die vent kan geen match uitspelen... Als hij één verkeerde beweging maakt, scheurt er wat in zijn liesstreek.’
Doordat één van de radiators enerverend brobbelde, kon ik geen woord opvangen door de op een kier staande deur van de massagekamer; ik liet echter mijn saunabeurt voorbijgaan om eindelijk met eigen ogen te kunnen zien wat er hier precies omging. En, inderdaad, mijn geduld werd beloond: na een halfuurtje kwam Jeffrey Cavendish bijna huppelend uit de kamer, hij floot, en met veerkrachtige sprongetjes daalde hij de trap af... Wat later kwam Xavier naar buiten gesukkeld als een door alle kwelgeesten verkrachte kwikkebil. Hij zag mijn verwondering en kwam zuchtend naast mij zitten. ‘Waar heb je die toverkunsten geleerd, Xavier?’ vroeg ik huiverend van onbegrip.
‘Nergens,’ zei hij droevig. ‘Het zit in mijn wil en in mijn handen, het is een soort van zintuig dat bij de meeste mensen afgestorven is... Bij de natuurvolkeren tref je het nog aan: de tovenaars daar danken gewoonlijk hun gezag aan magisch helende krachten, een soort van magnetische aantrekkingskracht in hun bloed, een hypnotische macht van hun wil... Niemand weet er het fijne van, maar intussen zit ik er toch mee opgescheept.’ Hij haalde diep adem en sloot de ogen. ‘Zo lijd ik reeds jaren aan de kwalen van een ander.’
‘Waarom houd je er niet mee op? Je bent toch rijk genoeg... Je kunt ergens lesgeven...’
‘Mijn vader is zo trots op mij dat hij het zou besterven... En wat moet er dan met F.C. Papenberge gebeuren?’
‘Vind je die argumentatie zelf niet naïef?’
‘Ja,’ zei hij gelaten. ‘Tenslotte houdt iedereen zich recht met zelfbedrog en eigenwaan.’
‘Je moest trouwen, Xavier!’
Hij keek me ongelukkig aan. ‘Ik heb nog nooit van een vrouw gehouden. En er moet toch zoiets als liefde zijn, nietwaar? Maar... jij, waarom ben jij niet getrouwd?’
‘De vrouw op wie ik verliefd ben, kan ik niet krijgen.’
Hij keek me medelijdend aan. ‘Dat moet erg zijn.’