dwergmispel en radijsboompje,
De mensen lopen trager nu,
met trieste ogen glimlachend,
en de medeklinkers van een groet
Wie nu niet over de fantazie beschikt
om in zijn geest naar het zuiden te reizen,
gaat een wanhopige winter tegemoet,
van hart en speekselklieren.’
Een beetje ongerust sloeg Coq-à-l'âne gade hoe allengs meer en meer konijnen tussen de bergen kasseistenen op de Sint-Lambrechtsheide hun toevlucht zochten. Het maakte op die knaagdieren helemaal geen indruk, dat hij vertelde dat raven hen in normale omstandigheden als lekkernijen beschouwden: waarschijnlijk waren hun hersenen door de myxomatose zodanig afgestompt dat ze niet eens meer wisten wat angst was. Hij poogde Robin Hood aan het verstand te brengen dat de konijnen een gevaar voor hem betekenden, omdat de brakken van de jagers beslist hun spoor tot hier zouden volgen, maar de verliefde dwaas sloeg zijn waarschuwingen gewoon in de wind: hij was gelukkig, en dus moest iedereen maar gelukkig zijn; hij had het goed met iedereen voor, en dus moest iedereen het met hem maar goed voorhebben... De logika van een dichter! Intussen was de vogeltrek naar zijn hoogtepunt gegroeid en vanzelfsprekend ook weer de vogelvangst... Vele mensachtigen, zelfs onderwijzers en rijkswachters, gingen met ziekteverlof om hun vogelnetten te kunnen plaatsen. En alhoewel Coq-à-l'âne zich de ziel uit het lijf vloog om de passanten te verwittigen, toch lieten vele zich nog verleiden door de gekluisterde, gekooide, soms blind ge-