van drinken dorst krijgtGa naar voetnoot7). |
Draad. Dat is een luije naaisters draad. Hij gaf hem van den draad. Hij houdt zich aan de herfstdraden vast. Hij is lang van draad. [Dit staat tegenover kort van stof zijn.] Lange draden, Slordige naden. Zoo draad, zoo naad, En zak naar zaadGa naar voetnoot8). |
Draaibord. Loop weg met je draaibord. |
Drempel. Een gladde drempel lokt de vrijers. |
Droog. Hij is zoo droog, dat hij rammeltGa naar voetnoot9). (Zie de Bijlage.) - Dat is droog en ruigGa naar voetnoot10). (Zie de Bijlage.) |
Drukte. Drukte zonder werk is de grootste drukte. |
Dubbeltje. Een dubbeltje uitgeven, om een stuivertje te verdienen. |
Duif. Hij is sneller dan eene duifGa naar voetnoot1). Hij is zoo grijs als eene duif. |
Duim. Het is een duimwerk. [Men zegt dit van een horologie, dat men gedurig moet gelijk zetten.] Ik heb ook vier vingers en een' duimGa naar voetnoot2). Ik heb zijn' duim in mijnen mondGa naar voetnoot3). |
Duit. Hij laat zich scheren met een drieduits korstje: iedere sneê een' lik. [Men zegt dit van een kind, dat de houding van een' man aanneemt. Een korstje is eene soort van koek.] |
Duivel. Als je aan den duivel denkt, dan zie je zijne horens. Blaas, duivel! blaasGa naar voetnoot4). Dat de duivel niet doen kan, daar zendt hij zijne moederGa naar voetnoot5). Dat is een duivel van een' naam. Dat is een geweld van den duivel. De duivel is uitgelatenGa naar voetnoot6). De duivel wil den nikker scheldenGa naar voetnoot7). De hoogmoeds duivel regeert hem. Den duivel ontloopen, en zijne moeder ontmoetenGa naar voetnoot8). Het is een losgebroken duivel. Hij moet den duivel bij den staart pakken. [Hij zal het hard te verantwoorden hebben, en, om zich te redden, de toevlugt tot eene stoute daad moeten nemen.] Hij ziet als de baarlijke duivelGa naar voetnoot9). Zoo mogt de duivel koken. |
Duizendkunstenaar. Het is een duizendkunstenaar. |
Dwaas. Een dwaas mag veel dwazenGa naar voetnoot10). Het is geen dwaas, dien men zeggen magGa naar voetnoot11). Stamp een' dwaas in een' mortier, en zijne dwaasheid zal niet van hem wijken. [Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xxvii: 22.] |
Edelman. Een edelman wordt geboren, maar een ridder gemaaktGa naar voetnoot12). |
Eend. Hij geeft een' taling om een' eendvogelGa naar voetnoot13). (Zie de Bijlage.) |
Eer. Al heeft het spinrok klein gewin, Het brengt nogtans veel eere inGa naar voetnoot14). Als iemand tot rijkdom of eer komt, wil ieder zijn neef of zijn oom zijn. Daar is geene hoer zoo kwaad, Of zij ziet gaarne, dat haar kind ter eere gaatGa naar voetnoot15). Waar drinken eer is, daar is spuwen geene schandeGa naar voetnoot16). |
Eerlijkheid. Eerlijkheid maakt rijk; maar 't gaat langzaam. |
Eeuw. Eeuw in, eeuw uit. Hij is daar regt in zijne eeuw. Hij is in eene gelukkige eeuw geboren. |
Eeuwig. Wat duurt er eeuwig? |
Ei. Eet geene eijeren, je mogt te hanig worden. Het ei is gebarstenGa naar voetnoot17). Het houdt wat, eer de kat op hare eijeren is. Het regent gras en kievitseijeren. Hij slaat er geene eijers in. [Dat is: hij wacht niet lang, maar neemt een kort besluit. Zoo er eijers in geslagen worden, vordert het gebak
|
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
natuurlijk tijd.] Hij slagt de arme gans, die gouden eijeren legt. [Eene satire op de overdreven praktische menschen, die de theorie met hun stokpaardje omver rijden.] U is niets dan een ei gepeldGa naar voetnoot1). Zij beliepen het hennetje op het eiGa naar voetnoot2). |
Einde. Hij heeft het aan het stevigste eindeGa naar voetnoot3). |
Elft. Er is hem een elft gevangen. [Men zegt dit van iemand, die om schuld in de gevangenis is gezet.] |
Ellende. Ellende heeft geene vriendenGa naar voetnoot4). |
Eter. Het zijn nachtetersGa naar voetnoot5). |
Ezel. Al hangt men een' ezel eene leeuwenhuid om, hij blijft niettemin een ezel. De ezel is in 't smeer geraaktGa naar voetnoot6). Een ezel te paardGa naar voetnoot7). Hij heeft een' ezelsrugGa naar voetnoot8). Hij is zoo slim als een ezel. Hij is zoo traag als een ezelGa naar voetnoot9). Men noodt geen' ezel ooit te gast, Of hij draagt er juk of last. Men zal er een' ezel kroonenGa naar voetnoot10). Men zou een' ezel eerder op het orgel leeren spelenGa naar voetnoot11). |
Feest. In zulk een feest houdt men geene andere staatsieGa naar voetnoot12). |
Financiën. Het faalt menigen man aan de hoofdsom, dat hij geene financiën doetGa naar voetnoot13). |
Flakkee. Hij zeilt Flakkee afGa naar voetnoot14). |
Fluweel. Hij, die een huis besteelt, betaalt het met zijn keel; Maar die het land besteelt, die kleedt zich in 't fluweel. |
Frankrijk. Hij spreekt Fransch Als een gansGa naar voetnoot15). |
Franschman. Der Franschen vriendschap is een vuurtje van stroo. |
Gaaf. Der vijanden gaven zijn geene gavenGa naar voetnoot16). Gaauw en goed is eene gave Gods. |
Gal. Het is zoo bitter als galGa naar voetnoot17). |
Galg. Het is een lust, aan zulk eene galg te hangenGa naar voetnoot18). |
Gans. Er vloog een gans ter sluis, En kwam een gigelgagel weder t' huisGa naar voetnoot19). Dat is eene gans onder de zwanenGa naar voetnoot20). |
Garen. De Lieve Vrouw van Ten Berge heeft al zoo lief vlas als garen. [Van der aa teekent omtrent dit spreekwoord in zijn Aardr. Woordenboek der Nederlanden, bij het artikel Siensberg, een deel van een voormalig nonnenklooster in Friesland, het volgende aan: ‘Voor dezen werd hier jaarlijks op Palmzondag met veel plegtigheden een Mariabeeld, van was gemaakt, omgedragen, met zulk eenen toeloop van menschen, dat te Dockum naauweliks bier of brood te bekomen was. Te gelijker tijd werd dan aan de Heilige Maagd was en vlas geofferd, waaruit het spreekwoord ontstond: “de Lieve Vrouwe van ten Berge heeft alzoo lief vlas als garen.” In later tijd werd dit heiligdom in eene boerenplaats herschapen, die nog heden Sionsberg of de Berg-plaats wordt genoemd.’] Hij heeft het garen gerokkendGa naar voetnoot1). Stijntje en Trijntje, laat varen: Zij spinnen kwaad garenGa naar voetnoot2). |
Gaten. Die zijn' vinger te allen gaten wil inboren, komt dikwijls besch.... uitGa naar voetnoot3). Een ontloopen paard ziet altijd naar een gatGa naar voetnoot4). Maak den tap ree: 't gaatje is geboordGa naar voetnoot5). Slijk in 't gat koelt welGa naar voetnoot6). Steek u in geen gat, of weet er weder uit te rakenGa naar voetnoot7). |
Gatten. Het is een kerel als een hakmes, als hij maar een' steel in 't gat had. Het is ieder niet gegeven, met zijn gat de kaars uit te blazen. Hij heeft de krieuwel in 't gatGa naar voetnoot8). Hij heeft het wiggevuur in 't gatGa naar voetnoot9). [Wiggevuur is verrot oud-hout, dat 's nachts eene lichtstof afwerpt. Het is een verouderd woord, dat mogelijk met ons tegenwoordig glimhout gelijk staat. Zulk hout gaf vroeger tot vele bijgeloovige denkbeelden aanleiding; waarom men door dit spreekwoord gewis den vreesachtige zal willen aanduiden.] Hij veegt zijn gat aan de poort. Veel te commanderen, en geen hemd aan 't gat. |
Gebraad. Gij zult hier lang staan kraaijen, Eer u 't gebraaijen In den mond zal waaijenGa naar voetnoot10). |
Geest. Dat heeft de goede geest mij ingegeven. Hij gaat als een geest, die vermaand wil zijnGa naar voetnoot11). Mijn geest was daar van huisGa naar voetnoot12). |
Geit. Hij is er gezien als de geit bij eene groenvrouw. |
Gek. Eenen gek is alles mogelijk. |
Geld. Als Jan maar geld heeft. Geldeloos, zinneloosGa naar voetnoot13). Gereed geld is goede waarGa naar voetnoot14). God betaalt met waar, Of er geen geld in de wereld waarGa naar voetnoot15). Het is te Rome de grootste zonde, geen geld te hebbenGa naar voetnoot16). Hij gooit zijn geld te grabbel. Hij loont wel met waar, die geen geld heeftGa naar voetnoot17). Oude kermissen gelden geen geldGa naar voetnoot18). Vrouw Venus en het geld Regeren met geweldGa naar voetnoot19). Wie geld brengt, is welkomGa naar voetnoot20). Wil ik uw geld weêrgevenGa naar voetnoot21)? |
Geleerd. Hij heeft de geleerden geplunderd. |
Geleerdheid. Hij kraamt al zijne geleerdheid uit. |
Gelijk. Gelijk bij gelijk deelt bestGa naar voetnoot22). |
Geloof. Het geloof brengt den man over het waterGa naar voetnoot23). |
Geluk. Hij heeft meer geluk dan regtGa naar voetnoot24). Hoe minder kunst, hoe meerder gelukGa naar voetnoot25). |
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
Gent. Het is zoo murw als Gentsche koekGa naar voetnoot1). |
Gerst. Hij betert zich als de rijpe gerstGa naar voetnoot2). |
Geschil. Die wil zeggen, wat hij wil, Moet dikwijls hooren geschilGa naar voetnoot3). |
Getal. Wij vervullen het getalGa naar voetnoot4). |
Glazenmaker. Wijk, want uw vader was geen glazenmakerGa naar voetnoot5). |
God. Als God de onderzaten straffen wil, laat Hij den heeren nièt dan zotheid schaffenGa naar voetnoot6). Dat men niet keeren mag, moet men om Godswil nemenGa naar voetnoot7). Die hem goeddoet, vertoornt GodGa naar voetnoot8). God groet u gras, gij waart eens groenGa naar voetnoot9). God is geene welGa naar voetnoot10). (Zie de Bijlage.) [Dat is: gelijk men de menschen foppen kan, en hen kuollen voor citroenen verkoopen, dient men te weten, dat deze ongeoorloofde handelwijze bij God niet gelden kan: zijne alwetendheid is niet weg te redeneren. Eene wel stopt men, en beneemt haar daardoor hare werking.] God kan het allen man niet van pas makenGa naar voetnoot11). God slaat wel, al heeft Hij stok noch roedeGa naar voetnoot12). God weet, hoe 't best isGa naar voetnoot13). Het is Gods mestvarkenGa naar voetnoot14). Het moet een goed kaarsenmaker zijn, die God een' wassen neus zal makenGa naar voetnoot15). Hij lijdt gaarne om Godswil, wat hij niet kan wrekenGa naar voetnoot16). Hij moet vroeg opstaan, die God bedriegen zalGa naar voetnoot17). Morgen beraadt GodGa naar voetnoot18). Naauwe nering bemint GodGa naar voetnoot19). Waar wil hij loopen, die God ontlooptGa naar voetnoot20)? Wilt gij u tegen God verzettenGa naar voetnoot21)? |
De volgende spreekwoorden zijn zonder aanwijzingen opgenomen, maar behooren daar thans van voorzien te worden:
De reeds gegeven aanwijzingen moeten met de volgende vermeerderd worden, waarbij ook die zijn opgenomen, tot welker mededeeling in de vorige Afl. geene plaats was; ofschoon de grootste helft ervan, om gelijke redenen, thans nog blijft liggen:
bl. 1. aanw. 2: Gheurtz bl. 33. aanw. 14: Gheurtz bl. 10. aanw. 18: Gheurtz bl. 16. aanw. 20: Gheurtz bl. 29, 37. |
bl. 2. aanw. 5: Gheurtz bl. 18. aanw. 7: Gheurtz bl. 68. aanw. 24: Gheurtz bl. 76. aanw. 39: Gheurtz bl. 17. |
bl. 3. aanw. 17: Gheurtz bl. 4, 77. |
bl. 4. aanw. 1: Harrebomée V. bl. 293. aanw. 4: 4 Dec. 56. aanw. 6: Harrebomée V. 6. aanw. 11: Harrebomée V. bl. 293. aanw. 18: Gheurtz bl. 79. aanw. 22: Harrebomée V. bl. 293. aanw. 25: Harrebomée V. bl. 293. aanw. 26: Harrebomée V. bl. 293. |
bl. 5. aanw. 1: Gheurtz bl. 3. aanw. 16: Gheurtz bl. 1. aanw. 29: Gheurtz bl. 35. |
bl. 6. aanw. 1: Gheurtz bl. 38. aanw. 28: Gheurtz bl. 38. |
bl. 7. aanw. 10: Gheurtz bl. 12. aanw. 27: 18 Febr. 56. aanw. 33: Gheurtz bl. 63. aanw. 39: Gheurtz bl. 36. aanw. 40: Gheurtz bl. 35, 51. |
bl. 8. aanw. 7: Gheurtz bl. 37. aanw. 32: Gheurtz bl. 51. |
bl. 9. aanw. 5: Gheurtz bl. 72. aanw. 9: Gheurtz bl. 37. aanw. 10: 3 Maart 56. aanw. 20: 25 Dec. 56. |
bl. 10. aanw. 7: Gheurtz bl. 7. |
bl. 11. aanw. 28: Gheurtz bl. 5, 22. |
bl. 12. aanw. 3: Harrebornée V. bl. 293. aanw. 9: Gheurtz bl. 45. aanw. 14: Gheurtz bl. 10. aanw. 21: Gheurtz bl. 46. 21 Oct. 56. aanw. 23: Gheurtz. bl. 53. |
bl. 13. aanw. 21: Gheurtz bl. 24. |
bl. 14. aanw. 3: Gheurtz bl. 36. 2 Oct. 56. aanw. 7: Harrebomée V. bl. 293. aanw. 9: Gheurtz bl. 20. aanw. 36: Gheurtz bl. 76. |
bl. 15. aanw. 15: Gheurtz bl. 3. 16 Sept. 56. |
bl. 16. aanw. 20: Scheeps-Spreekw. bl. 136. aanw. 25: Gheurtz bl. 66. aanw. 31: Gheurtz bl. 55. Fischer bl. 107. aanw. 50: Gheurtz bl. 25, 63. |
bl. 17. aanw. 23: Gheurtz bl. 50. aanw. 31: Gheurtz bl. 43. |
bl. 18. aanw. 8: Gheurtz bl. 34. aanw. 35: 29 Febr. 56. aanw. 41: 28 Febr. 56. |
bl 19. aanw. 10: 16 Dec. 56. aanw. 17: Gheurtz bl. 22, 25. aanw. 35: Gheurtz bl. 61. |
bl. 20. aanw. 1: 23 Febr. 56. aanw. 3: Gheurtz bl. 1. aanw. 15: Gheurtz bl. 15. aanw. 29: 27 Nov. 56. aanw. 31: Gheurtz bl. 46. aanw. 32: 1 Oct. 56. aanw. 34: 12 Febr. 56. aanw. 44: Gheurtz bl. 1. |
bl. 21. aanw. 9: Gheurtz bl. 78. aanw. 10: Gheurtz bl. 44. aanw. 20: Gheurtz bl. 14. aanw. 24: Gheurtz bl. 46. aanw. 30: Gheurtz bl. 12. aanw. 33: Gheurtz bl. 65, 68. aanw. 44: Gheurtz bl. 33. |
bl. 23. aanw. 5: Gheurtz bl. 64, 66. aanw. 33: Gheurtz bl. 19. |
bl. 24. aanw. 7: Scheeps-Spreekw. bl. 134. aanw. 28: Gheurtz bl. 54. aanw. 40: Gheurtz bl. 74. |
bl. 25. aanw. 8: Gheurtz bl. 35. 31 Mei 56. |
bl 26. aanw. 8: Gheurtz bl. 2. aanw. 13: Gheurtz bl. 5. aanw. 18: Gheurtz bl. 20. |
bl. 27. aanw. 16: Gheurtz bl. 51. |
bl. 28. aanw. 16: Gheurtz bl. 40. aanw. 22: Gheurtz bl. 60. |
bl. 29. aanw. 4: Gheurtz bl. 11. aanw. 12: Gheurtz bl. 30. aanw. 18: Gheurtz bl. 58. |
bl. 30. aanw. 18: Gheurtz bl. 54. |
bl. 31. aanw. 28: Harrebomée V. bl. 286. aanw. 29: 6 Febr. 56. aanw. 31: Gheurtz bl. 13, 69. |
bl. 32. aanw. 14: Gheurtz bl. 11. aanw. 26: Gheurtz bl. 36. |
bl. 33. aanw. 7: Gheurtz bl. 32. |
bl. 34. aanw. 17: 13 April 56. aanw. 28: Gheurtz bl. 12. |
bl. 35. aanw. 3: Gheurtz bl. 26. aanw. 13: Gheurtz bl. 55. aanw. 35: Gheurtz bl. 39. 18 Mei 56. aanw. 37: Gheurtz bl. 24. 29 Aug. 56. |
bl. 36. aanw. 10: Gheurtz bl. 18. aanw. 13: Gheurtz bl. 19. aanw. 18: 3 Mei 56. |
bl. 37. aanw. 3: Gheurtz bl. 52. |
bl. 38. aanw. 2: Gheurtz bl. 75. aanw. 13: Gheurtz bl. 64, 66. aanw. 23: Gheurtz bl. 35. |
bl. 39. aanw. 21: Gheurtz bl. 10. |
bl. 40. aanw. 3: Gheurtz bl. 68. aanw. 19: 3 Dec. 56. aanw. 22: Gheurtz bl. 14. aanw. 29: Gheurtz bl. 46. aanw. 30: Gheurtz bl. 51. aanw. 34: Gheurtz bl. 71. |
bl. 41. aanw. 28: 20 Nov. 56. |
bl. 42. aanw. 6: 23 April 56. aanw. 28: Gheurtz bl. 71. |
bl. 43. aanw. 25: 4 April 56. aanw. 26: Gheurtz bl. 10, 69. |
bl. 44. aanw. 4: Gheurtz bl. 14. aanw. 18: Gheurtz bl. 63, 68. aanw. 19: Gheurtz bl. 66. aanw. 24: Gheurtz bl. 18. |
bl. 45. aanw. 4: Gheurtz bl. 49. aanw. 6: Gheurtz bl. 23. aanw. 9: Gheurtz bl. 25, 48. aanw. 35: Gheurtz bl. 51. aanw. 36: Gheurtz bl. 52, 76. |
bl. 46. aanw. 14: Gheurtz bl. 47. aanw. 24: Gheurtz bl. 33. aanw. 29: Gheurtz bl. 28. |
bl. 47. aanw. 10: Gheurtz bl. 45. |
bl. 48. aanw. 10: Gheurtz bl. 27. aanw. 13: Gheurtz bl. 52. aanw. 15: Gheurtz bl. 57. |
bl. 49. aanw. 11: Gheurtz bl. 53. aanw. 27: Gheurtz bl. 51. aanw. 29: 24 Sept. 56. |
| |
| |
bl. 51. aanw. 11: Gheurtz bl. 62. |
bl. 52. aanw. 24: Gheurtz bl. 25. |
bl. 53. aanw. 5: Gheurtz bl. 50. aanw. 7: Gheurtz bl. 55. |
bl. 54. aanw. 10: Gheurtz bl. 52, 53. aanw. 24: Gheurtz bl. 39. |
bl. 55. aanw. 2: Gheurtz bl. 65. aanw. 29: Gheurtz bl. 40. |
bl. 56. aanw. 7: Gheurtz bl. 61. aanw. 17: Gheurtz bl. 37. aanw. 23: Gheurtz bl. 7. |
bl. 57. aanw. 9: Gheurtz bl. 14. aanw. 15: Gheurtz bl. 38. aanw. 17: Gheurtz bl. 28. aanw. 21: 25 Febr. 56. aanw. 26: Gheurtz bl. 56. |
bl. 58. aanw. 21: Gheurtz bl. 55. |
bl. 59. aanw. 5: Harrebomée V. 11. aanw. 7: Gheurtz bl. 49. 51. |
bl. 61. aanw. 22: Gheurtz bl. 1, 6. |
bl. 62. aanw. 1: Gheurtz bl. 9, 15. aanw. 18: Gheurtz bl. 10. Vergel. Spreekw. bl. 67. aanw. 22: Gheurtz bl. 37. aanw. 29: Gheurtz bl. 69. |
bl. 63. aanw. 6: Gheurtz bl. 79. |
bl. 64. aanw. 20: Gheurtz bl. 38. aanw. 23: Gheurtz bl. 77. aanw. 24: Gheurtz bl. 22. aanw. 26: 26 April 56. aanw. 28: Gheurtz bl. 19. aanw. 29: Gheurtz bl. 54. |
bl. 65. aanw. 3: Gheurtz bl. 48. aanw. 6: Gheurtz bl. 68. aanw. 25: Gheurtz bl. 9. aanw. 37: 19 Nov. 56. aanw. 39: Gheurtz bl. 41. |
bl. 66. aanw. 15: Scheops-Spreekw. bl. 133. aanw. 28: Gheurtz bl. 29. aanw. 31: 13 Junij 56. |
bl. 67. aanw. 7: Gheurtz bl. 26, 31, 66. |
bl. 68. aanw. 3: Vergel. Spreekw. bl. 66. |
bl. 69. aanw. 25: 17 Dec. 56. |
bl. 70. aanw. 5: 8 Oct. 56. |
bl. 71. aanw. 29: Gheurtz bl. 26. |
bl. 73. aanw. 19: Gheurtz bl. 59. |
bl. 75. aanw. 3: Gheurtz bl. 15. |
bl. 76. aanw. 7: Gheurtz bl. 11. aanw. 16: Gheurtz bl. 40. aanw. 22: Gheurtz bl. 34. aanw. 24: Scheeps-Spreekw. bl. 131. |
bl. 77. aanw. 19: Gheurtz bl. 48. aanw. 27: Gheurtz bl. 11, 13. |
bl. 78. aanw. 11: Gheurtz bl. 48. aanw. 12: Gheurtz bl. 54. |
bl. 80. aanw. 10: Gheurtz bl. 3, 41, 68. aanw. 26: Gheurtz bl. 76. aanw. 32: Fischer bl. 107. aanw. 33: Gheurtz bl. 28. aanw. 35: Gheurtz bl. 32. |
bl. 81. aanw. 13: Gheurtz bl. 24. |
bl. 82. aanw. 5: Gheurtz bl. 32. aanw. 6: Gheurtz bl. 32. aanw. 9: Gheurtz bl. 12. aanw. 10: Gheurtz bl. 32. aanw. 23: Gheurtz bl. 15, 48, 49. aaaw. 27: Gheurtz bl. 39. Harrebomée V. bl. 305. |
bl. 83. aanw. 3: Gheurtz bl. 39. aanw. 10: Gheurtz bl. 13. aanw. 23: Gheurtz bl. 61. |
bl. 84. aanw. 8: Gheurtz bl. 65. |
bl. 85. aanw. 18: Gheurtz bl. 15. aanw. 26: Gheurtz bl. 32. |
bl. 86. aanw. 18: Fischer bl. 106. Scheeps-Spreekw. bl. 133. |
bl. 87. aanw. 2: Gheurtz bl. 3. aanw. 24: Gheurtz bl. 71. |
bl. 88. aanw. 2: Gheurtz bl. 62, 65. |
bl. 89. aanw. 2: Gheurtz bl. 33, 55. aanw. 11: Gheurtz bl. 4. aanw. 18: Gheurtz bl. 71, 72. |
bl. 90. aanw. 22: Gheurtz bl. 37. aanw. 26: Gheurtz bl. 9. |
bl. 91. aanw. 2: Gheurtz bl. 33. aanw. 5: Gheurtz bl. 18. aanw. 11: Gheurtz bl. 33. Vergel. Spreekw. bl. 69. aanw. 12: Gheurtz bl. 4, 37. aanw. 17: Gheurtz bl. 13, 21. |
bl. 92. aanw. 12: Gheurtz bl. 54. |
bl. 93. aanw. 22: Gheurtz bl. 20. aanw. 25: Gheurtz bl. 63. |
bl. 94. aanw. 29: Gheurtz bl. 65. |
bl. 95. aanw. 16: Gheurtz bl. 24. aanw. 18: 2 Febr. 56. aanw. 20: Gheurtz bl. 25. aanw. 23: 19 Sept. 56. aanw. 26: Gheurtz bl. 57. aanw. 31: Gheurtz bl. 14. |
bl. 96. aanw. 13: Harrebomée V. bl. 285. |
De aanprijzende aankondiging van de beide eerste Afleveringen van mijn Spreekwoordenboek in de Nieuwe Bijdragen, ter bevordering van het Onderwijs en de Opvoeding, voor April 1856, kon mij niet dan aangenaam zijn. Eén denkbeeld, daarin uitgedrukt, mag ik niet onopgemerkt voorbij laten gaan, omdat het ingrijpt in de wezentlijkheid van mijn boek. Ik heb alleen Nederlandsche spreekwoorden in mijn Spreekwoordenboek opgenomen; daarom verwierp ik ook dezelfde Spaensche wysheid, van welke de recensent melding maakt, waarvan ik de redenen heb bijgebragt op bl. iii van de lijst van werken over Nederlandsche Spreekwoorden, waarnaar ik kortheidshalve verwijs, gelijk mede naar bl. xxvii der vorige Afl., waar dit punt nog bepaaldelijk is besproken. Ik meen, dat ik te dien aanzien zeer voorzigtig ben te werk gegaan, en dat zulks ook thans nog het geval is, wil ik door een voorbeeld staven. Twee der Heeren, die de goedheid hebben, bij voortduring mijne proeven na te zien, maakten mij opmerkzaam, dat het spreekwoord: De pot bewaart lang den geur, waarmede hij eens versch doortrokken is, eene woordelijke vertaling is van het volgende zeer bekende vers van horatius (Ep. i. 2. 69): Quo semel est imbuta recens servabit odorem Testa diu. En daar ik niet weet aan te wijzen, van waar ik dit spreekwoord heb ontleend, heb ik het geschrapt; waarom het thans onder de spreekwoorden der rubriek geur, in deze Afl., op bl. 233 geplaatst, niet voorkomt, en zulks, niettegenstaande het groote overeenkomst heeft met het bepaald Nederlandsche spreekwoord: De reuk, die men eerst in den pot doet, blijft er lang in, gelijk ook met:
Het vat riekt naar den wijn, die erin is, en andere meer.
Ofschoon ik de beide redenen van den recensent allezins moet billijken, om niet ‘in bijzonderheden op te geven, waar de Schrijver ons voorkomt bij uitstek gelukkig te zijn geweest in de keus of in de verklaring van eenig spreekwoord; waar hij daarentegen, naar onze meening, de plank eenigzins heeft misgeslagen,’ moet ik hem, in naam van alle hoogschatters onzer taal, toch dringend uitnoodigen, daaraan wel degelijk op de eene of andere wijze gevolg te geven, hetzij door de plaatsing in een of ander tijdschrift, bijv. in Dr. de jagers Nieuw Archief voor Nederlandsche Taalkunde, hetzij door zijn oordeel onmiddellijk aan mij toe te zenden. Daardoor immers moet de waarheid winnen.
Door de opname van het spreekwoord: Dat is als een gouden ring in een' varkenssnuit, op bl. 252, kan het, op bl. v in de 2e. Afl., als overgeslagen spreekwoord voorkomende: Eene bagge in een' varkenssnuit, thans vervallen, en behoeft alzoo geene plaats in het Aanhangsel.
Thans heb ik nog mede te deelen, uit plaatsgebrek vroeger op den omslag vermeld, dat de 4e. Afl., zijnde blad 20-24, 2065 spreekwoorden bevat, waaronder 426, die reeds waren opgenomen, dat is dus: 1639. Daarvan zijn er 1069 van aanwijzingen voorzien en 177 uitgelegd, terwijl er 64 in de Bijlage zullen voorkomen. Voor het Aanhangsel bevat de 5e. Afl. 62 spreekwoorden.
De 5e. Afl., weder het gewone aantal bladen uitmakende, bevat 2721 spreekwoorden, waaronder 705, die reeds waren opgenomen, dat is dus: 2016. Daarvan zijn er 1276 van aanwijzingen voorzien en 147 uitgelegd, terwijl er 66 in de Bijlage zullen voorkomen. Voor het Aanhangsel bevat de 6e. Afl. 358 spreekwoorden.
Gorinchem,
1 Julij 1856.
P.J. HARREBOMÉE. |
-
voetnoot1)
- Ik hoop den Heer Latendorf spoedig de bewijzen te leveren, dat ik hoogen prijs stel op zijne belangrijke mededeelingen. Als hij deze Afl. inziet, en eruit bespeurt, dat ze buitengewone werkzaamheid vereischte, terwijl ik over weinig tijd heb te beschikken, dan zal hij, vertrouw ik, het mij ten goede houden, dat ik zijne zaakrijke opmerkingen van 9 Mei en 21 Junij 11. nog niet beantwoord heb. Hij neme daarbij de verzekering aan, dat zijne toegezegde ‘aanmerkingen op enkele verklaringen van spreekwoorden’ mij mede welkom zullen wezen.
-
voetnoot18)
-
Campen bl. 64. Gheurtz bl. 74. Zegerus bl. 27. de Brune bl. 470. Sartorius pr. VII. 69. Tuinman I. bl. 368.
|