Pulse frambozen
(1985)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
battle dress, die tussen hagen van blije mensen op hun fietsen over de keien van de Dorpsstraat hobbelden. Zij werden verwezen naar Krabbels, naar het kasteel, waar - naar men vermoedde - nog enkele Duitsers zaten. En toen waren eensklaps de helden daar, die wij nooit gekend hadden: de mannen van de Witte Brigade. Zij liepen rond met geweren en pistolen, op zoek naar de kollaborateurs, die wij eigenlijk ook nooit hadden kunnen aanwijzen. Er werden wel liedjes gezongen van holderdebolder en op zolder en over Fientje Louws, maar Fientje was tijdens de oorlog het enige mooie meisje in Pulle dat achter de tapkast stond en dat hadden de Duitsers natuurlijk ook gezien. En dan was er nog meneer Boenders van de villawijk, die in zijn textielfabriek in Turnhout Duitse uniformen zou vervaardigd hebben, maar meneer Boenders had er via zijn konnekties voor gezorgd dat tientallen Pulse huisvaders, die gevorderd waren om in Duitsland te gaan werken, ongemoeid gelaten werden. En wat te zeggen over madame Leysen, de vliegenierster, die door haar pionierswerk in het vliegwezen al sinds mensenheugenis goede vrienden onder de Duitsers had? Natuurlijk was er de Witte Verelst, die door iedereen een zwarte genoemd werd... Maar werd er niet gefluisterd dat de Witte nogal veel wist over minder fraaie daden van enkele weerstanders? De Witte werd trouwens gearresteerd en zelfs ter dood veroordeeld, maar hij was verbazingwekkend vlug weer thuis. Eén beeld staat me nog haarscherp voor de geest... Oom War, de echtgenoot van tante Leonie, was politieagent in Schoten. De dag van de bevrijding was hij in Pulie, en zoals iedereen verwelkomde hij de Kanadezen. Dat was echter buiten de waard, in casu: de Witte Brigade, gerekend. In het midden van de Beurs plantte Bernus Nevelsteen hem zijn mitraillette op de borst. Oom War werd zonder boe of ba naar het gemeentehuis geleid, en pas daar kreeg hij de gelegenheid zich te legitimeren. Het gekke van de geschiedenis was dat Bernus jarenlang een goed oogje op tante Leonie gehad had en dat hij eindelijk meende te kunnen afre- | |
[pagina 33]
| |
kenen met zijn aartsrivaal. Ook Charel Steurs, beeldhouwer en haarkapper én dorpsfilozoof, schijnt toen hachelijke dagen beleefd te hebben. Ik geloof echter niet dat iemand in Pulle Charel een kwaad hart toedroeg. Charel, die met een grote wissen mand van voren op zijn fiets brood bestelde en als dusdanig de boodschapper van het dorp was, voelde zich een Vlaming. In Pulle beschouwde iedereen dat als de normaalste zaak van de wereld, maar elders deelde men die mening blijkbaar niet... Overigens beperkten de bevrijdingsfeesten in Pulle zich tot een volkstoeloop op het voetbalveld, dat zich toen op Krabbels bevond, en tot wat fanfaremuziek en gezwaai met de Belgische driekleur. Iedereen immers wist dat de oorlog nog niet gedaan was en dat het vooroorlogse wittebrood nog geruime tijd een droombeeld zou blijven. De Duitsers lieten in Pulle één ding achter: het graf van een jongen die, naar ik vermoed, over zijn toeren was. Dat burggraaf Van de Werve even na hun vertrek zijn kasteel in de lucht liet blazen omdat een Duitse kolonie er huisgehouden had, kan men moeilijk op hun conto schrijven. Eigenlijk moest voor Pulle de oorlog nog beginnen... Een duivels toeval immers zorgde ervoor dat het dorp in het schootsveld lag van de Vergeltungswaffen die de Duitsers op Antwerpen begonnen af te vuren. Tegen Vergeltungswaffe 1 had je in zekere zin nog verhaal... Het was een sputterend vliegtuigje met een vlammend staartje. Pas als het geronk onregelmatig werd en ophield, werd het gevaarlijk: dan begon dat tuig eensklaps te tollen, om vervolgens als een vreselijke bom in te slaan. Vergeltungswaffe 2 gunde niemand respijt: het was een door merg en been snijdend gieren, gevolgd door twee gruwelijke explosies. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de Vergeltungswaffen 1 in de Antwerpse agglomeratie dood en vernieling zaaiden, stelden de geallieerden nogal wat zware artillerie op in de dunbevolkte Kempense dorpen. Dat geschut moest dan pogen de vliegende bommen uit de lucht te plukken. Nooit zal ik de winter van 1944 op 1945 vergeten. Er stond toen bij ons water in de kelder. Moeder | |
[pagina 34]
| |
had er met bakstenen eilandjes in gebouwd en die met planken verbonden. Als 's nachts de sirene loeide, maakte ze ons wakker en leidde ze ons, vaak met een kaars, naar dat kille ziltige onderkomen. Ik herinner mij dat er raketten neerkwamen in de Groenstraat (naast de boerderij van Charel Cavens), op Krabbels (vlakbij de pachthoeve van Jef Schutter), op het Vroegeinde (in de Molenbeek, zodat wij jarenlang in de Raketput zouden kunnen zwemmen)... Waar Pulle eigenlijk weinig soldateska gezien had tijdens de Duitse bezetting, zag het nu grauwgeel van de kakiuniformen. De eerste kauwgom die ik ooit at, kreeg ik op Krabbels van een Engelsman in ruil voor een ei dat ik gekregen had van tante Lisa, de vrouw van oom Jos, die daar toen in het conciërgehuis woonde. Mijn eerste reep chocolade kreeg ik zo maar van een Engelsman die op het erf van de boerderij van Bet Wagenman op het Vroegeinde in een tent zat. De gierigsten of onverschilligsten waren de Amerikanen die hun kanonnen hadden opgesteld langs de boomgaard bij de boerderij van Sooi Vervoort. Als ze goed gezind waren, konden we hun ten hoogste enkele kardoeshulzen aftroggelen. In een minimum van tijd geraakten die kardoeshulzen als siervoorwerpen in de mode. De vrouwen blonken het messing op tot het de hele wereld weerspiegelde, en dan werden die van hun moordlading verloste tien- of twintigponders naast het Lievevrouwebeeld op de schoorsteenmantel geplaatst. Een betere bestemming kregen ze, zo dacht ik er althans over, waar ze als pispot gebruikt werden... |
|