| |
| |
| |
Kikoko
Elk jaar trek ik met mijn caravan naar het zuiden, om ergens, godweetwaar, een hele zomervakantie lang na te denken over de dingen en een dichtbundel te schrijven. Omdat dichters in onze tijd overlevingstypes zijn, de narren van de filosofie, de clowns van de maatschappij, gaat mijn jaarlijkse exodus steeds ongemerkt voorbij, zelfs voor al mijn decente familieleden. Gelukkig echter had ik dit jaar mijn oudste broer, Kamiel, ervan verwittigd dat ik mijn kluis zou stationeren in een bos te Houffalize, want anders had ik niet eens de begrafenis van mijn vader kunnen bijwonen. Thuis kwam ik, op de vooravond van de teraardebestelling, terecht in een heksenketel van krakeel, in een leeuwenkuil van driften, in een afschuwelijke toren van Babel. ‘De dichter zal het eens komen vertellen!’ hoonde een dikke schoonzuster, toen ik de scheldende en tierende partijen erop attent maakte dat vader nog steeds boven de aarde lag en dat hij zich nog altijd niet in zijn graf kon omkeren van walg. Mijn tweede broer, Gerard, meende er te moeten aan toevoegen dat ik - vermits ik de enige ongehuwde van de familie was - het minst te vertellen had en dat ik me dus best afzijdig hield. Dat volstond om me echt woedend te maken. Ik sprong op een stoel en brulde: ‘Om te voorkomen dat er hier vannacht gemoord en gestolen wordt, eis ik dat de notaris vanavond nog orde op onze zaken komt stellen hier! Vader wist reeds lang waar hij aan toe was, hij heeft me twee weken geleden nog verzekerd dat alles tot in de details beschreven werd...’
‘Het zij zo!’ besliste Kamiel. ‘Maar het is een schande’, mompelde hij in het oor van zijn nog steeds schuimbekkende en hoogrode eega.
Dus kwam de notaris, een kolos van een vent met wijnkleurige lippen en bleekblauwe oogjes. En, inderdaad, alles was tot in de details uitgestippeld. Iedereen kreeg zijn percelen grond, zijn huizen, zijn juwelen, zijn stukken van het meubilair en
| |
| |
het alaam... behalve ik, de jongste van de zeven. Ik kreeg een fameus part van het geld... én Kikoko, het aartslelijke houten beeld dat bij mijn weten altijd in vaders slaapkamer gestaan had. Toen de notaris zijn litanie beëindigd had, begon iedereen opgewonden en beroesd te fezelen. Ik zat er een beetje verslagen bij. Niet dat ik iets anders verwacht had, ik was tenslotte leraar terwijl mijn broers en zusters zonder uitzondering agrarisch waren ingesteld, maar... Kikoko, die afschuwelijk rood en blauw beschilderde droes... Had vader mij dan een poets willen bakken? Ik zag tersluiks dat een paar van mijn schoonzusters alle moeite van de wereld moesten aanwenden om het niet uit te proesten, en ik was er zeker van dat hun hilariteit... mijn Kikoko gold. ‘Proficiat met... Kikoko’, zei mijn zwager Victor geniepig in mijn oor.
‘Dank je’, stamelde ik verwezen.
Toen iedereen reeds was opgestaan, klopte de notaris met zijn trouwring op tafel. ‘Een ogenblik nog’, zei hij. Meneer Van de Werve zaliger heeft me ook nog een brief toevertrouwd, die bestemd is voor zijn jongste zoon, Benjamin.’ Hij hield de bruine enveloppe ostentatief in de hoogte.
Schuchter trad ik naar voren en in de doodse stilte die er eensklaps heerste nam ik de brief aan en stak hem in mijn binnenzak.
‘Wat staat er in die brief?’ vroeg mijn zuster Leonie gejaagd. ‘Ja?’ viel Gerard haar nieuwsgierig bij.
‘De brief is voor mij’, antwoordde ik koel. ‘Goedenacht!’ Zonder nog naar hen om te kijken verliet ik de ouderlijke hoeve en reed ik naar Herentals. In mijn vrijgezellenflatje aan de Markgravestraat nam ik een bad, ontkurkte ik een fijne fles rosengarten, en installeerde ik me knusjes op het divanbed. Met eerbied opende ik de briefomslag. Er zaten twee vergeelde vellen papier in, die vader volgeschreven had met zijn oude haperende parker:
‘Benjamin,
Als je deze brief leest, zul je misschien boos op me zijn omdat ik je alleen maar die belachelijke Kikoko naliet. Omdat
| |
| |
ik weet dat je de enige bent die echt om mijn dood treurt, heb ik deze brief aan de notaris gegeven. Feitelijk ben ik altijd van zins geweest het geheim van Kikoko mee in mijn graf te nemen. Ik kan echter de idee niet verdragen dat je misschien zou denken dat ik je te kort deed, en anderzijds wil ik je de macht geven om je broers en zusters te straffen voor al het leed dat ze je aandeden... Je bent mijn verstandigste, eerlijkste en gevoeligste kind, Benjamin; je bent het evenbeeld van je moeder, die voor de anderen helaas maar een gehate stiefmoeder kon zijn, alhoewel ze zich voor hen doodgewerkt heeft...
Mijn vader was een keuterboertje, en toen ik in 1937 huwde met de enige dochter van onze buurman, eveneens een heikneuter, waren mijn drie broers reeds diamantslijpers geworden die zich in de dorpskom gevestigd hadden; daardoor kwam ik in het bezit van de ganse Rode Hei. Mijn vrouw en ik hadden het erg lastig: wij teelden asperges, rogge, augurken; wij hadden enkele varkens, twee koeien; en bovendien werden wij elk jaar gezegend met een mondje meer. Toen mijn vrouw juist na de oorlog stierf, was ik de berooidste sukkel van de streek: zes onmondige kinderen en een inkomen dat voor twee mensen zelfs te gering was. En toch... wellicht werd dit pauperisme mijn groot geluk, want precies daardoor moest ik op zoek gaan naar een vrouw die er nog ellendiger aan toe was: jouw moeder, een Russische emigrante die samen met twee door de Duitsers verplicht tewerkgestelde kerels van het dorp na een ongelooflijke odyssee vanuit Berlijn in de Kempen was toegekomen. Enkele weken na onze kennismaking huwden wij, en twee jaar later werd jij geboren. En vlak na je geboorte is dan dat vreemde gebeurd, dat bovennatuurlijke, dat ongeloofwaardige... Er was een missietentoonstelling in de gemeenteschool: je kon daar allerlei Afrikaanse voorwerpen, van speren tot en met luipaardevellen, kopen; de opbrengst was bestemd voor een missionaris uit het dorp. Ik weet niet waarom, maar ik werd dadelijk geïntrigeerd door een houten beeld dat mij in al zijn lelijkheid als ontzettend
| |
| |
mooi voorkwam. Kikoko heette het, en de pater die ernaast stond vertelde me dat het de god van de vruchtbaarheid was van een bepaalde negerstam - ik ben de naam van het volk vergeten. Omdat ik nog nooit iets had kunnen kopen voor je moeder, sprak ik mijn ultiemste reservecenten aan... en kocht ik Kikoko. Je moeder was onvoorstelbaar blij met mijn cadeau; twintig jaar later, op haar sterfbed, dankte ze mij er nog speciaal om: Kikoko was het allereerste geschenk in haar leven. Het was natuurlijk niet aanstonds dat ik besefte met Kikoko de wonderen in huis te hebben gehaald. Dat gebeurde slechts geleidelijk, mirakels hebben - geloof ik - ook hun inkubatieperiode, en precies daardoor komt het dat de meeste mensen er blind voor zijn. Geleidelijkheid inkludeert wennen aan, zich aanpassen aan, normaliseren. Maar ik zag het, ik voelde het, ik begreep het... en - nadat ik er me met al mijn gezond boerenverstand tegen verzet had, zolang ik redelijkerwijze kon - ik aanvaardde het: Kikoko was een magisch beeld, een wonderdoener, een tovenaar, een god... of tenminste het medium van een god. De Rode Hei, die eindeloze vlakte die doordrenkt was van mijn zweet, werd met de dag vruchtbaarder. Al wat ik teelde, groeide onvoorstelbaar; al wat ik kweekte, was volumineuzer en rijker; al wat ik ondernam, droeg het watermerk van het sukses.
Landbouweksperten kwamen de grond analyseren, waarna ze de mening opperden dat al die onverhoedse krachten in het ijzeroer scholen; biologen gisten naar ondergrondse bronnen; de mensen vertelden dat ik een gelukzak was, dat ik met de helm geboren werd, dat ik een kip had die gouden eieren legde... Ik werd de meest welgestelde landbouwer, de grootste grondeigenaar, de stevigste kapitalist van de streek. Eén ding kon Kikoko klaarblijkelijk niet bewerkstelligen - of wilde hij het niet? - en dat was de volwassen groei van mijn kinderen, met de goedheid, de eerlijkheid, de schranderheid en de liefderijkheid die daarmee gepaard gaan; alleen in jou zorgde hij voor een tegenpool, een tegenwicht van de hoogmoed (Kamiel), de nijd (Gerard), de gierigheid (Leonie),
| |
| |
de haat (Roger), de geniepigheid (Stefanie), de leugenachtige domheid (Veronique) ... Ze hebben je zevenentwintig jaar getreiterd, Benjamin, en al die tijd heb ik bijna machteloos moeten toekijken; ik wilde je trouwens niet voortrekken: jij was onder het gesternte van Kikoko geboren, jij zou het alleszins wel rooien... Vandaag echter kreeg je de macht om al het onrecht dat ze jou en je moeder aandeden te vergelden, in deze uiterste daad van rechtvaardigheid vind ik de kracht om tevreden te zijn met wat ik hier op aarde aanrichtte: ik heb niemand pijn gedaan, ik heb me nooit gewroken... Jij hebt gestudeerd, jij bent leraar, je bent ook materieel welgesteld... Ben je, net als ik, tevreden met het besef van je kracht en macht? Of kun je slechts gemoedsrust vinden in de vergelding? Vaarwel, Benjamin, het ga je goed!
Je liefhebbende vader’.
Ik las de brief nogmaals, liet elk woord goed tot me doordringen, overwoog er de draagkracht van. Het was middernacht voordat ik me te rusten legde. Ik sliep als een marmot, ik had mijn besluit genomen.
's Anderendaags tijdens het rouwmaal vroeg ik aan Kamiel of ik hem even onder vier ogen kon spreken. Ik verklapte hem zo eenvoudig mogelijk het geheim van Kikoko. ‘Je bent zot’, zei hij verachtelijk, ‘je maakt me wat smoesjes wijs’. ‘Welk belang zou ik daarbij hebben?’
‘Je wilt me Kikoko aansmeren, nietwaar? Wat vraag je voor dat gedrocht?’
‘Ik schenk hem jou. Jij bewoont de ouderlijke hoeve’.
Hij keek me achterdochtig aan, de mildheid van een ander had hij steeds gewantrouwd. Tenslotte riep hij er Rosa bij, zijn opgeblazen echtgenote. Die schaterde het uit toen hij haar op de hoogte bracht van mijn aanbod. Alsof het een formidabele grap gold, riep ze door de goed gevulde gelagzaal: ‘Zeg, luistert eens! Benjamin wil ons Kikoko verlappen... Zijn er onder jullie misschien liefhebbers voor Kikoko?’ En te midden van de hilariteit wendde ze zich weer tot mij: ‘Als je Kikoko vandaag niet komt halen, gooi ik hem van- | |
| |
avond in de open haard... Of dacht meneer misschien dat we hem op onze blote knieën zouden bedanken? Verwaande schoolmeester!’
In de namiddag haalde ik Kikoko op. Gibberend stonden ze me op te wachten, spottend gaapten ze me na. Ik wist dat ik voor het laatst het ouderlijke erf betreden had. Een enorme weemoed maakte me immuun tegen de harteloosheid van mijn halfbroers en -zusters.
Kikoko staat nu naast mijn bed op een piëdestal waarop vroeger een kristusbeeld prijkte. Het is Kerstmis. Kamiel en zijn eega hebben me vanmiddag met een bezoek vereerd, ze zoeken een geldschieter. Kamiel was de zesde en laatste in de rij... Een totaal mislukte oogst, mond- en klauwzeer, ziekte en tegenslag, brand, diefstal: de reeks is te lang om ze verder te zetten. Daartegenover is de reeks van mijn meevallers eigenlijk maar klein, alhoewel mijn kapitaal ten minste reeds verdubbeld is. Ze weten er nochtans van, van mijn spekulaties, van de koopzieke ijver waarmee ik uitkijk naar dorre heigronden... Ik heb hun niets gegeven, ook geen valse hoop: mensen die in niets geloven, verdienen geen medelijden.
|
|