van het een of ander Vlaams Filmpje. Meermaals gebeurde het ook dat we een soort van massatoneel of misschien wel een gangster- of cowboyfilm opvoerden met alle kinderen uit de buurt, in het halfduister van de vooravond. In de lente gingen we vogels zoeken en vissen, maar dan het liefst op de plaatsen waar dat niet toegelaten was. Vogels zoeken deed ik vaak met Guido van oom Fons, op Krabbels... waar voortdurend het gevaar van een boswachter dreigde. Ons was het toen al meer om de observatie te doen en om het geheim (‘Wij weten vier merels houden, twee grauwe klauwieren, één wielewaal...’) dan om de eieren. ‘Blind-ei-slaan’ en eierschalen verzamelen, zoals toen velen deden, waren ons thuis ten strengste verboden. Met Tuur Simons ging ik meestal vissen in de Molenbeek, maar dan in het visrijkste gedeelte, namelijk op het domein van het kasteel Hovorst, tegen Viersel aan. Alhoewel wij doodsbang waren van de Jonker, zoals in de streek August van de Werve met zijn houten been genoemd werd, kropen wij daar toch met onze primitieve hengelstokken door de elzenbossen tot bij het water. Tweemaal werden wij betrapt door de boswachter, maar telkens wisten wij te ontkomen... zonder onze hengelstokken weliswaar. Van in de verte zagen we dan hoe de boswachter die boosaardig doormidden brak. Ik denk dat vooral het avontuur, het gevaar ons aantrok, want vissen zaten er toen zelfs in de sloot voor de deur van ons ouderhuis. Mijn broer Karel had op een keer in de sloot een volle emmer stekelbaarsjes in bruidstooi gevangen met een touwtje, een omgebogen veiligheidsspeld en wat brood. Hij had echter tijdens zijn wonderbare visvangst uur en tijd vergeten, zodat hij op een onfatsoenlijk uur thuiskwam. Dus mocht hij van moeder niet binnen voordat hij zijn buit... weer in de sloot had gestort. Zo ging dat in die dagen... Feitelijk waren er te veel
dingen die amusant waren. Het waren meestal pietluttigheden, maar ze beroesden ons. De een ging meikevers schudden, de ander ging met een grasspietje op de slootkant krekels van-