zoon studeert met veel sukses aan de Militaire Akademie... Intussen had Paul Hardy zijn beloften ook in daden omgezet: hij had een selektie uit mijn gedichten met een warme aanbeveling toevertrouwd aan Herman van Fraechem, die indertijd te Lier ‘De Bladen voor de Poëzie’ redigeerde. Herman van Fraechem, priester-leraar én dichter, was een zachtaardige en minzame aristokraat. Hij kon met grenzeloze liefde over poëzie en dichters praten en had tevens het geduld om naar beeldenstormers te luisteren. ‘Waan en Pijn’ heette de bundel van mij, die hij uitgaf. Telkens als ik deze gedichten herlees, overvalt mij een gevoelen van onbehaaglijkheid... Het kan toch niet dat ik in die zó gelukkige jaren zulk een pessimist, zulk een fatalist, zulk een apokalyptische en kosmische doemdenker was? Iemand naäpen heb ik nooit gedaan. Iets veinzen of voorwenden kon ik ook nimmer. Niemand kan aantonen dat hij me ooit écht beïnvloedde. Er is maar één verklaring: ik moet inderdaad de reïnkarnatie zijn van iemand die in zijn leven iets vergat te zeggen óf niets mocht zeggen en die in deze tijd van liberalizering, liberteit én libertinisme de kans schoon zag. Het feit dat een jongeman in de tweede helft van de jaren vijftig in de Kempen gedichten publiceerde én dus als het ware uitbazuinde dat hij anders was dan de anderen, is op zichzelf al een absurditeit. Eigenlijk kwam het erop neer dat ik van de daken verkondigde: ‘Hela! Ik ben het die gek is!’ En als ik er dan nog aan toevoeg dat ik toch van Pulle was, dat ik dus van huis uit behept was met dingen als schroomvalligheid, timiditeit, schuchterheid, faalangst, kwetsbaarheid, wantrouwen, achterdocht... ja, dan is de onbegrijpelijkheid kompleet. Eén (aanvankelijk gelukkige) reflex
heb ik nog gehad: ik wist me een beetje te camoufleren; ik noemde mezelf Robin Hannelore, naar de namen die Maaike en ik voor onze eventuele nakomelingschap gekozen hadden. Dit plan zou later echter verijdeld worden door een zware miskraam die Maaike had. Toen wij jaren later na een spreekbeurt in Lommel op de terugweg onze honger stilden in