nalist vanuit de tentopening.
‘Hij was bewusteloos,’ zeg ik moe. ‘Hoe kan ik nu te weten komen hoe hij het maakt?’
‘Vraag het eens in de jurywagen. Kom, ik ga met je mee. Jirki logeert bij jou, nietwaar?’
‘Ja, ja...’ Ik ben de naam van de journalist vergeten. Ik weet dat hij in de ‘Gazet van Antwerpen’ schrijft, met kennis van zaken.
‘Sedert wanneer?’
‘Ik heb hem leren kennen in het begin van mei, tijdens de Grote Prijs van België te Namen. Hij reed toen de tweede reeks met mijn motor.’
‘Hoelang blijft hij nog?’
‘Tot op het einde van september. Na de grote Prijs van Italië vertrekt hij weer naar Finland.’
‘Woont hij werkelijk bij jullie in?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Wat doet hij in de week?’
‘Hij helpt mij in de garage. Hij is een knappe monteur.’
‘Ik dacht dat hij houthakker was...’
‘Dat is een fabeltje... Als de mensen hier over een Fin horen spreken, dan moet dat een houthakker zijn. Jirki is een geschoold vakman.’
‘Is hij gehuwd?’
‘Neen, maar er is wel een meisje met wie hij geregeld korrespondeert.’
‘En jij, Vic? Heb je nu definitief een kruis gezet over jouw loopbaan?’
‘Ik ben drieënveertig jaar. Wat wil je? Ik ben het beu een startpremietje op te strijken om me in de helft van elke wedstrijd te laten dubbelen door die jonge waaghalzen. Het laatste jaar was ik eigenlijk nooit in de wedstrijd, duelleren durfde ik niet meer, ik was alleen nog op mijn qui-vive om niemand te hinderen.’
‘Je hebt zelf ook eens een ongeval gehad, nietwaar?’
‘Ja, tien jaar geleden, te Wuustwezel. Ik viel in de start met