16.
In die jaren betekenden de feestdagen nog iets voor de mensen. Op de vooravond ervan werden wij zonder uitzondering naar de haarknipper (uit een kapper drink je in Pulle één vierde liter melk of bier) gestuurd. De allerkleinsten kwamen terecht bij een familielid dat in het beste geval bewezen had een schaap te kunnen scheren. Bij ons was dat oom Peer, die tien kinderen had, zodat wij tenminste geen proefkonijnen werden. Oom Peer was een goeie vent. Hij kon op onnavolgbare wijze - een beetje stotterend gewoonlijk - spitsvondigheden debiteren, zonder dat zijn mond (onder een hitlersnorretje) een spier vertrok, maar... hij lachte met zijn ogen. Als niemand kon hij een haardos millimeteren. Toen zijn tondeuse versleten raakte en mijn hoofdhuid na het knippen verdacht veel rode vlekken vertoonde, mocht ik van moeder voortaan naar Jef Tokus gaan. Jef, die een vierkante kop had met een zware knevel, was de man van de baker Floor Dewijn. Hij woonde op de Beurs, en wanneer het zomer was, knipte hij zijn klanten op een stoel aan de voordeur. Omdat ik op die manier zeker niet graag te kijk zat voor de goegemeente, zocht ik na een tijdje mijn heil bij Wikus Kort, aan de Rode Bomen. Wikus, die zijn eigen haar eeuwig onder een pet verborgen hield, had onthutsend zachte handen, zodat er voortdurend rillingen door mijn lijf liepen... En omdat ik nu eenmaal nooit bestand was tegen kittelingen (als iemand mij kittelt, besterf ik het van de lachkrampen), nam ik mijn toevlucht tot Charel Steurs. Bij Charel (klein, gebogen, mager, een brilletje op de neus, en een modieuze pet op) lieten de volwassenen hun haar knippen. Charel, die ook baardscheerder was, ging door voor een fanatiek supporter van S.K. Lierse. Als iemand over Lierse begon, mocht hij erop rekenen dat Charel hem een maratonknipbeurt bezorgde, ongeacht de mannen die nog in de rij zaten. Grapjassen zijn er ooit in geslaagd Charel zover te drijven dat hij