Eenighe gheestelijcke liedekens
(1612)–J. Jacobsz. Harlingen– AuteursrechtvrijNae de wyse: Ghy cleyne Christen hoopken, Och moet wassen, &c.
1.
Ga naar margenoot+PRincipalijck Matheus hoort,
Ga naar margenoot+Marcus Lucas t'is vaker,
Ga naar margenoot+Schrijven ghelijck met een accoort,
Ga naar margenoot+Van onse Salichmaker,
Ga naar margenoot+Wert menigherleye ghetemteert,
Ga naar margenoot+Met Gods woort heeft hy hem gheweert
Ga naar margenoot+Teghen den wedersaecker.
2.
Ga naar margenoot+In dees becoringhes verdriet,
Ga naar margenoot+Duerende veertich daghen,
Ga naar margenoot+At die Heer nochte dronck hy niet,
Ga naar margenoot+Ginck niet van hongher claghen,
Ga naar margenoot+Maer heeft met lijdtsaemheyt ghewracht,
Ga naar margenoot+Dat den vyant brack al sijn cracht,
| |
[Folio 97r]
| |
En dat na sijn behaghen.Ga naar margenoot+
3.
Enghelen hy tot gheesten maeckt,Ga naar margenoot+
Sijn dienaers tot vyervlammen,Ga naar margenoot+
Om dienen zijn by hem gheraeckt,Ga naar margenoot+
Om ghesontheyt den lammen,Ga naar margenoot+
Heeft Satan Christum niet verschoont,Ga naar margenoot+
Elk sal dan moeten zijn ghehoontGa naar margenoot+
Het zy oock van wat stammen.Ga naar margenoot+
4.
Ter oorsake van sulck bedrijf,Ga naar margenoot+
T'welck alle heylighen naket,Ga naar margenoot+
Vermaent ons Petrus vijf,Ga naar margenoot+
Weest sober ende waket,Ga naar margenoot+
Die duyvel jouwe weder part,Ga naar margenoot+
Gaet rontom t'welcke menich smert,
Dat hy u niet en raket.Ga naar margenoot+
5.
Een grimmende Leeuwe ghelijckt hy wel,Ga naar margenoot+
En soeckt om te verslindenGa naar margenoot+
Die menschen zijn oock wreed en fel,Ga naar margenoot+
Maer hem can niemant binden,Ga naar margenoot+
Dan Christus Matheus twaelf siet,Ga naar margenoot+
Met vast gheloove tot hem vliedt,Ga naar margenoot+
Also Condt ghy hem vinden.Ga naar margenoot+
6.
Reden van den Psalmist versteat,Ga naar margenoot+
Die hem also aenliepen,Ga naar margenoot+
Dier aensicht en wert versmaet,Ga naar margenoot+
Doen dese elendighe riepen,Ga naar margenoot+
| |
[Folio 97v]
| |
Ga naar margenoot+Die Heere die heeft haer verhoort,
Ga naar margenoot+Sijn Enghel omlegherde haren oort,
Ga naar margenoot+Dat sy met vreden sliepen.
7.
Ga naar margenoot+Wy lesen hoe dees vyant giert,
Ga naar margenoot+Wert swerelts God gheheeten,
Ga naar margenoot+Des Overheyts vorst die regiert,
Ga naar margenoot+In die lucht hooch gheseten,
Ga naar margenoot+Die Enghelen zijn oock vorsten goet,
Ga naar margenoot+Zijn der Godvreesender behoedt,
Ga naar margenoot+Als Schriftuer ons doet weten.
8.
Ga naar margenoot+In onder Gods volck tot verdriet,
Comt Satan leyt sijn laghen,
Ga naar margenoot+Doch hy vermach van hem selfs niet,
Ga naar margenoot+Mensch noch dier om te plaghen,
Ga naar margenoot+Hy can uyt schieten sijn fenijn,
Ga naar margenoot+Oock niet aen eenighen hondt of swijn,
Ga naar margenoot+Hy moeter eerst om vraghen.
9.
Ga naar margenoot+Laet ons met ernst mijden t'quaet,
Leeren die heylighe Schriften,
Ga naar margenoot+Satans ernst na ons sielen staet,
Ga naar margenoot+Begheertse hem tot giften,
Ga naar margenoot+Men sach aen Godes Soon sijn doen,
Ga naar margenoot+Den Heylighen Petrum eyst hy coen,
Ga naar margenoot+Om als terwe te siften.
10.
Ga naar margenoot+Lanckmoedich en vrientlijck u draecht,
Ga naar margenoot+Gheen uyt schalck opgheblasen,
Ga naar margenoot+Waeckt bidt altijt soot God behaecht,
| |
[Folio 98r]
| |
Niet slaperich als die dwasen,Ga naar margenoot+
In die becoringhe u verblijt,Ga naar margenoot+
Teghent beest houdt ghy so den strijdt,Ga naar margenoot+
Sal over d'andere rasen.Ga naar margenoot+
11.
Een open strijdt toont DanielGa naar margenoot+
Deser vorsten verscheyden,Ga naar margenoot+
Als een turkoys blinckte sijn vel,Ga naar margenoot+
Dit was d'eene van beyden,
Sijn aensicht als den blixem waer,Ga naar margenoot+
Sijn ooghen als vyers fackelen claer,Ga naar margenoot+
Goud lijnwaet wast becleyden.
12.
Maer den Vorst over't Persen rijck,Ga naar margenoot+
Heeft teghen hem ghestreden,Ga naar margenoot+
Eenen twintich daghen ghelijck,
Doen dees waren verleden,
Doen quam der Vorsten principael,Ga naar margenoot+
My tot behulp ghenaemt Michael,Ga naar margenoot+
Doen behielt ickt in vreden.
13.
Siet van Grieckenlant een vorst fel,Ga naar margenoot+
Comt niemant is my handich
Dan allen u Vorst Michael,Ga naar margenoot+
Ick was hem oock bystandichGa naar margenoot+
Inden eersten jare Darios,
Des Mediers waer ick sijn verlos,
Ons sterckt is valiandich.
14.
Openbaer wort ons dit voostelt,
| |
[Folio 98v]
| |
Ga naar margenoot+Michael ende den Draecke,
Elck met sijn Enghelen int velt,
T'gaet dus op onse sprake,
Die draecke most gheven den wijck,
Ga naar margenoot+Hy woont niet meer int Hemelrijck,
Ga naar margenoot+Dit toont die Schrift ons vake.
15.
Ga naar margenoot+Ons schiet nu salicheyt ten goet,
Ga naar margenoot+Die ons dus lang vervaerde,
Ga naar margenoot+Die is verwonnen doort lams bloet,
Ga naar margenoot+En leyt nu op der aerde,
Ga naar margenoot+Nu wil hy met die vrouwe strien,
Ga naar margenoot+Sy sal met haer vloghels ontvlien,
Wort acht van grooter waerde.
16.
Ga naar margenoot+Nu hebben wy hier een claer bescheyt,
Ga naar margenoot+Dat een van dese gheesten,
Ga naar margenoot+Moeten wy hebben tot gheleydt,
Ga naar margenoot+Gods Enghelen of die beesten,
Ga naar margenoot+O God reyckt ons altijt die hant,
Ga naar margenoot+Dat wy niet comen eewich t'schant,
Ga naar margenoot+Maer in s'Hemels foreesten.
Ghemaeckt 1609. |
|